Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2012  Anneke Wasscher

De treinreis - Anneke Wasscher

“Waarom doet nu net de roltrap het niet?” moppert Jet terwijl ze hijgend de stationstrap oploopt. In haar kielzog heeft ze de tweeling voor wie dit dagje uit is georganiseerd.  “Oma,” vraagt Thijs, “heb je wel  drop meegenomen?’’ “Ja hoor,” antwoordt ze wat geïrriteerd, “ik heb ze in de rugzak van Tim gedaan. Maar je krijgt pas drop als we in de trein zitten. Nu even niet zeuren.”  Het is haar nooit eerder opgevallen dat het zo stinkt op een station. De geur  van roestend ijzer mengt zich met die van natte regenjassen van reizigers . “Spoor 2b moeten we hebben. Daar vertrekt over vijf minuten de trein naar Groningen.” “Hij staat er al,” roept Thijs opgewonden. Voor de kinderen is dit de eerste treinreis van hun leven.  Deze dag moet het hoogtepunt worden van de kerstvakantie. Maar kennelijk zijn er meer ouders en grootouders die dat voor hun kinderen en kleinkinderen hebben bedacht. De meute dringt en duwt om in de wachtende trein te komen. Gelukkig zijn er binnen nog een paar zitplekken. “Deze trein gaat toch naar Groningen?” vraagt ze voor de zekerheid nog even aan een man die driftig probeert zijn weekendtas in het bagagerek te proppen.  “Nee, dan moet u het voorste gedeelte hebben, deze gaat naar Leeuwarden.  “Hè verdorie!  Jongens snel eruit!” Ze grijpt de tweeling beet en duwt ze naar buiten. Op het perron rennen de verbouwereerde kinderen achter haar aan.  Jet loopt  zo snel ze kan en speurt naar het goede treinstel.  Als ze het bordje Groningen ziet staan, trekt ze zich met haar laatste krachten op aan de stang bij de deuropening. “Gelukkig, gehaald!” zegt ze opgelucht. “Tijd voor drop.”  Ze kijkt achterom en schrikt zich een ongeluk. De jongens, waar zijn ze nou? Tegelijkertijd sluiten de treindeuren.  Ze staat aan de grond genageld wanneer de trein zich in beweging zet. Nog net vangt ze een glimp op van Thijs en Tim die meerennen met de trein. 

Jet slikt. Doodstil staat ze nog als enige passagier in het halletje van de trein. Paniek en verbijstering vechten om voorrang. Het is of ze de hoofdrol in een thriller speelt.  Klam zweet breekt haar aan alle kanten uit.  Gedachten schieten als bliksemstralen door haar hoofd. Wat moet ze doen? Ze houdt even haar adem in wanneer haar ogen de noodrem ontdekken. “Misbruik wordt bestraft,” weet ze. Maar niets en niemand houdt haar nu tegen. Ze doet het gewoon. De trein remt met een piepend protest en stopt. Zo simpel is het dus. In twee stappen is ze bij de deur. Godzijdank, de trein is nog niet voorbij het perron.  Ze probeert de deur open te trekken, maar er is geen beweging in te krijgen.  Waarom is er niemand om haar te helpen?  Jet doet een schietgebedje. “ O God, laat de kinderen niet in handen vallen van enge kerels.” Met een trillende hand duwt ze een natte haarlok achter haar oor.  “Mijn kleinkinderen!” roept ze en loopt via de deur het gangpad in. Nog eens. Harder dit keer:  “Mijn kleinkinderen!”   Ze struikelt over een tas en kan zich nog net staande houden.  Een krachtterm houdt ze  binnen.  “Help me!” schreeuwt ze tegen een  bejaard echtpaar, waarvan de vrouw zich van schrik bijna verslikt in een krentenbol. Beiden kijken haar aan alsof ze water zien branden. Jet loopt wanhopig verder naar het volgende halletje.  Niemand vraagt, niemand reageert. In de ogen van haar medereizigers ziet ze voornamelijk verbazing. Waarschijnlijk denken ze dat ze knettergek is.  Ook in dit portaal  blijft de buitendeur onwrikbaar gesloten. Een jongen met een rugzak zit op een klapstoeltje. “Wilt je me even helpen, ik moet er uit!” Ze kijkt hem smekend aan.  De jongen lacht wat schaapachtig en haalt zijn schouders op. Hij brabbelt iets onverstaanbaars. Net op het moment dat Jet tegen hem wil gaan schelden, valt ze bijna om.  De trein heeft zich weer in beweging gezet. Hoe is dit in godsnaam mogelijk? Welke stommeling is hiervoor verantwoordelijk? Er had nu toch al lang een conducteur moeten komen om poolshoogte te nemen!

