Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2009  Adriaan van Garde

De hondjes van Etretat - Adriaan van Garde

Al jaren vrolijk ik mijn lessen Geschiedenis op met anekdotes over het gewone leven. De bekende feiten kunnen de leerlingen zelf wel uit het boek halen. Ik heb er vanaf mijn eerste lessen de voorkeur aan gegeven mijn leerlingen te leren kritisch over de lesstof na te denken. Behalve door onbelichte aspecten te behandelen aan de hand van anekdotes doe ik dat door vragen te stellen over bijvoorbeeld alternatieve ontwikkelingen: de zogenaamde “wat-als” vragen. Het heeft mijn lessen kennelijk zo boeiend gemaakt dat ik weinig te klagen heb over mijn klassen. Over het algemeen heb ik geen aandachtsproblemen en de leerlingen zijn inderdaad kritischer geworden  Maar laatst wisten zij mij toch weer te verrassen met hun reactie.
Ik behandelde een thema dat in een klas die voor meer dan de helft uit meisjes bestaat heel goed bleek te liggen, namelijk veranderde opvattingen over de rol van de vrouw in de moderne geschiedenis. Net toen ik in wilde gaan op de na-oorlogse ontwikkelingen aan de hand van een voorbeeld, stak Marjos Wiebeling haar hand op en zei: ‘Vertel eens hoe u uw vrouw ontmoet hebt. Misschien kunnen we daar iets van opsteken over man-vrouw verhoudingen in die tijd.’
Ik keek haar aan en zag dat zij heel serieus was. Nu kon dat ook best, want Marjos is een heel romantisch type, voor zover ik weet, dus dat soort dingen zou haar zeker interesseren. En aangezien mijn vrouw en ik elkaar eind jaren zestig hebben leren kennen paste het ook mooi in het tijdsbeeld. Niet dat het verhaal enige betekenis zou hebben voor de lesstof, maar een stukje ontspanning op zijn tijd kon nooit kwaad.

