Als iemand op dit moment op het idee gekomen was om de appelboom voor kachelhout, of gewoon zomaar om te zagen hadden de jaarringen verraden dat hij al ruim vier eeuwen oud was, om precies te zijn vierhonderd en eenenveertig jaar oud. De perceptie van de appelboom was natuurlijk niet zo groot, slechts een hoekje van de wereld waar hij stond in de verwilderde tuin kon hij overzien. Toch was het niet zo dat hij onberoerd was gebleven voor de wereld om hem heen. In de eeuwen dat hij op zijn vaste plekje stond, uitgroeiend van een klein boompje tot de reusachtigheid die hij nu was, had hij zowel tijden van oorlog als van vrede gekend. Soldaten die banieren van eenheid en arbeid meedroegen, het staccato geluid van hun marcherende voeten maar ook verliefden die arm aan arm voorbijkwamen, zacht fluisterend hun intimiteiten uitwisselend zou hij niet vergeten. Ondanks zijn milde schaduw hadden soldaat noch verliefden zich aan zijn voet nedergezet. Ook hadden de zwarte kraaien en andere vogels nooit van zijn appels gegeten, een eekhoorn niet luid snaterend door zijn takken gesprongen, zelfs geen kever aan zijn bast geknaagd, of misschien toch, heel lang geleden. Zijn omgeving had zich in zijn lange leven regelmatig veranderd. De verwilderde tuin waar hij nu stond en die bijna vergeten leek was eens een schitterend landgoed geweest. Het oude huis dat er toen stond was in een van de vele oorlogen kapot geschoten, vergeten door erfgenamen nooit meer opgebouwd en langzaam aan had de natuur de regie weer overgenomen. De eigenaar van het grote huis en zijn gezin woonden tevreden met zichzelf en hun omgeving al enige jaren in de nabijheid van zijn almaar groeiende schaduw. Het landgoed dat bij het grote huis hoorde was zo ongeveer vierentwintig hectare groot en leek qua vorm op een op zijn kant liggende gelijkzijdige driehoek.. In de noordoostelijke hoek stonden de boom en het huis op een soort verhoging in het landschap zodat ze de omgeving domineerden. Een traag stromend beekje kronkelde door de laag gelegen zuidoostelijke hoek dat grotendeels uit woeste grond bestond. Hei en pitriet vocht hier om te overleven terwijl muggen en ander gedierte in wolken boven de zompige vennen hing. Veel veranderd was er in dat gedeelte niet veel terwijl er aan de andere zijde de boom jarenlang regelmatig werd gesnoeid en er in de herfst kinderen zijn stam en takken in klauterden om met emmertjes de zoete vruchten te plukken die hij met handenvol liet groeien. Hij was zijn leven dus als een doodnormale appelboom begonnen, tevreden met zichzelf en met het uitdelen van zijn vruchten. Het was allemaal veranderd in die dag in september toen hij zevenenzestig jaar oud was geweest en voor een appelboom een respectabele leeftijd had bereikt. De twee meisjes, Rose en Nathalie speelden buiten, beiden waren ongeveer tien jaar oud. De eerste was de dochter van de tuinman die met zijn gezin aan de westkant van het landgoed in het met riet gedekte boerenhuis woonde. Het was ouder dan het grote huis maar had de weersinvloeden goed doorstaan. Hoewel het niet groot was, vond de tuinman dat ze geboft hadden toen hij de dienstbetrekking had kunnen krijgen. Ofschoon hij niet veel verdiende was het feit dat de bewoning van het huis bij de baan inbegrepen was een meevaller geweest. Na jarenlang zwerven op zoek naar werk waren ze tenslotte goed terechtgekomen op dit landgoed waar er voor een goede tuinman altijd werk in overvloed was. Toen hij in dienst was getreden had het landgoed te lijden gehad van achterstallig onderhoud, maar nu, een paar jaar later lagen de paden er strak geharkt bij. In de groentetuin stond de wortel, prei en allerlei soorten kool in nette lange