Voetje voor voetje schuifelt ze over de wiebelende ijzeren vloerdelen die treinstellen met elkaar verbinden. Ze voelt zich weer opeens het kleine kind op de cat-walk van de kermis. Net zo bang. Wanhopig bereikt ze de eerste klas. Daar is het ook druk, maar er zijn nog zitplaatsen. In een willekeurige coupé ploft ze neer. Tranen branden achter haar ogen. Weer doet ze een poging: “Mijn kleinkinderen staan nog op het station in Zwolle.” Een keurig geklede heer kijkt over zijn leesbril en monstert haar. Twee dames die aan hun plastic winkeltassen te zien hebben geshopt, onderbreken hun gesprek. Jet praat als een bezetene, haar woordenvloed zoekt wanhopig een plek om aan te spoelen. Eindelijk, het lijkt er op dat deze mensen luisteren. “Verschrikkelijk,” reageert een van de dames. “Het ergste dat je als oma kan overkomen. Je kleinkinderen kwijtraken! Ikzelf zou zo’n verantwoordelijkheid ook nooit op me nemen in de kerstvakantie.” Jet hoort in de uitspraak een verwijt. Op kritiek zit ze nu helemaal niet te wachten. Ze bijt op haar lip. Wat zou ze deze opgedirkte dame met haar onberispelijke witte bloes  graag een schop geven.  Zelf ziet ze er met haar oude plastic regenjas en verwaaide grijze kapsel natuurlijk uit als een vogelverschrikker.

De nette man pakt een mobieltje uit zijn zak en kondigt aan een reddingsactie te starten. Ze hoort nauwelijks wat hij precies zegt, begrijpt ook niet met wie hij allemaal praat via het kleine zwarte apparaat. Alles wordt nu overstemd door het bonken van haar hart in haar oren.  Alsof ze een tijdbom is die ieder moment ontploffen kan. Wat moet ze  tegen haar dochter zeggen als de kinderen verdwenen blijken te zijn? In een flits ziet ze zichzelf op TV in het programma “Vermist”. Een van de vrouwen legt een hand op haar arm. “Neem maar even een biscuit. Iets eten kan een mens soms wel kalmeren.” Haar gezelschap knikt Jet bemoedigend toe. “Lien en ik zeiden net tegen elkaar toen de trein plotseling stopte, er zal toch niet weer een technische storing zijn! Hoe vaak dat wel niet voor vertraging zorgt. Weet je nog Lien, vorige maand hebben we door zoiets nog de aansluiting naar Winschoten gemist? Gelukkig stond de trein dit keer maar kort stil.” Ze schudt misprijzend haar hoofd en klemt haar laktas dicht tegen zich aan.

“Goed nieuws mevrouw,” zegt de keurige meneer tegenover Jet. Hij tikt even op zijn mobieltje. Ik heb contact gehad met iemand van de NS te Zwolle. Daar zijn uw kleinkinderen op het perron gesignaleerd. Zij hebben zich trouwens gemeld bij een informatiebalie. Ik denk dat  iemand ze daarheen gebracht heeft. Hoe oud zijn ze?’’ “Zeven jaar nog maar,” antwoordt Jet en alsof ze de ernst nog eens wil benadrukken: “Allebei hoor. Het is een tweeling.”  “Nog een geluk,” zegt dame Lien “dat ze samen zijn.”  De man vervolgt zijn uitleg: “Iemand van de NS stapt met ze op de eerstvolgende trein naar Groningen. Ik loop straks even met u naar de plek waar u zich melden moet, zodat u de kinderen op kunt vangen.”

Van opluchting begint Jet nu te huilen. “Ik weet niet hoe ik u moet bedanken meneer, ik snap niet hoe u het allemaal voor elkaar gekregen heeft.” De man gaat wat verzitten en recht zijn rug. “Ach,” zegt hij ietwat trots, “ik werk al jaren bij de NS als manager. “Dus ik weet wie ik bij calamiteiten bellen moet.” Het zal Jet een worst zijn welke functie hij heeft. Ze zal nooit meer een kwaad woord zeggen over de N.S. Deze man met zijn apparaatje waarin oplossingen verborgen zijn, verdient een standbeeld. Ze kijkt naar de rol biscuitjes die ze opnieuw onder haar neus gedrukt krijgt. “Nee, dank u,” zegt ze beleefd. “Straks neem ik drop. Ik heb namelijk vanmorgen wel een pond drop in de rugzak van een van mijn kleinkinderen gestopt. “Voor in de trein”, heb ik nog tegen ze gezegd. Dus zullen ze er zich straks wel misselijk aan hebben gegeten als ze in Groningen aankomen.”

Jet werpt een schichtige blik op de NS manager. “Wat gebeurt er eigenlijk met iemand die aan de noodrem heeft getrokken?” “Misbruik wordt gestraft” ziet ze opeens weer op het bordje staan naast de noodrem. Hij haalt met een traag gebaar een papieren zakdoekje uit zijn zak en snuit zijn neus voorzichtig. Het lijkt erop dat hij tijd rekt  om na te denken. “Als dit geen noodgeval was, wat dan nog wel?” vraagt Jet zich hardop af.  Eén van de dames heeft nog  een stekelig antwoord voor haar in petto: “Wanneer u onterecht in de eerste klas reist, krijgt u wel een boete hoor!”

De treinreis © Anneke Wasscher

Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2012  Anneke Wasscher