Er zat iets ijzigs in de lucht dat deed vermoeden dat de winter niet ver weg meer zou zijn en haar koude grijze vingers snel zou uitstrekken. Dit ondanks het feit dat een stralende herfstzon zijn bleekgouden stralen over het zacht kabbelende water wierp. Als handelsreiziger had Hans al jarenlang vele dorpen aangedaan en deze keer had hij het oog laten vallen op het tuindersgebied, een aantal kilometers buiten het dorp dat aan de rivier lag. De tomaten en andere groenten die werden geteeld zagen er niet eens zoveel anders uit dan degene uit andere gebieden waar groenten geteeld werden, het was meer een gevoel, een subtiele verandering van kleur die verontruste terwijl de smaak onwaarschijnlijk uitstekend was. Het vreemde was dat niemand precies kon zeggen waar het verschil hem in zat en welke smaak het dan wel was. De pontschipper die hem afzette had hem meewarig aangekeken en zich hoofdschuddend afgewend toen hij hoorde waar Hans naar toe wilde alvorens de tocht naar de overkant die zo gauw je er bent de thuisoever wordt te aanvaarden. De galgenberg, of zoiets had de zandweg geheten die vanaf de oever van de rivier het land in liep. Daarna liep hij rechtsaf langs het kruis en de kerk en bereikte de moderne boerderij alvorens het dorp linksaf in te lopen. De mensen zullen hier wel iets te verbergen hebben dacht hij maar met God altijd aan je zijde komt het wel goed en kan het niet mis gaan. Hier op de rand van het land, in het grensgebied moest je wel in een God geloven, zo niet dan werd je wellicht verketterd of erger. Hij dacht hierbij aan het verhaal dat zijn grootvader hem had verteld op een van de zeldzame momenten dat deze thuis was geweest over het grensland waar niet alleen vreemde tomaten te vinden waren maar ook vreemde verhalen. “Het land strekt zich hier vlak en plat uit tot de einder, doorsneden met grijze linten waarlangs de reizigers zich haastig een weg banen. Het lijkt of de schilder van dit landschap evenmin tijd heeft gehad en alles in nooit dezelfde streken neerzet, maar haastig alsof de tijd hier niet voldoende rust gekregen heeft. Het waait, en onder de wijde niets verhullende hemel slaan glazen vlakken hun blik naar boven”, zo begon zijn grootvader. “Nabij het verlaten kruispunt waar een handwijzer nu vermoeid de bestemming toont waar de reiziger nooit zou willen aankomen was het hier eens een drukte van belang. Gebogen spanten, gebroken glas, spiegelend in een zuinige zon is alles wat hier rest. De tot woestenij geworden tuinen her en der herinneren degenen die zich bij toeval hier bevinden dat niets eeuwig is en alles tot een eind kan komen. Nu resten vooral verloren gegane verhalen over hoe het hier eens was. Zelfs in de winter wanneer de sneeuw en de kou het landschap in vaste greep hielden en er zich nog amper mensen buiten waagden heerste er binnen in de glazen stad een aangenaam klimaat en klommen de rankende plantententakels onverminderd door, vulden de ruimte met nimmer aflatend optimisme. Tot die dag dat alles anders werd. De enkeling die op miraculeuze wijze bij puur toeval gespaard bleef weigerde er nadien over te spreken met buitenstaanders zodat er tot op heden nog steeds vragen blijven over hoe het kon gebeuren en vooral ook waarom. Er verdween die dag een hele gemeenschap van mensen waarvan ook later nooit meer iets van vernomen is in de doolhof vol vreemde tomaten. Het enige merkbare was een groenige trilling in de lucht, zo vertelden degenen die tevergeefs op zoek naar hun geliefden waren gegaan.” Naar dit land was Hans nu onderweg, een bijzonder gebied in een uithoek van het land. Sinds zijn grootvader hier vertrok was er veel veranderd. In de loop van de jaren raakten de verhalen blijkbaar te oud en te onwaarschijnlijk om nog gelooft te worden door de jongere generaties. De vervallen oude schuur aan het kruispunt waarop in ijzeren letters het jaartal uit vervlogen tijden nog immer een glimp uit het verleden ademde werd opgeknapt, van een nieuw dak en verf voorzien, er klonken weer kinderstemmen. De schimmen van het verleden leken voor eeuwig te zijn weggespoeld met zon en goede moed. Langzamerhand werden de handen ook uitgestrekt naar de glazen bouwwerken die her en der in het landschap nog te vinden waren, stille vermoeide getuigen werden meedogenloos geruimd. Op zijn weg door het dorp was de plaatselijke kroeg uitgestorven, ertegenover torende de nieuwe kerk die als een duister silhouet tegen de kille herfstlucht stond afgetekend. De enkele dorpsbewoners die hij tegenkwam groetten hem met een haast onzichtbare norse knik van het hoofd waarna ze verdwenen in een van de huizen langs de doorgaande straatweg. Na de herberg, de kroeg en de kerk gepasseerd te hebben dacht Hans erover na om een pauze in te lassen maar met een uitnodigend bos aan de einder dat op hem wachtte was het voor hem geen keus maar een doel en met een voetstap verwijderd van zijn toekomst stond hij in het heden. Terwijl