rijen. Niemand kon hem het kwalijk nemen dat hij wat extra aandacht schonk aan de appelboom, die anders dan de andere vruchtbomen dicht bij het grote huis stond en niet in de boomgaard. Bij de bouw van het grote huis had men de boom ontzien terwijl de rest van de woeste grond werd geëffend en ontdaan van plantaardig leven. De toenmalige eigenaar was blij verrast geweest toen hij deze mooie boom ontdekte. In volle glorie was hij te voorschijn gekomen en met de goede zorg van de tuinman werd de boom ieder jaar indrukwekkender. Het tweede meisje, Nathalie was de dochter van de eigenaar van het landgoed. Zij was een klein, eigenwijs en kittig meisje dat vond dat ze toch eigenlijk altijd gelijk had, niet zozeer als met een air bedoeld, maar meer als een persiflage van zichzelf. Ze kon op zijn tijd vinnig uit de hoek komen als ze de vaste overtuiging had dat er niet getornd mocht worden aan het vaste standpunt die ze had ingenomen. Als enig kind van haar ouders die het huis hadden laten bouwen kon ze vrijuit door de gangen rennen en schopte daarbij het leven in het grote huis voor de bedienden nogal eens in de war. “Vlegel”, riep de butler wel eens als ze haar speelgoed voor de deur van de keuken liet liggen en dit vooral deed omdat ze het leuk vond om vliegende schotels te verwachten. Hoofdschuddend en vol met gespeelde kwaadheid, heimelijk grinnikend wees hij haar dan terecht. Omdat Rose en Nathalie de enige twee meisjes op het landgoed waren en daarbij ongeveer dezelfde leeftijd hadden, ze waren twee maanden na elkaar jarig speelden ze vaak samen. Nathalie was de oudste van de twee en al met al konden de twee aardig met elkaar opschieten waarbij de voorzichtige en ‘we zullen het wel eens van de andere kant bekijken’ Rose de meer roekeloze en geen gevaar ziende Nathalie nog wel eens behoede voor een valpartij of een pak slaag van haar vader als deze vond dat zijn dochter haar vrijheid wat al te veel uitbuitte. De twee ravotten al sinds een uur of tien in de morgen buiten in de tuin en het zal zo rond de middag zijn geweest toen ze de schaduw van de appelboom binnentuimelden. Rose had even daarvoor een van de eerste appels van het seizoen gevonden die van de boom was gevallen en in het lange gras achter de put was gerold. Blij verrast met de mooie, glimmende vondst had ze hem in de lucht gehouden en een triomfkreet laten horen. Nathalie, die de vrucht bijna gelijktijdig had gezien, riep meteen dat deze van haar was. Deze keer had Rose, vastbesloten voet bij stuk gehouden laten blijken dat dit toch echt niet het geval was. Daaropvolgend was de ruzie ontstaat van over en weer trekken en duwen totdat ze dus in de schaduw onder de boom waren beland. Achteruitvallend raakte Nathalie’s hand bij het neerkomen een zwaar stuk hout, dat de tuinman na het snoeien van de boom vergeten was om op te ruimen. Zonder ook maar ergens over na te denken greep ze het stammetje in het rond en voor een moment stond de tijd stil. In de perceptie van de rampzalige seconde begreep ze dat er iets grondig was misgegaan. Ze smeet het stuk hout neer, keek niet om en rende het zonlicht in naar het grote huis. De boom had het voelen gebeuren. In afschuw trilden zijn blaadjes en stolde het merg in zijn vaten. Terwijl er een golf van mededogen in hem opwelde en zijn wortels zich hierbij strekten, besefte hij dat hij Rose nooit meer zou voelen als ze haar lichaam mee zouden nemen. De beweging waar jarenlang onbeweeglijkheid had geheerst verraste hem maar deed hem onmiddellijk beseffen dat het misschien mogelijk zou zijn Rose toch nog bij zich te houden. Al is het in het begin nog moeizaam volgen de bewegingen zich sneller en sneller op en uiterst zorgvuldig