Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2018  Annemarie Enters

Het kwaad - Annemarie Enters

Edith had uren door het bos gerend om de man te ontvluchten. De scheuten in haar zij waren niet meer uit te houden. Hijgend leunde ze tegen een dikke boom en keek voorzichtig achterom. Haar schoenen knelden aan haar opgezwollen voeten en de blaren voelden nat aan. Langs de boom liet ze zich langzaam naar beneden glijden en trok voorzichtig haar schoenen uit. De blaren waren opengegaan en uit sommige wondjes stroomde bloed.
Even rusten, ik kan niet meer.
Op een enkele vogel na, hoorde ze, behalve het kloppen van haar eigen hart en haar hijgende ademhaling, niets. Voorzichtig depte ze het bloed van haar tenen met de mouw van haar vest. God, wat prikte dat, maar alles was beter dan de moordenaar tegen het lijf te lopen.
Drie vrouwen van ongeveer haar leeftijd waren recent in haar woonplaats vermoord. Volgens de krant moest de man de slachtoffers gekend hebben.
Moeizaam stond ze op. Haar schoenen kreeg ze niet meer aan. Voorzichtig zette ze haar voeten op de koele grond. Het prikte wel en ze zou vast haar voetzolen bezeren, maar ze moest verder. Om hier de nacht door te brengen trok haar niet, bovendien waren haar kinderen alleen thuis. In de haast had ze haar mobieltje vergeten. Stom.
Ze had het luikje in de deur geopend - nu Karin vermoord was, moest ze extra voorzichtig zijn - en zag een knappe man staan. Achter de man meende ze een plompe vrouw met een kort donker kapsel te zien.
Haar nekharen stonden rechtovereind door het kwaad dat ze gevoeld had.
Vroeger had ze haar voorgevoelens serieus genomen en vaak waren haar vermoedens uitgekomen. Omdat haar man Sven dat onzin vond, probeerde ze deze emoties opzij te schuiven.
‘Ik ben dokter Jansen. Kunnen we over uw vriendin Karin praten?’ zei de man. Zijn stem klonk prettig.
‘Ik doe zo open, even iets aantrekken, ik kom net onder de douche vandaan,’ riep ze terug.
Stil ging ze de keukendeur uit. Door het gat in de heg, dat haar zoontje altijd nam wanneer hij bij zijn vriendje ging spelen, kwam ze op een zijstraat.
Achter haar klonken voetstappen en toen ze begon te rennen, ging de man ook sneller lopen. Even dacht ze dat er nog iemand mee rende. Hij vloekte toen er een tak in zijn gezicht was gekomen, de tak die zij had beetgepakt en naar achteren had gezwiept.

Binnen enkele uren zou het donker zijn. Ze kon niet meer. Het leek erop dat de man de achtervolging had opgegeven. Ze haalde diep adem, pakte haar schoenen op en na een paar eerste moeizame passen probeerde ze zo snel mogelijk door het bos verder te lopen.
In de verte hoorde ze het vage gezoem van een autoweg. Uitgeput kwam ze bij de geasfalteerde weg. Na enkele minuten zag ze een vrachtauto aankomen. Ze deed een stap naar voren en hoorde piepende remmen. Verder herinnerde ze zich vaag dat iemand haar had opgetild en bij het ziekenhuis had afgeleverd.

