|
|
'Dag vader!' Zijn blik vindt mij voor een moment. Een hand aan een magere pols gaat omhoog in een trage groet om direct daarop weer dof op de borst terug te ploffen. Oud vlees op oud vlees. 'Hoe gaat het?' Geen enkele reactie. Zijn blik dwaalt weg, vindt het patroon van de plafondtegels en bestudeert deze alsof hij ze voor het eerst ziet. De rusteloze tong bevochtigt blauwe gebarsten lippen. Het is er te warm en te droog. Als in het hele verpleeghuis hangt ook hier de wee-zoete lucht van opgewarmde koffie en ouwemannenurine vermengd met de penetrante geur van bleekmiddelen. 'Ligt u in bed?' Intelligente vraag! Geen wonder dat hij niet antwoordt. Trouwens, het plafond blijft toch interessanter dan de zoon. Goed, ik kan weggaan. Ik kan me gewoon omkeren en weglopen, de gang door, de deur uit, de winterse buien in. De man in bed zal me niet missen. Hij is immers al vergeten dat zijn zoon op bezoek is, als hij dat al een moment beseft heeft. Weet hij nog wel, dat hij een zoon heeft, dat hij vader is… Dat hij iemand is, iemand was. 'Ik ben het, vader!' Ik ben het, ik ben het… En wie ben ik dan wel? Waarom schud ik niet gewoon, zoals altijd, zijn hoofdkussen wat voor hem op en zet me neer op de stoel naast het hoofdeinde. Ik kan dan een kwartiertje plichtmatig volbabbelen met wat bijeengeharkte nieuwtjes. Af en toe zullen dan zijn ogen misschien even oplichten bij het horen van een bekende klank. Moeder. Werk. Kerk. Koffie. Vader. Vader. Vader. Misschien… 'U moet de groeten hebben van…' Wat voor leven is dit nog? Ik wen nooit aan dit passieve lijf. Is deze mummie ooit de tovenaar van mijn jeugd geweest? De reus die mij leerde vliegeren en schaken. Zal ik zelf ook ooit mijn zoon niet meer kennen? Zal ik dan willen dat mijn zoon mijn leven met mijn kussen…? Hoe zou het zijn als ik voorzichtig de bril van zijn neus nam, zijn haren wegstreek en het kussen zacht over zijn gezicht plaatste en dan drukte, drukte, drukte…? Ik probeer het me voor te stellen. Zou hij zich verzetten? Wild met armen en benen schokken en trappen? Of zou hij zonder protest opgeven en uit het leven glijden? Ik schud zijn kussen en borstel zijn haar. 'Zo goed, vader?' Dezelfde blik, dezelfde groet. En weer die aandacht voor het plafond. Buiten ratelt een vlaag hagel tegen de ruiten. 'Slecht weer, vader. Echt niks voor een rondje buiten' Waarom eigenlijk niet? Zet hem in een rolstoel en jaag hem, op één wiel, schuin door de bocht dwars door de plassen, langs overbekende deuren en ramen, het dorp uit naar het strand. Wie weet waaien daar de webben uit zijn hoofd. Geselt de hagel hem wakker. Maken afgestorven hersendeeltjes plaats voor… Op de gang gilt een oud wijfje om haar gestolen pantoffels. Een zuster kalmeert haar vermoeid, ze weet dat dezelfde paniek elk moment weer kan uitbreken. De oude heer bij de draaideur houdt met zijn stok de rotmoffen tegen. Zijn sigaar schroeit een gat in zijn broek. Het geeft niet, het verzet vraagt offers! De man in bed heeft zijn ogen gesloten. Hij is slecht geschoren, zie ik. In de huidplooien verschuilen zich plukjes baardhaar. Ook de haren in zijn neus dienen geknipt. Maar dan moet ik een schaar hebben. Dus moet ik een zuster zoeken. Die wil weten wat ik met die schaar ga doen. Dan denkt ze dat ik haar van nalatigheid verdenk. Dus doe ik niets. Ik kijk. Hij heeft gelukkig wel zijn gebit in en zijn bril op. Weliswaar te groot gebit. Weliswaar te grote bril. Maar toch een beetje mens. Beetje mens in verval. Zal later dit beeld bij me opkomen als ik aan hem terugdenk? Ik probeer een beeld van vroeger op te roepen. Het lukt niet. Ik word alleen maar moe en slaperig. Ik blijf nog vijf minuten. Waarom trekt de man zo vreemd met zijn mond? Waarom blaast hij van die gekke kleine spuugbelletjes? Vader gaat toch niet zomaar wat zeggen? Stel je voor dat hij na maanden onzintaal mijn naam nog één keer noemde! 'Wat is er, vader? Wilt u wat zeggen? Zeg het maar' Maar hij wil niets zeggen, hij wil zingen! Wat ik uit zijn mond hoor is niet mijn naam, geen laatste woordvoor de jongste zoon, maar een liedje. Eerst een krakend zoekend begin, aarzelend en onvast, maar als hij een slijmfloers heeft weggekucht en weer aanzet, herken ik het. Ik herken de melodie, de woorden en het is alsof tijd en plaats hun realiteit verliezen. Het wijsje neemt mij terug, ver terug, naar mijn jongste jeugd. Ik heb dit liedje later nooit meer gehoord, geloof ik. Of niet willen horen… Maar nu: Ik ben weer kind. Ik heb verdriet, ben gevallen, mijn bal is lek, ik heb buikpuin en mijn vader tilt me troostend op. Hij zingt, zijn stem zacht maar zeker, en ik veeg mijn gezicht droog aan zijn eindeloos brede schouder. Waarom stopt hij nu? Het liedje had toch eindeloos veel coupletten. Het hoofd op het kussen draait en zijn ogen ontdekken mij. Hij glimlacht! 'Vader, hoe ging het ook weer verder?' Ik weet het niet meer, maar hij wel! Hij haalt diep adem: En weer loopt een ondeugend jongetje ondanks waarschuwingen over één-nacht-ijs en weer zakt hij erdoor en schiet weg onder de ijsvloer. Weer wordt hij op het allerlaatste moment door zijn ongeruste vader gered en weer krijgt hij zijn verdiende straf klits-klats op de natte broek. Alle coupletten van de oude ballade volgen in de taaie vanzelfsprekendheid van een geluidsdrager. Een tijdloze bandopname. Een levenslangspeelplaat. En ik word weer opgetild en door de kamer gedragen. Ik heb verdriet gekend, teleurstellingen beleefd, mijn jeugd is lang voorbij, ik heb ook mijn pijn. Deze sterke vader troost zijn zoon. Zijn zoontje. Hij zingt. Zuiver en zacht zingt hij en De melodie werkt als magie. Zinnen verliezen hun zin, maar woorden werken als wonderen. En pas als hij stopt na het allerlaatste couplet en uitgeblust, zonder nog wat te zeggen, in slaap sukkelt, sta ik weer met beide benen op de grond. Ik blijf nog lang naar de man in bed kijken. Naar mijn vader die me heeft laten reizen in zijn hoogsteigen Alzheimer-tijdmachine. De geweldige goochelaar mat de onvolprezen desoriëntatietruc. Mijn vader! De grote demente tovenaar!
|