schikte hij zijn wortels totdat het meisje eronder verdween. Haar bloed vervulde hem met een nieuwe, vreemde kracht die hij nooit eerder had gevoeld. Niet verontrust hierover strekte hij zich naar de zon. Toen even later, Nathalie en haar ouders, maar ook het voltallige personeel inclusief de tuinman en zijn vrouw op het toneel verschenen was de schaduw niet anders dan normaal met uitzondering van het vermoeden van een groenblauwe flikkering, zelfs het stammetje bleek te zijn verdwenen. Verdwenen was ook Rose en dit bleef ook zo ondanks dat er.een vertwijfelde zoektocht werd gestart waarbij niet alleen het landgoed werd uitgekamd maar ook de weide omtrek. Iedereen uit de omgeving kwam daarbij een handje helpen ondanks het feit dat de oogst op de velden stond en eigenlijk niet kon wachten. De twijfel over het niet weten wat er gebeurd was bleef jarenlang aan het hart van de getroffenen knagen. Steeds weer werd, zeker in de verstilde momenten die er door de dag heen zijn, het oog en hart van de tuinman weer naar de boom en zijn schaduw getrokken. Met nog meer liefde dan tevoren verzorgde hij de appelboom die voor hem een symbool en altaar werd voor het verdriet naar zijn verdwenen dochter terwijl hij in de loop van de jaren grijs en versleten raakte tussen de rijen bonen, prei en uien. Tenslotte stierf hij, onwetend van het feit dat zijn verdwenen dochter dichterbij was dan hij kon vermoedden. De boom vergat echter niet terwijl de tuinen in verval raakten en vanuit de zuidoostelijke hoek het woeste land de vingers uitstrekte naar het eens aangeharkte deel van het landgoed. Steeds minder mensen wisten de boom nog te vinden, er klonk geen gelach meer in zijn schaduw en zijn appels bleven onaangeroerd hangen totdat ze uiteindelijk door de winterstormen van zijn takken werden geblazen. In de loop van de jaren schoot het onkruid rondom hem op en gewortelde essen en berken betwisten hem zijn plaats onder de zon. Soms verdwenen er kinderen uit de boerenhofsteden die weliswaar niet in de directe nabijheid te vinden waren, avontuurlijke kinderen wisten hem toch zo nu en dan te vinden. Ofschoon de verwildering rondom een uitnodiging zou moeten zijn heerste er rondom de boom een vreemde atmosfeer. Anders dan in het omringende land was het stil. Geen muis, ekster of eekhoorn bewoog zich of liet zich in de nabijheid van de appelboom zien of horen. Het was net of bij het benaderen van de boom op een tiental meters, daar waar de schaduw begon, je in een totaal andere wereld binnenstapte. Het dierlijk leven leek deze plek dan ook te mijden ofschoon de glimmende appels wel erg verleidelijk vanuit het duister knipoogden. Degene, mens of dier die bij toeval in deze rafelige tussenwereld verzeild raakte en de zoete vruchten niet versmaadde was onherroepelijk verloren. In het groenig blauwe licht, juist helder genoeg om opgemerkt te worden dat de plek leek te omhullen, fluisterden de stemmen. De slachtoffers die op het allerlaatste moment in een flits van inzicht herkenden wat er gebeurde hoefden niet meer te hopen dat ze nog terug konden. Ze hadden reeds door hun begeerte naar de vruchten een eerste en onvermijdelijke stap gezet op het pad van de reis die hun te wachten stond. Koel zijdeachtige strelingen deed huid en ziel trillen van verwachtingsvol verlangen. Spoedig zou dit omslaan in een ijzingwekkend gebeuren. Voor een moment flikkerde het licht en bleef de poort openstaan waarna deze zich onherroepelijk weer sloot, het licht doofde totdat zich er een volgende slachtoffer aandiende. In een verkrampte pose bleven hun lichamen liggen onder aan de voet van de boom die dronk en vermaalde waarna er niets anders restte dan een donkere schaduw