Ze moet het doen. Vandaag. Die gedachte overvalt Julia op het moment dat ze haar schamel gevulde boodschappentas op het aanrecht naast de gebruikte koffiemok zet. Het is stil in huis. Flarden van kinderstemmen, rennende voetjes, het geluid van vallende duploblokken. De herinneringen maken haar onrustig. In de woonkamer glimlacht ze even later wrang naar hun trouwfoto aan de muur. Marius en Julia, een prachtig stel. En daarnaast de foto van haar ouders. Met genoegen voelt ze weer aan het gebroken glas. Scherp en kapot. Het klopt precies. ,,Vind je het zelf ook niet beter als de kinderen voorlopig bij jouw ouders logeren?’’, had de huisarts gevraagd. Nee, natuurlijk niet! Waarom die medelijdende blik? Waarom die tranen bij Marius? Met stille gezichtjes hadden Boas en Line haar even later gekust. ,,U bent ziek hè? dat zegt papa.’’ Dat belachelijke verontschuldigende gebaar van Marius. Sinds kort mag ze af en toe een dag naar huis. Die dagen, in de kliniek enthousiast gebracht als verworven privilege, ze zijn steeds een eindeloze, eenzame hel. Behalve dat ene ingeplande uur. Boas en Line even thuis. Haar armen te kort. Net als de tijd.
Marius rijdt het winkelwagentje over de nog natte stoep naar zijn auto. Gelukkig doet de zon na de dagenlange regenbuien eindelijk een poging een begin te maken met de lente. Opschieten, maant hij zichzelf. Ma moet over tien minuten weg. En hij moet zuinig zijn op de oppasmiddagen die zijn schoonmoeder voor haar rekening neemt. Juist als hij een krat frisdrank in de achterbak wil zetten, hoort hij zijn mobiele telefoon. ,,Met ma, luister!’’ De stem van zijn schoonmoeder klinkt lang zo kordaat niet als anders. ,, De kinderen. Ze zijn er niet. Ze waren er niet. Er was een invaljuf en die kon me niet vertellen met wie ze zijn meegegaan.’’ Boas en Line! Marius voelt hoe hij warm en daarna ijskoud wordt. ,,Ik kom eraan. Vijf minuten!’’
Ze grijpt hem bij zijn bovenarmen. ,,Marius, ik ben bang dat Julia… denk je ook...” ,,Wie hebt u al gebeld?’’, onderbreekt hij haar kortaf. ,,Niemand, alleen jou.’’ Zijn schoonmoeder zakt op de bank, waar het boek van Rupsje Nooitgenoeg nog open ligt. Hoe vaak had Julia dit boek niet voorgelezen. Line en Boas fris gewassen tegen zich aan. ,,Ik wou dat ik eens een vlinder werd,’’ zei ze dan soms dromerig. Hij hoort nog het geschater van Boas. ,,Dat kan toch niet mam!’’ De herinnering beneemt hem de adem. ,,Ik ga meteen langs school. Misschien hebben anderen wat gezien. En ja, ik bel zo in de auto meteen Julia en desnoods de politie, probeert u alstublieft pa te bereiken.’’ ,,Nee, nee’’, zegt ze angstig. ,,Je weet hoe hij is als hij gestoord wordt tijdens zijn vismiddag.’’ Marius is al bij de voordeur als hij haar toesnauwt. ,,En toch moet het.’’
Julia voelt hoe de gedachten haar overspoelen. Zij zijn de baas. Het eiland waarop ze al zo lang leeft is leeg. Er is niemand meer. Steeds vaker is ze niet meer deelnemer maar toeschouwer van wat anderen leven noemen. De pijn van vroeger schreeuwt om aandacht, om genoegdoening. De stem van haar therapeut probeert eroverheen te komen. ,,Julia, vergeving en genezing liggen in elkaars verlengde.’’ Mooi niet. Niet zolang Boas en Line juist daar zijn. Bij hem! Niemand weet dat daarmee alles teruggekomen is. Ook Marius niet. Haar plan staat vast.
Boas beseft dat deze dag anders is. Hij weet niet zeker of het goed is dat ze niet met oma uit school zijn meegegaan. Hij duwt Line, die op de schommel zit. Hij doet heel zachtjes, want hij voelt dat degene op het bankje naar hem kijkt. En als hij teveel lawaai maakt krijgt hij straf. Hij voelt tranen in zijn keel. Niet huilen nu. Als hij zijn ogen een beetje dichtknijpt en alleen naar Line kijkt en naar de bomen met de blauwe lucht erachter kan hij doen alsof het gewoon is. Een gewone middag in de speeltuin. Net als vroeger.