Door haar oogharen zag ze dat ze op een brancard in een klein kamertje lag. Enkele kasten vulden het vertrek en er hing een stethoscoop over een stoel. Op een glazen tafeltje lagen enkele injectiespuiten, verbandspullen en ontsmettingsmiddelen.
Voorzichtig probeerde ze te gaan zitten. Ze verrekte van de pijn en haar voeten brandden. Iemand had het ergste vuil eraf gewassen.
Ze sloot haar ogen en dacht aan Karin, haar beste vriendin… vermoord; afgeslacht als een beest. Ze kon het nog niet bevatten. Hun leven leek eenzelfde loop te nemen. Beiden verloren hun hart op het zelfde grote feest. Met Karin schreef ze zich in op de universiteit waar ze samen Engels gingen studeren. Wat hadden ze veel gelachen. Na hun studie waren ze in hetzelfde jaar getrouwd.
Karin had een kind genoeg gevonden, maar zij wilde er twee hebben. Ze kreeg een jongen en een meisje.
Hun veertigste verjaardag hadden ze met een knalfeest gevierd. De hele jaarclub was nog compleet. Het leven lachte hen toe.
Ze vroeg zich af hoe Paultje de dood van zijn moeder zou verwerken. Thijs, haar man was een prima vader, maar of hij de opvoeding alleen verder zou aankunnen?
Ze schrok op van het geluid van gemorrel aan een deurkruk.
Een verpleegster keek om de hoek. ‘Bent u er weer? U was flauwgevallen. Nog een bof dat de chauffeur u hier heeft afgezet. Ik heb uw voeten schoongemaakt. Straks komt dokter Jansen u een tetanus injectie geven.’
Ze kreunde.
‘Wilt u een paracetamol?’ vroeg de vrouw.
Ze voelde het bloed uit haar gezicht wegtrekken. Het kwaad was hier heel duidelijk aanwezig.
Dokter Jansen… was Karin met hem uitgegaan? Had hij haar op deze afschuwelijke manier vermoord?
De verpleegster verliet het vertrek. Ze hoorde zich verwijderende voetstappen van meerdere personen en voelde het kwaad wegebben.

Haar gedachten dwaalden weer af naar vroeger. Wat hadden ze samen een lol gehad toen ze op de datingsite, gewoon voor de gein een afspraak hadden gemaakt. Gierend van de lach hadden ze de foto’s van de kerels bekeken. Niet vermoedend dat daar een moordenaar tussen zou zitten.
Plotseling voelde ze het kwaad weer. Het was hier vlak bij, hier, in het ziekenhuis.
De zuster kwam binnen met een glas water en een tabletje.
‘Mag ik even naar mijn huis bellen? Mijn kind zal erg ongerust zijn.’
‘Eigenlijk mag dat niet… Regels…’
‘Wat is dat nou, dan zoek ik wel een telefooncel.’
‘Mevrouw u moet hier blijven. Dokter Jansen…’
De zuster duwde haar terug toen ze zich wilde oprichten. Even dacht ze dat dit dezelfde vrouw was die ze achter de man die enkele uren geleden bij haar had aangebeld. Ach, meer vrouwen hebben donker kort haar. Bovendien had ze haar gezicht niet goed gezien.
Ze hoorde een mannenstem op de gang. De deurkruk ging langzaam omlaag.

Ze dacht weer aan de tijd dat Karin nog leefde. ‘Kom op zeg, ben jij nooit met een ander naar bed geweest?’ had Ellen geroepen toen ze met haar jaarclub achter de champagne zat. Meestal dronken ze een biertje, maar Suzanne was net gepromoveerd. Ze hadden hem aardig geraakt en als grapje hadden ze gewed: wie het eerste een afspraakje had.
‘Meid, die site van… gut hoe heet ie ook weer… nou ik mail die wel. Ik heb het ergens opgeschreven,’ had Ellen geroepen.
Edith zag weer voor zich hoe Ellen met haar knalrode nagels haar donkere krullenbos omhoog had gehouden. Ze had iets uitdagends over zich en haar strakke zwarte iets te laag uitgesneden truitjes waren beroemd. Mijn handelsmerk, zei ze. Haar bril met een nep schildpadmontuur hing op het puntje van haar neus.
‘Ik geloof dat ik tipsy ben,’ snoof Ellen.
Karin had haar blonde haar los geschud en liet haar armbanden rinkelen. Ze giechelde, ‘Betekent het ook dat ik met die vent naar bed moet?’
‘Als het een stuk is, waarom niet,’ had Mona geroepen.
Ellen had gebulderd van het lachen. ‘Hemel onze nette Mona, ook teveel op? Ben je wel met je eigen kerel naar bed geweest?’
Mona had Ellen een klap in haar gezicht gegeven en was boos weggelopen. Een uur later was ze dood. Ze was met haar auto geslipt en in een sloot terecht gekomen.