met zo hier en daar een glimmende appel. Zo bleef eeuwenlang het geheim bewaard en ofschoon het grote huis nooit meer herbouwd werd bleef het landgoed als zodanig in min of meer dezelfde vorm behouden. Hier had natuurlijk de geďsoleerde ligging in grote mate aan bijgedragen zodat toen in het hele land landgoederen werden verkaveld, bewoners werden verjaagd en de keurig aangelegde tuinen veranderden in velden met graan om aan de honger van de bevolkingsexplosie te voldoen het verwilderde landgoed gewoon werd vergeten. In deze staat was het nog steeds toen Anton zijn eerste stappen binnen de ijzeren poort die nog steeds aan het begin van de lindelaan de wacht hield en argeloze bezoekers weerde door de onverzettelijkheid die hij uitstraalde. De eerste werkdag van Anton als beheerder voor de Stichting Nationaal Landschapsbeheer was begonnen. Met de draadtang knipte hij de roestige draden waarmee de poort in de dertiger jaren was dichtgebonden door, duwde een paar maal met kracht op de klink totdat deze toegaf en met een verrassende soepelheid draaide de poort open. Zijn fiets voor zich uitduwend over het smalle pad, dat het restant was van de brede laan die hier eens tussen de stokoude lindes door had gelopen voelde hij zich overweldigd door de omgeving. Trots vervulde hem dat hij ervoor mocht zorgen dat het verwaarloosde landgoed weer in zijn oude luister hersteld zou worden. De werkgroep onderhoud en herstel die buiten zichzelf uit een ploeg van zeven mensen bestond zou zich met de praktische kant van de zaak gaan bezighouden. Het bestuur van de Stichting hield zich onderwijl bezig met napluizen van regels van overheden waar aan voldaan moest worden en het financiële plaatje dat ook erg belangrijk was. Eens een vrijhaven voor de elite werd er nu gezocht naar nieuwe invalshoeken om de herbouw te kunnen bekostigen. Gedurende vijf lange jaren was er met de diverse partijen die in het proces betrokken waren vergaderd en overlegd alvorens de handtekeningen konden worden gezet zodat de Stichting de plannen die ze op tafel hadden gelegd ook werkelijk ten uitvoer konden gaan brengen. Er was besloten om, na bestudering van oude kaarten van het gebied om het terug te brengen in de staat waarin het was enkele jaren na de bouw van het grote huis. Die tijd bleek bij uitstek de beste representant van het soort grote buitens die door het hele land verschenen en werden gebouwd door de nieuwe rijken van die tijd. Aan de hand van legenda’s van de tuin en aankooplijsten van de planten die opmerkelijk genoeg nagenoeg ongeschonden in het bezit van een verre nazaat van degene die het huis had laten bouwen bleken te zijn werden er plannen gesmeed en plattegronden getekend. Uitvalsbasis voor Anton, die de algemene leiding van de ploeg die tekeningen om zou zetten naar de werkelijkheid, werd de oude boerenwoning aan de westkant van het perceel. Met riet gedekt, de schouders als het ware ingetrokken moet het er hier nog bijna hetzelfde uitzien als eeuwen geleden, dacht Anton. Hij had het huis in zicht gekregen na het slingerend pad gevolgd te hebben dat vanaf de ruďne van het grote huis tussen wat eens de tuinen moesten zijn geweest liep. Zo hier en daar kon hij nog iets van de vroegere pracht herkennen. De magnifieke appelboom die boven alles uittorende moet er zeker al een tijd staan, overdacht hij. Appelbomen werden echter niet zo oud, in een extreem geval een kleine eeuw, zo bedacht hij nog, zich zijn kennis uit zijn leerboeken herinnerend. Nog terwijl hij bewonderend stilstond voelde hij zich twijfelen, het is alsof deze knaap meer weet dan goed voor hem is bedacht hij en vervolgde peinzend zijn weg. Hij had nog een week om wat praktische