Op school weten ze van niets. Het plein is leeg, alle ouders zijn al weg. De invaljuf kijkt alsof ze zo in tranen kan uitbarsten. ,,Het was heel druk op het plein, ik heb het gewoon niet gezien. Echt niet.’’ Met de schooldirecteur loopt Marius voor de zekerheid door de nu stille gangen van het gebouw langs de klaslokalen van Line en Boas. Nee, hun jasjes en tassen zijn weg. Zijn gedachten draaien in cirkeltjes om de vraag: met wie zouden zijn kinderen zomaar meegaan? Julia? Tegen beter weten in heeft hij haar nummer gebeld maar haar mobiele telefoon staat uit, al weken. ,,Ik adviseer u toch de politie in te schakelen’’, zegt de directeur. ,,Zeker in uw situatie.’’ Hij kijkt Marius wat onzeker aan. Binnen tien minuten staan er twee agenten in het kantoortje van de school. Marius steekt net zijn telefoon weer in zijn zak. Zijn schoonmoeder kwam niet verder dan wat gesnik. En nee, pa had ze niet kunnen bereiken, maar ze ging hem wel zoeken. Op de fiets. Als Marius pasfoto’s van Boas en Line uit zijn portemonnee haalt en aan de agenten geeft, stelt de oudste van de twee de vraag. ,,Heeft u ook een foto van uw vrouw?’’
Julia weet zeker dat ze alles bij zich heeft. Ze heeft de spullen in haar koffer gestopt. Haar blauwe koffer waar ze als verloskundige altijd alles in had zitten voor spoedgevallen. Het stond al weken ongebruikt in de hoek van hun slaapkamer. Ze had er vanmiddag lang mee op schoot gezeten terwijl de zon warm op de houten vloer van hun gezellige slaapkamer scheen. Het overhemd over de stoel en het verschoonde bed vertelden haar dat Marius hier vaak overnachtte als zij in de kliniek was. Verloskundige in hart en nieren. Betrokken en doortastend, zo omschreven haar collega’s haar. In gedachten ging ze terug naar die laatste bevalling. Een doodsbange aanstaande moeder. Niet zozeer bang voor de bevalling, maar wel voor haar echtgenoot, een kleine man met enorme handen en een misselijkmakende dranklucht om zich heen. ,,Zorg dat hij dit kind niet aanraakt’’, had ze Julia tussen twee weeën door smekend toegefluisterd toen hij even naar buiten was om een sigaret te roken. De paniek had haar onverwachts overvallen. Dit kon ze niet. Ze wist niet hoe! Zij niet. Op een of andere manier had ze haar collega weten te bellen die haar direct naar huis stuurde en de bevalling van haar overnam. Vanaf dat moment zat Julia thuis. En een paar weken later werd ze opgenomen. Ze noemden haar ‘een gevaar voor zichzelf en haar omgeving’. Zij wist wel beter. Betrokken en doortastend. Dat zal ze eens laten zien. Ze doet haar zwarte pumps aan en grist dan de autosleutels van het haakje naast de spiegel. Ze ziet even haar eigen vastberaden gezicht. Julia beseft dat ze niet mag autorijden met de hoeveelheid medicijnen die ze momenteel slikt, maar het volgende moment haalt ze haar schouders op, doet haar jas aan en pakt de koffer. Alles zit erin.
,,Gewoon lief zijn. Dan gaat het vanzelf weer over.’’ Boas slaat zijn armpje om zijn snikkende zusje heen. ,,Zullen we straks weer bellenblazen?’’ Met een wit gezicht knelt Boas het glibberige flesje in zijn handen. Ze zitten achterin de auto. Als de auto de bocht omgaat valt hij steeds om. En als ze remmen doet de gordel heel zeer om zijn buik. ,,Ik wil naar papa toe’’, fluistert hij. Het is even heel stil. ,,Houd je mond! Ik wil nu even geen last van jullie hebben.’’ De stem vanachter het stuur klinkt boos. ,,We zijn er zo, dan mogen jullie heel lang spelen.’’ Boas kijkt naar buiten. Hij kent het hier. Ja, daar is de dijk en daarachter is de haven. Dat weet hij heel goed. Hij wordt opeens heel bang.