Edith begon te trillen. Ze pakte de hand van de zuster en fluisterde: ‘Blijf bij mij, als je blieft.’
De zuster fronste haar wenkbrauwen.
‘Zo, hier hebben we de patiënt, zuster ligt de tetanus klaar?’
‘Ja dokter.’
‘Goed. Maak haar maar klaar Sonja.’
Van Vliet, las ze op zijn naam kaartje.
‘Eh, niet dokter Jansen?’ flapte ze eruit voor ze er erg in had.
‘Als u er bezwaar tegen hebt?’
‘Nee, nee, nee…’
De injectienaald verdween in haar dij. De dokter masseerde de vloeistof nog even in haar been en gaf de lege spuit aan de zuster.
‘Kent u dokter Jansen mevrouw?’
Ze verslikte zich bijna en knikte ontkennend.
De jongeman die Van Vliet heette zei tegen de verpleegster: ‘Sonja, Henk heeft een tak in zijn ogen gekregen. Ik neem de avonddienst van hem over.’

Ze probeerde zich te ontspannen en dacht terug aan de begrafenis van Mona. Onze intellectueel noemden de haar. Mona die nooit haar stem verhief, altijd behulpzaak was en een man getrouwd had die dichter was. Hij schreef moeilijke gedichten. Heel gevoelig, maar zijn werk bracht geen brood op de plank. Mona had daarom een baan als lerares op een lyceum genomen. Vreselijk vond ze dat. Met haar lange magere lichaam en haar ernstige blik nam zij de leerlingen niet voor zich in. Gelaten keek ze ernstig de wereld in. Niemand wist wat ze echt dacht.
Nadien was de sfeer gedrukt, totdat Ellen belde: ‘Jongens, komt er nog iets van? Wie van jullie heeft al beet? Hebben jullie mijn mailtje niet ontvangen? Die datingsite, weet je nog? Reuze rot dat Mona er niet meer is, maar we moeten verder. Kom bij ons thuis een borrel drinken. Bart heeft een grote opdracht gekregen. Dat gaan we vieren. Eerst een drankje en daarna gaan we rijsttafelen. Bart betaalt. Half zeven hier.’
Ze kwamen allemaal. Het bier vloeide rijkelijk.
De volgende dag belde Karin. ‘Heb jij al op die datingsite gekeken? Ik had meteen beet. Morgenavond ga ik met hem eten. Hij is arts, een stuk zeg…’
Karin, de vrolijk lachende Karin met haar stralend blauwe ogen, haar mooie slanke handen en haar kunstzinnige talent om elk interieur om te toveren tot een paleisje. Haar gezellige studentenkamer, al kocht ze haar spullen bij Ikea of scharrelde ze het groothuisvuil af, kon zo gefotografeerd worden voor een tijdschrift.
Morgen vond haar crematie plaats.