‘Goed,’ zei ik dus, ‘maar ik waarschuw jullie, het is eigenlijk een heel droevig verhaal.’ Het woord droevig was kennelijk een stimulans om de aandacht op scherp te zetten, want de leerlingen zochten en masse het puntje van hun stoel op.
‘Het verhaal begint in 1969. Ik was nog met mijn ouders meegegaan op vakantie, omdat ik geen zin had er alleen op uit te gaan. Onze bestemming die zomer waren de invasiestranden van Normandië. Op de reis daarheen bleven we een paar dagen in de buurt van Etretat, misschien kennen jullie het wel.’
En jawel, er gingen kennelijk nog steeds mensen kijken naar dat fantastische schouwspel van de twee krijtbogen die de kust bij Etretat zo’n unieke aanblik geven. Voor degenen die het niet kenden legde ik uit dat er aan beide kanten van het strand van Etretat twee krijtbogen de zee in staken en ook dat je op die bogen kon lopen. Kennelijk waren ze niet helemaal blasé van hun vliegreizen naar Bonaire, Madagascar of verder weg, want de meesten reageerden met de wens om het zelf eens te bezoeken.
‘We beklommen de boog die vanaf het land gezien aan de linkerkant ligt. Hoe die heet ben ik vergeten. Als je bovenaan bent gekomen dan kun je recht naar beneden kijken naar het bruisende water van de zee. Van het gat dat onder je zit zie je vanaf daar helemaal niks.Vanaf het hoogste punt loopt er een smal paadje, geflankeerd door behoorlijk steile hellingen, schuin naar beneden verder richting zee. Maar daar stond veiligheidshalve een houten hekje voor. Niet iedereen respecteerde de afzetting en sommigen liepen naar het uiterste puntje. Het gevaar leek me nogal mee te vallen, dus ik wilde ook die kant op, maar mijn moeder hield mij tegen. Dat moest ik later maar doen als ik groot was. En dan te bedenken dat ik toen al negentien was.’ De klas lachte. Zulke ouders herkenden zij wel. Wat dat betreft was er kennelijk nog niets veranderd.
Ik ging verder met mijn verhaal. ‘Op het plateau stonden een man en een vrouw met twee kleine scharminkels van hondjes. Beiden waren heel erg dik, zo erg dat zij enigszins waggelden als zij liepen. Ik moest onmiddellijk aan pinguins denken, al zijn die niet zo dik. De hondjes waren beide van hetzelfde soort, langharig, type keffertje. De een was bruin-wit en zat bij de man aan de lijn, de ander was zwart-wit en zat bij de vrouw aan de lijn. De man zei tegen de vrouw dat zij ook maar naar de punt moesten lopen, iedereen deed het immers. De vrouw sputterde eerst tegen, maar uiteindelijk gaf ze toe. Een voor een wurmden zij zich langs het houten hekje en trokken daarbij de hondjes achter zich aan.’
‘Direct nam een gezin hun plek in. Daarbij was een erg mooi meisje van een jaar of zestien, zeventien, schatte ik. Zij stond bijna naast mij. Ik staarde onbekommerd naar opzij en vergat de dikke mensen met hun hondjes. Ineens keek zij mij aan. Verschrikt draaide ik mijn hoofd weer zeewaarts. Daar zag ik dat de dikke mensen in de problemen waren gekomen. Kennelijk was het hondje van de man, die voorop liep, teruggerend, terwijl het hondje van de vrouw juist vooruitgerend was. Terwijl de hondjes langs elkaar heen probeerden te rennen, raakten de lijnen in elkaar verstrikt. De man vloekte en liep een eindje terug om de hondjes uit elkaar te halen. De vrouw liep tegelijkertijd naar voren met dezelfde bedoeling. Wat er toen gebeurde staat nog steeds op mijn netvlies gebrand.’ Hier laste ik een dramatische pauze in.
Toen ik zag dat de hele klas zat te popelen om het vervolg te horen, ging ik verder. ‘De man en de vrouw bukten zich tegelijkertijd voorover naar de verknoopte hondjes. Daarbij botsten hun hoofden met een hoorbare dreun tegen elkaar. Versuft kwamen zij overeind en deden een stap naar achter. Maar daar gaapte de afgrond zodat zij allebei naar beneden vielen. De hondenlijnen zaten op een of andere manier om hun polsen gewikkeld, zodat de hondjes met een ruk tegen elkaar getrokken werden.’ Verscheidene leerlingen slaakten op dit moment een gil, net als de omstanders op het plateau trouwens. Jozer Bofab hield zijn hand voor zijn mond of hij moest kotsen. Ik begreep dat ik nu snel iets geruststellends moest zeggen.
‘Rustig maar,’ zei ik, ‘de hondjes hebben vast niet geleden. Door het gewicht van hun bazen zijn hun nekjes waarschijnlijk in één klap gebroken. Zij hingen in elk geval levenloos tegen elkaar.’ Het gekreun in de klas maakte dat ik mijzelf afvroeg of ik wel moest verdergaan met dit verhaal. Maar wat te droes, dit was de zesde klas, die moesten toch wel ergens tegen kunnen. Doorgaan dus.
‘Het is achteraf onbegrijpelijk dat de dikke mensen nog zolang aan de hondjes hebben gehangen dat zij om hulp konden schreeuwen. Enkele dappere mannen rukten zich los uit hun verbijstering en renden naar voren om de hondenlijnen te grijpen. Maar net toen zij er waren, schoten de kopjes van de hondjes los en vielen hun baasjes naar beneden. Op de boog lagen alleen nog de ontzielde hondenlijfjes, de een bruin-wit en de ander zwart-wit.’
Weer kreunde de klas. Enkele leerlingen waren lijkbleek, Sasja Strijker zat te huilen en verscheidene anderen hadden tranen in hun ogen. Niemand zei iets. Zo’n uitwerking had nog geen enkel verhaal van mij gehad.
Ik bleef zwijgend voor de klas staan in afwachting van de eerste reacties. Tenslotte stak Marjos haar hand op. ‘Maar wat heeft dat nou te maken met uw vrouw?’ vroeg zij. Ineens realiseerde ik mij weer waar dit verhaal eigenlijk over ging.
‘Oh dat,’ zei ik, ‘het meisje dat naast mij stond had zich gillend aan mij vastgeklampt toen de dikke mensen over de rand vielen. Zij rook erg lekker naar zweet. Maar veel tijd om daarvan te genieten had ik niet, want toen de kopjes losschoten kotste zij mijn hele broek onder. Kennelijk heeft het gebeuren zo veel indruk op haar gemaakt dat zij er later met mij over wilde praten. En zo is het gekomen.’

Na dit verhaal ging de gewone lesstof een beetje de mist in. De klas was ongewoon stil en kon zich niet goed meer concentreren. Sedertdien vrolijk ik mijn lessen nog steeds op met anekdotes uit het alledaagse, maar aan persoonlijke herinneringen waag ik mij niet meer. Ook op last van de rector overigens.

De hondjes van Etretat © Adriaan van Garde

Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2009  Adriaan van Garde