De agenten doen wat ze moeten doen. Niet alleen sturen ze alle gegevens van Line en Boas door naar de omliggende korpsen, ze bellen ook de kliniek waar Julia nu al weer drie maanden opgenomen is. De dienstdoend psychiater bevestigt dat Julia een dag naar huis mocht. Inderdaad onverwacht, maar ze was er volgens het behandelend team aan toe. In het kort licht de agent hem in over de vermissing van Boas en Line, en vraagt direct naar de hoeveelheid en het soort medicijnen dat Julia gebruikt. De agent schrijft mee als de psychiater de diverse middelen opsomt. ,,Voor een dag niet zoveel, maar autorijden is verboden, dat weet ze. En ja, voor kleine kinderen zijn deze medicijnen uiteraard gevaarlijk.’’ Autorijden? Marius gedachten tuimelen terug in de tijd. Een lachende Julia die hen ondanks de stromende regen vanachter het raampje van haar eerste eigen auto trots toezwaait. Hij neemt de tijd niet om zijn jas dicht te doen en rent naar buiten. Het huis, hij moet naar hun huis. Als hij de straat inrijdt ziet hij het meteen. Julia’s auto staat er niet.
Julia weet precies waar hij is. Daar waar hij altijd was en waar niemand hem mocht storen. Ze pakt haar koffer en stapt uit de auto. De stralende zon en de voorbij scherende meeuwen drijven de spot met haar donkere gedachten. De haven, zijn heiligdom, de vissteigers omgeven door kabbelend water en somber ogende boothuizen. Daarbinnen moet haar vader zijn. Hier nam hij haar altijd mee naar toe en kon hij met haar doen wat hij wilde. Hier verdween ze voorgoed. Doodstil blijft ze even later achter de deur op de steiger van het botenhuis staan. Ze heeft haar schoenen uitgedaan. Terwijl haar ogen langzaam wennen aan het duister, hoort ze het geluid. Helemaal achterin de donkere ruimte klinkt het gedempte geklots van een zacht varende roeiboot. Bijna bewegingloos pakt ze het mes uit het voorvak van haar koffer. Ze hurkt in elkaar en telt langzaam de seconden af totdat hij onder haar door zal varen. ,,Opa… Line en ik willen niet varen, we willen naar papa.’’ Gesmoord klinkt het stemmetje dat ze uit duizenden zou herkennen. ,,Boas!’’ Haar kreet klinkt droog in de bedompte ruimte. Ze veert op, doet een stap naar voren en dan ziet ze hen. Haar vader in het midden, de roeispanen in zijn handen. En daar, op de bodem twee blonde hoofdjes. Bijna helemaal bedekt door een grijze deken. Hij kijkt op en grijnst. Ineens hoort ze weer die smekende stem, een galm door haar hoofd: ,,Zorg dat hij dit kind niet aanraakt!’’ De drang om te vernietigen wordt overstemd door een oergevoel. Het overmeestert haar. ,, Blijf van hen af pa!’’ Ze schreeuwt.
Met zijn handen in zijn hoofd staart Marius door de voorruit terwijl het verkeer in hun straat langs hem heen rijdt. Buren komen thuis, klaar met het werk en zin in eten en in een rustige avond. Het geluid van zijn telefoon doorbreekt de stilte. ,,Marius?’’ Hij moet zijn best doen om zijn schoonmoeder te verstaan. ,,Ik heb de auto van pa gevonden. Bij het botenhuis.’’ Geïrriteerd wrijft Marius langs zijn ogen. ,,Ma, ga Julia en de kinderen nou maar zoeken, dat is belangrijker nu. Pa komt wel thuis.’’ Het is even stil. ,,Maar er klopt iets niet.’’ Haar stem trilt. ,,Achter in zijn auto liggen de tasjes van Boas en Line.’’ Marius schiet rechtop. Pa? Daar? Met de kinderen? ,,Ga niet naar binnen, bel de politie. Ik kom er ook aan!’’
Julia aarzelt geen seconde en springt in de boot die meteen gevaarlijk begint te schommelen. Haar vader lacht niet meer. Nu is zij de baas. Nu verrast zij hem. Ze laat zich op haar knieën zakken en trekt Boas en Line naar zich toe. ,,Mama!’’, fluistert Boas. In de verte klinken sirenes die steeds dichterbij komen. ,,Het komt goed’’, zegt Julia zacht. ,,Het komt goed.’’
|