Edith zag dat de zuster ook aanstalten maakte om het vertrek uit te gaan. Met haar hoofd om de hoek van de deur zei ze: ‘Ik kom zo terug. Even de papieren pakken om u in te schrijven. Hebt u een creditcard bij u?’
‘Nee, ik heb niets bij mij. Daarom wilde ik bellen. Mijn man weet verdorie niet eens waar ik ben. Hij kan mij ophalen en dan betaalt hij wel.’
De zuster verdween.
Met veel moeite lukte het haar om van de brancard te komen.
Ik moet hier weg, gonsde door haar hoofd.
Ze pakte een witte jas van een haakje en trok deze moeizaam aan. De stethoscoop hing ze om haar nek. Haar voeten waren nog steeds bloot. In een hoekje stonden een paar crocs, de lelijkste schoenen, maar beter dan op blote voeten te moeten vertrekken. Gelukkig waren ze niet al te groot.
Langzaam, maar zo recht mogelijk liep ze de gang op. Iemand begroette haar met dag dokter. Aan het einde van de gang zag ze dokter Van Vliet met die knappe arts Jansen staan praten. Gek, nu voelde ze geen angst en ook geen kwaad; zou dat door de paracetamol komen?
Ze schrok van het plotselinge visioen dat ze kreeg. Hier, op deze plek zou straks iemand vermoord worden.
In het ziekenhuis kende ze de weg niet. Vermoedelijk was ze op de begane grond, want daar was meestal de EHBO. Diverse mensen liepen telefonerend langs haar. Ze kon moeilijk een apparaat uit iemands hand grissen. Bij de balie durfde ze niet te telefoneren.
Een groepje artsen trok haar aandacht. Een man had zijn jas openhangen en daarin stak een mobieltje, zo voor het grijpen. Schichtig keek ze om zich heen of ze zijn aandacht kon afleiden.
Een moeder met een jengelend kind liep in de richting van het pratende groepje. Ze liep snel op de moeder af en riep: ‘U liet wat vallen.’
De moeder draaide zich om, Edith botste tegen de arts en griste het mobieltje uit zijn zak..
Verbaasd keek de vrouw naar de grond en mompelde: ‘Ik zie niets hoor.’
De arts bevoelde zijn zak nadat iemand tegen hem was aangelopen en riep bars: ‘Mevrouw, geef mijn mobieltje terug!’
‘Nee, zij was het,’ gilde de vrouw en wees naar haar.
Edith schoot de lift in die net op het punt stond om te vertrekken. Ze zag nog net de verbaasde blik van de arts.
Zodra de liftdeur open ging, liep ze de gang op en drukte 112 op het mobieltje in.
‘Verpleegster Sonja, u moet haar waarschuwen. Dokter Jansen gaat haar straks vermoorden.’
‘Kunt u de boodschap herhalen? Ik zie dat u met het toestel van dokter Vervoort belt. U kunt hiervoor een hoge boete krijgen.’
‘Geloof me. Ik voel het,’ wist ze nog net uit te brengen voordat de man de verbinding verbrak.
Boos toetste ze hetzelfde nummer in. Vaag hoorde iemand zeggen: ‘Alweer die gek aan de lijn.’
Een ongekende woede welde in haar op: ‘Luister, ik zeg dit een keer, neem het voor mijn part op. Ik ken dat gevoel. Dit heeft mij nog nooit bedrogen. Herinneren jullie die laffe moord op de vrouw van het snoepwinkeltje? Ik voelde het kwade in de dader. Nu voel ik het kwaad weer. De man doet zich voor als een brave arts. Binnen een straal van 20 meter, gaan mijn nekharen daarvan overeind staan.’
Het bleef stil aan de andere kant.
‘U moet mij ook helpen. Deze man is levensgevaarlijk. Hij was enkele uren geleden aan mijn deur….’
De stem onderbrak haar. ‘Waar bent u nu?’
‘In het ziekenhuis.’
Ze hoorde een klik en toen ze nog een keer 112 intoetste, was het toestel in gesprek. Ze probeerde haar eigen huis te bellen, maar vreemd genoeg ging de telefoon niet eens over.
Waren hier duistere krachten aan het werk of zou dit toestel alleen voor intern gebruik en/of noodgevallen zijn? Ze legde het apparaat op een balie neer waar niemand zat.
Naar huis, dacht ze, maar hoe. Zo ver lopen kon ze niet en geld voor een taxi had ze niet. Ze zag een deur met de letters wc en ging naar binnen. In de spiegel schrok ze van haar uiterlijk. Ze waste haar gezicht onder de kraan en haalde haar vingers door haar haar.
Op de gang rook ze typisch ziekenhuis voer. Edith snoof. Zou ze een etenskarretje kunnen bemachtigen en daarmee de kamers langsgaan om te kijken of ze van iemand een telefoon zou kunnen lenen?
Gingen de verpleegsters maar eten, dan zou ze vast wel bij de balie kunnen telefoneren. Ze wist nog niet hoe ze het telefoon probleem zou kunnen aanpakken toen ze een jong echtpaar met een kind speurend om zich heen zag kijken. Het kind had een gat in zijn knie.
Ze schoten haar aan: ‘Dokter, kunt u helpen?’
Ze knikte en leidde het gezinnetje naar een deur waar EHBO op stond. Niemand te zien.
Ze bekeek de wond en vroeg de ouders om het kind op de brancard te leggen.
Voorzichtig maakte ze de wond schoon. Nadat ze de knie had ontsmet, plakte ze er een pleister op.
De mensen wilden al weer dankbaar vertrekken.
Ze zocht naarstig in haar zakken en mompelde: ‘Mijn mobieltje, ik moet dit aan de administratie doorgeven, maar iedereen eet nu. Mag ik uw apparaat lenen?’
De vader gaf zijn toestel. Vlug tikte ze haar eigen telefoonnummer in.