zaken te regelen en zich te installeren in het oude boerenhuis. Morgen zou de rietdekker komen om het dak weer waterdicht te maken op plaatsen waar het te lijden had gehad van de zware najaarsstormen van vorig jaar. Het huis zou blijven zoals het was, zo had de Stichting besloten, dus werd het zo hier en daar wat improviseren. Hij en zijn medewerkers zouden voor koffie en licht aangewezen zijn op een butagasfles, maar och het leek wel wat op kamperen, zo grinnikte hij in zichzelf. Gelukkig deed de pomp op het erf het nog wel en bij nader onderzoek gaf deze, al was het wat bruinig, goed drinkbaar water. Anton had besloten, daar het terrein te groot was om ineens alles op de schop te nemen om het herstel in delen aan te pakken. Hij zou zijn manschappen in twee ploegen verdelen en terwijl de ene ploeg de directe omgeving van hun uitvalsbasis zouden aanpakken, zou de andere aan de andere zijde van het landgoed in de directe omgeving van de ruďne, die eens het grote huis was geweest beginnen om het te ontdoen van groene opslag zoals essen vogelkers en dergelijke. Van daaruit zouden ze dan naar elkaar toe werken. In de komende dagen zou hij een schets maken met daarop aangegeven de belangrijkste bomen en struiken die op moesten blijven staan. Zij zouden de basis vormen van het uitgewerkte plan. Hij verheugde er zich bij voorbaat al op hoe het eruit zou komen te zien als alles weer in volle glorie te zien zou zijn. Op het einde van de week waren de voorbereidingen getroffen en reed Anton met een tevreden gevoel op zijn fiets over het zandpad langs de appelboom. We moeten de komende tijd ook eens wat aandacht aan de entree schenken dacht hij nog, terwijl hij achterom keek, de poort dichttrok en het nieuwe yaleslot dicht klikte. In de verte kon hij nog juist het donkere silhouet van de appelboom zien. Thuis aangekomen vertelde hij zijn vrouw en Roos, zijn dochter die over een paar weken haar tiende verjaardag zou vieren met alle enthousiasme die in hem was over de fantastische omgeving en hoe mooi het vreemde licht dat hij rond de appelboom meende te zien, was geweest. Borden werden aan de kant geschoven en tekeningen op de keukentafel uitgespreid om te laten zien wat de plannen voor het gebied behelsden. Zijn vrouw vond het maar matig interessant. Zij vond het eigenlijk maar geldverspilling, je kon er beter een sportpark van maken, daar had iedereen nog wat aan, zo beargumenteerde ze. Wie zit er nu te wachten op een terrein met struiken en bomen waar niets te zien zou zijn. Zijn dochter daarentegen zat met rode koontjes te luisteren. Haar ogen glinsterden en regelmatig viel ze hem in de rede met hoe het zat met de rovers en het kasteel en of ze mee mocht gaan kijken en of de appels lekker waren. Geduldig legde Anton uit dat deze nog niet rijp waren en ze nog een paar maanden geduld moest hebben maar dat ze op woensdagmiddag na schooltijd wel mee mocht om alvast een kijkje te nemen. Opgelucht en blij om dat vooruitzicht sliep Roos die avond in terwijl haar vader op de schommelbank voor het huis in het late zonlicht voor zich uit mijmerde en stil zat te genieten van de mooie avond. Op woensdagmiddag haalde hij haar op bij school. Met een half oor luisterend fietste hij met Roos achterop naar de ijzeren poort die hij even daarvoor open had laten staan. Hij bevestigde de fiets met een ketting aan een dun boompje bij de ingang en liep met Roos tussen de lindes in over het zandpad de laan in. Ze dartelde voor hem uit en weer terug, wel tweemaal de afstand overbruggend die hij liep, langs de ruďne van het huis tot een tiental meter van de appelboom waar ze bleef staan aan de rand van de schaduw met haar hoofd een beetje schuin