Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2009  Annelies Berends

De vrouw van Potifar - Annelies Berends

Het was in de vijftiger jaren van de vorige eeuw. In de tijd van vast gewortelde tradities, waarin nog sprake was van een scherpe scheidslijn tussen de geslachten en het terrein van de volwassenen duidelijk was afgebakend van dat der kinderen.
Het was in mijn twaalfde levensjaar, dat Job Knol het goed bewaard gebleven geheim der geslachten onthulde. Ik leefde in een magische fantasiewereld, waarin alles mogelijk was. God had de Israëlieten dwars door de Rode Zee laten trekken en Jona door een walvis laten opslokken. Zwarte Piet klom door de schoorsteen, de ooievaar had het druk met borelingen uitdelen en de rattenvanger van Hamelen wist met z'n fluit kinderen te betoveren. Als mij was verteld, dat Jona de walvis had opgeslokt, zou ik dat ook voor mogelijk hebben gehouden.

Er waren twee soorten kinderen: jongentjes en meisjes. Het verschil was uiterlijk waarneembaar. Jongens droegen een korte broek en kort haar, ze voetbalden en ravotten met elkaar; ze waren stoer. Meisjes droegen een jurk of rok, ze waren aan het hinkelen en touwtjes springen en ze hadden lang haar of vlechten met een strik. Ze waren kinderachtig.
Jongens grienden zelden, ze lachten luid en als ze met elkaar vochten, sloegen ze en schopten. Meisjes huilden om de haverklap en ze lachten ook niet echt, ze giechelden. Ze waren kattig en bij ruzie krabden en beten ze en trokken elkaar de haren uit het hoofd. Jongens hadden een piemel, daar kon je leuke spelletjes mee doen: wie het verst of het hoogst kon pissen of vaststellen wie het lef had, tegen schrikdraad aan te plassen. Er werden demonstraties gehouden om te kijken, wie de grootste had. Daar ik in dit vergelijkend warenonderzoek geen schijn van kans had, deed ik er nooit aan mee. Boudewijn Krottje mocht niet meedoen omdat de uitslag dan bij voorbaat vaststond.
Meisjes hadden geen piemel, dat was sneu voor ze. Ze waren dan ook jaloers op de jongens. Op de keper beschouwd waren meisjes gehandicapt, zij waren mislukte jongens. Je kon er ook eigenlijk niks mee. Wellicht had de ooievaar hier het attribuut onderweg laten vallen.
Sommige jongens op het dorp beweerden, dat de meisjes een koffieboon hadden. Of een spliterwt, zoals anderen zeiden. Hoe koffiebonen eruit zagen, wist elk kind in een tijd dat in de koffiemolen nog handmatig bonen tot poeder werden gemalen. En erwten waren bekend van de zelfgemaakte erwtensoep, die in de winter vast onderdeel was van het wekelijkse menu.
Zo ongeveer was het beeld dat ik en m'n vrienden elkaar van de meisjeswereld voorhielden. Ik spande als onnozele hals de kroon en in mijn droom- en fantasiewereld bleef die voorstelling lang aanhouden. Ouders en onderwijzers waakten er angstvallig over, dat dit beeld zo lang mogelijk intact bleef. Voorlichting op dit punt was taboe. Kinderen moesten er zelf maar achter zien te komen, hoe de vork in de steel zat. Dat hadden de ouders in hun jeugd ook moeten doen. Bij mij thuis was dat niet anders.