Sven haar man nam op: ‘Waar ben je, we zijn erg ongerust.’
‘Haal mij als je blieft zo snel mogelijk op. Bij het ziekenhuis….Ja, ik zal buitenstaan. Het liep allemaal uit. Ik vertel straks wel. Gauw komen.’
Ze gaf het toestel terug, de man keek haar vreemd aan.
‘O, natuurlijk, de administratie. Sorry, ik had zo’n lange dienst.’
Ze drukte willekeurige cijfers in en begon in het toestel te spreken: ‘Jongen knie verbonden, geen breuk. Pleister en naar huis, einde bericht.’
‘Moet u onze naam niet weten?’
‘Niet nodig voor Eerste Hulp.’
‘Nou, vorige keer wel hoor,’ sprak de man en keek achterdochtig.
‘De regels zijn veranderd. U kunt nu naar huis.’
De man pakte zijn kind op en gedrieën liepen ze het ziekenhuis uit. Op de gang hoorde hem nog zeggen: ‘Die dokter was overspannen zeg.’
Ze keek op haar horloge. Over vijf minuten zou Sven op zijn vroegst kunnen komen.
Aan het gieren van de banden hoorde ze de politie aankomen. Portieren sloegen dicht en een stel agenten drong de hal binnen.
Aan het einde van de gang klonk een ijselijke gil.
Haar eerste impuls was om op het geluid af te lopen, maar haar benen wilden haar niet dragen. Door de draaideur zag ze de auto van Sven aankomen. Ze trok de witte jas uit en hing deze over een van de klaarstaande rolstoelen.
Buiten kon Sven haar nog net opvangen.