alsof ze intens luisterde en stil werd. Anton kwam juist om de hoek heen toen hij haar zag. Met ogen vol tranen en de armen uitgespreid liep ze de schaduw van de boom in dat nu groen-blauw licht scheen te geven. Wat er gebeurde zou hij nooit meer vergeten. Er klonk een meisjesstem die niet van zijn dochter was en die huilde. Wees maar niet bang hoorde hij Roos zeggen terwijl ze naar de stem toeliep met een appel in de hand die ze voordien opgeraapt had. Nog even dacht hij twee gestaltes te zien die elkaar omarmden. Terwijl Roos omkeek fluisterde ze nog tegen hem dat alles goed was en hij niet verdrietig moest zijn. “Als het je allemaal toch eens te veel wordt kun je ons hier vinden in de schaduw van de boom, wij zullen er altijd voor je zijn.” Het volgende moment glinsterde het donker en doofde toen uit. Zijn dochter was verdwenen maar in de takken van de boom zong een lijster. . Kees riep gewoontegetrouw door de kantine naar een supporter van een andere voetbalvereniging dat zijn club de beste was en omdat het bijna elke dag zo ging reageerde de ander nauwelijks. Zijn aandacht ging van de boterham naar de aanwezigen in de kantine. Hij kende ze allemaal. Al jaren. Vierendertig jaar. Vierendertig dienstjaren had hij er al opzitten bij dit bedrijf. Hij kon het haast niet geloven. Ze waren ook zo snel voorbij gegaan. Hij was erbij geweest toen de oprichter, meneer van der Velde, in een kleine schuur was begonnen met het repareren van allerlei zaken als stofzuigers, TV’s en radio’s. Nu maakte het bedrijf allerlei apparatuur zelf en was het erg groot geworden. Hij keek de kolossale kantine eens door en bedacht dat ze in het begin niet eens een kantine hádden. Je moest je boterham opeten tussen de rommel van de reparaties. Maar dat was wél gezellig. Nu voelde hij zich erg eenzaam in deze grote ruimte. Er was inmiddels ook een hele nieuwe generatie medewerkers gekomen. Best leuke lui, maar ze wisten alles zoveel beter. Met zijn vierendertig jaren ervaring werd hij niet eens aangehoord. Nee, op school hadden ze het allemaal véél beter geleerd. Hij stond op en raapte de resten van de zojuist verorberde sinaasappel op, een ritueel dat hij óók al jaren deed. Dat had hij van zijn moeder. Bij het weggegaan uit de kantine deed hij het afval netjes in de daarvoor bestemde bakken en zuchtend liep hij weer richting de werkplaats. Onderweg daar naar toe kwam hij langs de personeelsingang en door de moderne glazen deur zag hij de oude schuur een eindje verderop op het terrein. Van der Velde had de schuur volledig in tact gelaten en zelfs na zijn overlijden, een jaar of twee geleden, had zijn zoon, die inmiddels het bedrijf leidde, niet het lef gehad de schuur op te ruimen al vonden veel nieuwe medewerkers het een vorm van misplaatste nostalgie. Hij twijfelde even en liep door de moderne uitgang richting het schuurtje. Onderweg daar naar toe meende hij de geluiden te horen van de werkplaats zoals die ook tóén klonken. Hij keek naar het bouwvallige dak waar hier en daar dakpannen ontbraken en hij herinnerde zich dat er overal emmers stonden om het water op te vangen van de lekkages als het weer eens hard regende. “Dat gaat wel weer over”, had van der Velde geroepen, eerder duidend op de regen dan op het lekkende dak. Toen hij valkbij was hoorde hij duidelijk de heldere stem van Rietje, de koffiejuffrouw. Ze zong altijd mooie aria’s en bij gebrek aan een schallende radio, zoals nu in de werkplaats en tot zíjn grote ergernis genoot iedereen ervan. Rietje was bij het plaatselijke dameskoor, en dát kon je horen. Nu zong ze weer. Een van zijn favoriete stukken uit Aďda. Hij versnelde zij pas en voelde zijn hart sneller kloppen. Bij de voordeur