Op een dag kwam ik achter het geheim naar aanleiding van een erotisch getint verhaal uit de Bijbel. Moeder las vaak tijdens de middagpauze van school aan een jonger halfzusje van me een Bijbels verhaal voor uit het 'Groot kleuter-vertelboek' van Anne de Vries.
Daarin kwam de geschiedenis voorbij van Jozef de dromer. Een schone en godvruchtige jongeling die, door tussenkomst van z'n gemene broers, in Egypte belandde, in het huis van ene Potifar, de overste der lijfwacht van de Farao.
Wanneer Potifar op een dag niet thuis is, zegt diens vrouw tot Jozef:'kom bij mij liggen!'
Terwijl moeder verder gaat met voorlezen en m'n zusje argeloos blijft luisteren, is mijn opmerkzaamheid gewekt en blijft deze zin bij mij vasthaken. Wat wil nou zo'n vrouw - en dat nog wel op klaarlichte dag – met het zonderlinge voorstel om naast haar te komen liggen?
Dat was toch best een mal verzoek? Wat wou ze eigenlijk met Jozef? Een spelletje doen? Maar grote mensen gingen toch niet over de vloer liggen rollebollen. Iets in z'n oor fluisteren misschien? Maar daarvoor hoefde je niet op de grond te liggen. Een middagdutje doen? Maar daar had ze Jozef niet bij nodig.
Toen moeder het verhaal had uitgelezen, vroeg ik haar om uitleg van de betreffende passage. 'Wat wou die vrouw met Jozef?' vroeg ik. M'n moeder werd kennelijk door de vraag in verlegenheid gebracht en keek me een poosje hulpeloos aan. Ze vroeg toen wat argwanend: 'weet je dat echt niet?' Nee, dat wist ik echt niet. Anders had ik het toch zeker niet gevraagd?! Hier bleef het voorlopig bij. Met het ongemakkelijke gevoel, dat ik me met m'n vraag op verboden terrein had gewaagd en teleurgesteld omdat ik er niet wijzer op was geworden, begaf ik me naar school.

Op elke school heb je bollebozen. Een jongen met een rekenknobbel, een meisje met groot zangtalent, een toekomstige Rembrandt; ikzelf bijvoorbeeld was de absolute meester in de koprol op de lange mat. In mijn klas zat een wonderkind, Job Knol, zoon van een varkensboer. Job kon alle boeken van het Oude en Nieuwe Testament uit z'n hoofd opdreunen. Hij kende de zonen van aartsvader Jakob, zijnde 12 in getal. Hij kende de 10 plagen van Egypte en de 6 scheppingsdagen. Job had een grote toekomst als Bijbelkenner en godgeleerde voor zich. Na schooltijd liep ik met hem op en legde hem mijn probleem gretig en verwachtingsvol voor.
'Job, je kent toch dat verhaal van Jozef en de vrouw van Potifar wel hè?' Hij keek me verwijtend aan, 'Ja, wat dacht je dan? Natuurlijk ken ik dat.'
'Waarom wilde die vrouw eigenlijk met Jozef op de grond liggen?'
Hij keek me ongelovig en misprijzend aan en vroeg: 'nou, wat zou je denken?'
'k Zou het niet weten', zei ik.
'Dat lieg je. Natuurlijk weet je dat, je durft het alleen niet te zeggen, schijterd!'.
'Nee, echt niet'.
'Dan ben je achterlijk', zei Job minachtend.
'Wil je het mij toch zeggen?'
Job legde vertrouwelijk de hand op mijn schouder, een beetje vaderlijk bijna, en zei:
'Raad dan eens'. Ik moest wel en zei lukraak: 'om hem iets in z'n oor te fluisteren?'
Hij kwam niet meer bij van het lachen. 'Joh, wat ben jij een sukkel; natuurlijk niet! ', zei hij schamper.
'Wat dan?', vroeg ik. 'Wil je 't echt weten?', informeerde Job. Het veelbelovende talent kwam met z'n hoofd dicht bij het mijne, nam de gewichtige houding aan van een wereldwijze man en trok een gezicht alsof hij persoonlijk één der grootste Geheimen der Mensheid had ontsluierd en mij nu als enige in die verborgen kennis liet delen.
Hij liet plechtstatig z'n stem dalen om het gewicht van zijn onthulling te onderstrepen en er een waas van geheimzinnigheid aan mee te geven en sprak toen triomfantelijk:
'Neuken natuurlijk!!!...'.
En na een veelbetekenend zwijgen: … 'zoals varkens doen; en andere beesten… om jonkies te maken'. Hij grijnsde meesmuilend, maakte met duim en wijsvinger van de linkerhand een rondje en liet daar z'n rechter middelvinger een aantal keren in op en neer gaan.
'Begrijp je het nou, sukkel?'
Ik was verdoofd, een ogenblik van de wereld. Wat dat woord betekende wist ik van de dieren, maar dat ook de vrouw van Potifar… Toen ik langzaam weer uit de verdoving ontwaakte, stond Job daar glunderend en glimmend van voldoening over het effect dat hij had bewerkstelligd.
'Had je niet gedacht hè!', zei hij nog en liep grinnikend weg, terwijl hij me smalend vanuit de verte toeriep: 'weet je het nu, stommerd?'
Ik droop af naar huis en durfde moeder voorlopig niet onder ogen te komen.
Mijn sprookjeswereld was in één klap overhoop gehaald. Dat varkens en andere dieren het met elkaar deden, zag je op ons boerendorp overal om je heen gebeuren.
Maar de vrouw van Potifar? En ook de meester en de schooljuf, de dominee en de burgemeester? En de schoenmaker die het, gezien het kindertal, dus 15 keer had gedaan. Dat was de grootste smeerpijp van het dorp. En die zat nog wel 's zondags met zijn zwartgestreepte broek in de ouderlingenbank. 
Die nacht had ik een enge droom. Als in een carnaval der dieren trok aan mijn geestesoog een lange, potsierlijke optocht voorbij. Een karavaan van krolse notabelen en parende dorpsprominenten. Zij allen waren in de blote kont en zaten in de gedaante van varkens boven op hun vrouwtjes, maar waren duidelijk herkenbaar. Ze knorden van plezier. Het was één beestachtige, luidruchtige zwijnerij. De meester met een kaartstok in de poot, voerde de troep aan, luide om stilte manend. De burgemeester had zijn vrouwtje aan z'n ambtsketen aangelijnd en het kruideniersvrouwtje riep aan een stuk door: 'mag het onsje meer zijn?'
De schoenlapper sloot de rij en riep alsmaar dat ie er nog eens voor de 16e keer tegenaan ging. Zijn krulstaart kwam achter uit z'n afgezakte ouderlingenpak steken. Ook de dominee, de vader van Jeannet-met-de-mooie billetjes, liet zich niet onbetuigd. 'Gaat heen en vermenigvuldigt U', hoorde ik hem roepen. En allemaal keken ze naar mij en lachten me uit. Ze riepen spottend: 'dat wist je zeker niet, hè jochie?' Ik schrok wakker.