Thuis vertelde ze in horten en stoten wat ze had meegemaakt. ‘Waar zijn de kinderen?’ vroeg ze bezorgd.
‘Ze eten bij mijn moeder, maak je niet druk. Marlies voelde dat er iets aan de hand was. Gek hè dat een kind zoiets kan.’
Helemaal niet, dacht ze. Ik had dat ook.
Dankbaar at ze de boterham die Sven voor haar had klaargemaakt. Hij reikte haar een glas cognac aan en zei: ‘Geen sterrenrestaurant combinatie, maar je hebt nu iets in je maag.’
Ze wilde iets zeggen. Sven gebaarde: ‘Rustig maar, alles komt goed.’
Na een flinke slok cognac zag ze de beelden van vroeger weer voor zich. Toen wist ze ook precies in welke mensen het kwaad zat en in wie niet. Ze had deze eigenschap proberen te onderdrukken want ze was als de dood om voor gek verklaard te worden. Nu nog voelde ze, wanneer ze in een lift stond of achter een kassa moest wachten, wie van de mensen een goede inborst had en in welke lieden het kwaad school. Wanneer ze het kwade in een mens voelde, gingen haar nekharen, net zoals bij een hond of een wolf rechtovereind staan. Voor Sven was dit onbegrijpelijk.
Ze had net haar boterham op toen de bel ging.
Sven deed open. Ze draaide zich vanaf de bank om en zag buiten een politieauto staan.
Nu zal je het hebben, die gestolen telefoon, dacht ze.
De twee mannen die de woonkamer binnenkwamen keken ernstig. Ze wisten niet precies wat ze moesten zeggen.
‘Die zuster … Sonja… zij heeft dokter Jansen vermoord.’
Vol ongeloof keek Edith de inspecteur aan. Daarna hield ze met beiden handen haar hoofd vast alsof ze zich ergens op moest concentreren. Ze maakte een gebaar met een hand van even niet.
Het was doodstil in de kamer.
Na enkele minuten liet ze haar handen zakken en opende ze haar ogen.
Ze keek de politiemannen ernstig aan en zei langzaam: ‘Ik heb mij vergist, ik voelde het kwaad wel, maar wist niet in welk mens dit zat. In het ziekenhuis stond dokter Jansen achter de deur in de behandelkamer toen zuster Sonja mij hielp.’
Sven had dit alles met grote ogen aangehoord.
De commissaris kuchte.
‘Ik was even weg, het spijt me,’ zei Edith slapjes.
‘Komt u morgen naar het bureau voor een verklaring. Er zal een psycholoog aanwezig zijn.’
Ze knikte.
‘Morgen is de crematie van Karin…’
‘We zijn daar ook.’
De mannen vertrokken.
‘Ging Karin vreemd?’ fluisterde Sven en keek haar onderzoekend aan.
Ze voelde het koude zweet over haar rug lopen, schudde van nee en mompelde: ‘Later hoor je het wel.’
Twijfelde Sven nu aan haar trouw? Ze pakte zijn hand en drukte die. Aan zijn slapen van zijn vertrouwde hoofd zag ze enkele grijze strepen. Zou zij hem ooit kunnen bedriegen? Nee, ze wist wat ze had. Die verdomde Ellen met haar vrijgevochten manier van leven. Het kwade had ze nooit bij haar gevoeld. Zou Ellen zich zo gedragen omdat ze eigenlijk ongelukkig was? Of wilde ze gewoon meer, al wist ze niet wat dit meer inhield?
‘O, Sven. Ik heb je nooit verteld over de dingen die ik vroeger zag en voelde.’
Hij keek haar vragend aan.
‘Mensen hebben een aura,’ ging ze door.
‘Dat weet ik, al merk ik daar nooit iets van.’
‘Nou? Als jij bijvoorbeeld in een lift staat met andere mensen, voel je dan niet dat de ene mens leuker of aardiger is dan een andere persoon?’
‘Ach…’
‘Nou?’
‘Nu, je het zegt, maar dat heeft toch iedereen, gevoelens van sympathie of niet?’
‘Ik heb dat heel sterk. Veel sterker dan de meeste mensen. Als kind al. Ik kan daar ook niets aan doen. Het kwaad voelen is best eng. Marlies heeft dat ook, maar ik wil onze dochter daarmee niet belasten en de aandacht erop vestigen dat ze anders is. Begrijp je?’
‘Heb jij…’
‘Ja. Ik voelde het kwaad, alleen betrof dit niet die arme knappe dokter Jansen, maar die zure plompe verpleegster Sonja. God wat was dat mens jaloers, ik voelde dat gewoon, maar omdat Jansen en Sonja beiden zo dicht bij elkaar stonden, vergiste ik mij.’

Het proces tegen Sonja haalde alle krantenkoppen. Veroordeeld wegens stalken van dokter Jansen. Met de krant nog in haar hand voelde ze dat er iets ging gebeuren.
Ze sloot haar ogen, gaf zich over aan haar voorgevoel en liet het visioen komen.
Sonja wilde zich ophangen.
Moest ze de gevangenisdirecteur waarschuwen? Ze pakte de fles cognac en schonk zich een flink glas in.

Het kwaad - Annemarie Enters

Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2018  Annemarie Enters