hij omkeek naar de laatste huizen waarlangs in leigrijs een koude nevel streek, bewoog zich verder niets. Het rechter bospad was langer dan het andere maar vergastte de reiziger op magnifieke uitzichten op de grote vennen waar in de goede tijd van het jaar kraanvogels te zien waren en kwam rechtstreeks uit bij het punt waar hij zijn afspraak Dirk, zou treffen. Op het uitzichtpunt dat deze had genoemd, nam Hans zich voor om even te rusten, op zijn gemak een boterham en een slok koffie te nemen terwijl hij genoot van het uitzicht vanuit de rand van het bos over de paarse vlakte van de hei naar het blauwgrijs van het water. Tussen de haast lichtgevende stammen van de berken staken de donkere hoofden van de grove dennen af, vreemd gevormd in een eigen dans. Onmerkbaar haast verhief zich het slingerende pad tijdens de wandelng tot het zich met een draai op een hoogte bevond waar hij tot in de verte kon kijken en het landschap zich opende. De wind gierde over de kale bult met een bordje “verboden toegang” erop nog juist leesbaar, en terwijl het zand onder zijn schoenen knerpte was Hans zich volledig bewust van wat er om hem heen schreeuwde, zong, klaterde en bewoog. Vanaf deze hoogte kon hij zijn bestemming al bijna zien liggen, nog een laatste bocht en het schrale licht kaatste terug van de glazen stad in de diepte. Her en der draaiden boven de stilstaande watertjes in de karrensporen de laatste treiterige muggen van het jaar hun rondedans. De braamstruiken eisten hier hun plaats nadrukkelijk op. Hij bukte zich, nam een braam tussen duim en wijsvinger en bekeek hem nauwkeurig. De vorm van de vrucht leek hem niet meteen afwijkend maar toch, iets niet nader benoembaar in vorm en kleur deed zijn wenkbrauwen fronsen en een rilling trok zichzelf naar binnen. Het laatste deel van zijn tocht naar de ontmoetingsplaats was gemakkelijk, gewoon het pad omlaag volgen tot uiteindelijk het vlakke doch veraderlijke land erachter werd bereikt. Al lopend en in zichzelf mijmerend bereikte hij het vlakke land waar hij even stilhield. Het blijft altijd speciaal een rand te bereiken hetgeen de omgeving een heel eigen ander gezichtspunt geeft, zodat het overbekende soms ineens vreemd overkomt dacht hij nog. De wind werd al fris toen hij had de plaats bereikte waar hij had afgesproken met Dirk, een van de kwekers. Aan de voet van de heuvel lag de uitspanning en pleisterplaats die dezelfde naam als het uitzichtpunt had. Het laatste stuk van de tocht zouden ze met zijn tweeën afleggen daar Dirk de weg op zijn duimpje kende. Hij was al vanaf zijn kinderjaren bekend met de grillen van het land, zijn putten en vennen. Dirk, een blonde vriendelijke reus van een man, met stevige vlezige armen, tuinbroek en innemende lach voldeed volledig aan het beeld dat Hans van een tomatenkweker had. Met een daverende klap op de schouders begroette deze hem. “kom we gaan, moeder de vrouw heeft de koffie al klaar” en daar gingen ze, zij aan zij. Na enige tijd zandpaden gevolgd te hebben, allen min of meer naar het noordoosten lopend kwamen ze op de grote straatweg terecht. Dirk zijn huis, dat ook daaraan lag, bevond zich nog voorbij de schuur en de handwijzer bij het kruispunt. “Het is een eindje lopen maar alle langere wegen zijn niet noodzakelijkerwijs omwegen”, aldus Dirk. Het begon nu echt donkerder te worden, her en der werden er al wat lichtjes aangestoken die als groenige sterretjes in het verder donkere landschap flonkerden. “Moerasgas, we hebben er hier nog genoeg van”, legde Dirk uit “dat maakt de kleur van het licht wat geluwend groenig gekleurd, en daarnaast hebben we dan ook nog de dwaallichtjes, dus voor je het weet ben je verdwaald. Soms blijkt dus bij aankomst de kortste weg de langste te zijn geweest” lachte hij nog terwijl hij de donkergroene deur openzwaaide en een uitnodigende warmte de mannen tegemoet golfde, koffie. Nog uren later hoorde je de zachte stemmen, met zo nu en dan een lach, het gesputter van het groenig gas vulde de achtergrondgeluiden. De dag ging dicht en vandaag wordt morgen gisteren. Na het ontbijt van de volgende dag zouden de mannen de tomaten gaan inspecteren, waarna er zaken gedaan zouden worden. Achter de bomen in het achterland stond het glazen huis waarvan de schouders grijs en stoer door de ochtend heenstaken. Dirk liep voorop langs het slootje en over het bruggetje, Hans volgde. “Ga binnen maar eens kijken”, nodigde Dirk hem uit en deed de deur open. Hans stapte naar binnen en draaide zich om naar waar Dirk zou moeten zijn. De deur waar hij zojuist nog naar binnen was gestapt was verdwenen, zo ook Dirk. Ergens moet de ingang naar buiten toch te vinden zijn dacht hij nog. Soms meende hij nog vaag zijn naam te horen, een zachte schreeuw van angst, een schim tussen de reeds verlepte tomatenplanten te bespeuren. In de vale morgen hingen voor hem de groenig oplichtende tomaten. “Verdorie”, zuchtte Hans, “toch nog verdwaald.”
|