Een paar weken na het gebeuren rond het verhaal van Jozef in het huis van Potifar, gaf m'n moeder mij met afgewende blik en naar achteren uitgestrekte arm een boekje.
'Stippellijnen voor de jeugd, voor jongens' van dokter Postema. 'Hier', dat moest ik maar eens lezen. Ik durfde het bijna niet aanpakken. Ik nam het schroomvallig in ontvangst en legde het in de boekenkast. Op een avond dat moeder en de stiefvader naar hun bridgepartners waren, haalde ik de stippellijnen heimelijk tevoorschijn.
Ze begonnen met een verhandeling over bijtjes en bloempjes en eindigden daar, na lange uitwijdingen en vage aanduidingen, ook mee.
Je had mannelijke bloemen met meeldraden en stuifmeel; en vrouwelijke met een vruchtbeginseltje. Het was zaak, het stuifmeel in het beginseltje te doen belanden. Zo zat het in elkaar. Ook bij mensen, aldus dokter Postema. Veel wijzer werd je niet van het boekje. Het enige wat ik meende begrepen te hebben was, dat de vrouw van Potifar kennelijk van Jozef stuifmeel voor haar vruchtbeginseltje verlangde en dat het deze gang van zaken was, die gewoonlijk als geslachtsverkeer wordt aangemerkt. Het zou nog even duren vooraleer ik met toewijding aan dat verkeer ging deelnemen.

Elk jaar opnieuw komt in de pollentijd, waarin wolken stuifmeel rondzweven en vele mensen met hooikoorts rondlopen, die vrouw van Potifar in mijn herinnering naar boven…

De vrouw van Potifar © Annelies Berends

Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2009  Annelies Berends