die nog steeds een lik verf kon gebruiken, stond hij even stil. Het bordje met de tekst ‘Van der Velde reparaties etc.’ hing er nog steeds ondanks de verregaande staat van roest van de bevestigingsmiddelen al was dat een groot woord voor de twee spijkers en één veel te grote schroef. Gewoontegetrouw wilde hij kloppen met het vaste signaal om binnen gelaten te worden omdat híj het was en niet de arbeidsinspectie die altijd kwam zeuren over de te lange werktijden. Zij hadden er toch gewoon plezier in. En je hield nog wat extra’s over. Voor de feestdagen bijvoorbeeld. Hij liet het kloppen toch maar achterwege en draaide aan de knop en deed de deur zachtjes open. Helemaal zachtjes lukte niet omdat de deur kraakte, maar dat was ook al jaren. Toen hij de deur helemaal opendeed keek hij verbaasd naar binnen en zijn adem stokte toen hij de rijzige gedaante zag staan van de oprichter en hun held. “Meneer van der Velde”, stamelde hij en toen de man hem naar binnen wenkte sloot hij de deur achter zich en keek met open ogen rond. Rietje die nét met haar koffiekarretje bij de expeditie stond was even gestopt met zingen en de heldere stem riep nu vrolijk zijn naam. Alle anderen hielden even op met hun werk en keken naar hem. Van der Velde liep op hem af en legde zijn arm om hem heen en vertelde dat ze iets te vieren hadden en dat Rietje voor gebak had gezorgd. Hij keek naar de dikke vlaai met kersen die Rietje op haar karretje had liggen. Ze sneed behendig een grote punt aan, schoof die op een bordje en bood het hem aan. Daarna veegde ze haar vingers af aan een doekje en likte zij ze niet af zoals die del van de kantine dat nu pleegde te doen. Hij nam het bordje met trillend handen aan. Hij keek verrast rond toen de anderen begonnen te klappen en voelde dat hij een kleur kreeg. Meneer van ver Velde hield de arm om hem heen toen hij zich naar het personeel richtte en vertelde over de eerste dagen van zijn bedrijf. Hoe moeilijk dat ze het soms hadden en hoe vaak er een beroep gedaan werd op het personeel om over te werken en dat met name hij, die hier nu in zijn arm stond, altijd bereid was geweest dat te doen. Hij voelde zich helemaal warm worden en keek verlegen rond met het gebaksbordje nog trillend in zijn hand. “Vierendertig jaar”, riep meneer van der Velde, “vierendertig jaar trouwe dienst”. Dat was nog eens iets om trots op te zijn. Dat moest gevierd worden en daarom had hij Rietje gevraagd om een extra dikke vlaai te bestellen bij de bakker zodat ze dit eens goed konden vieren. Rietje schonk er als gewoonlijk ook nog eens een lekkere kop koffie bij en begon met haar glasheldere sopraan aan een van die mooie aria’s en tot zijn vreugde herkende hij de een stuk uit de opera Aďda. Hij neuriede mee en nam plaats aan de oude wankele tafel in het midden van de werkplaats. Hij genoot van de heerlijk dikke vlaai mét een dikke laag slagroom én van het gezelschap van zijn vertrouwde collega’s. Na een kwartiertje riep van der Velde zoals gewoonlijk dat het weer tijd was om aan het werk te gaan en automatisch wilde hij naar zijn werkplek lopen maar die was verdwenen. Zijn hoek aan de werkbank was totaal veranderd en er lagen allerlei dozen bovenop. Zijn stoel was verdwenen en zelfs zijn eigen lade in de werkbank was weg. Hij draaide zich om toen hij zijn naam hoorde roepen. Het was zijn voorman Harrie die staande in de deuropening naar hem wenkte om weer aan het werk te gaan. Licht geschrokken liep hij achter zijn baas aan die vertelde dat ze hem kwijt waren en dat ze wel dachten dat hij in de oude schuur zou zijn. Toen ze samen naar binnenliepen door de nieuwerwetse ingang zei Harrie dat er een restje slagroom aan zijn mondhoeken zat…….
|