Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2007  Arnout Ruitenberg

Vergeten droom - Arnout Ruitenberg

'Dames en heren, de intercity naar Ede-Wageningen, Utrecht en Amsterdam-Centraal met als eindbestemming Den Helder, van 17.38 uur heeft een vertraging van ongeveer tien minuten'. Kut, vloek ik in mezelf, weer vertraging. Ik sta op het station in Arnhem en het kost me minder dan drie seconden om de eerste schade te inventariseren.
Ik ga te laat komen bij Troetel, de kinderopvang, wat een pijnlijke scène zal opleveren. Ik kan de minzame reactie van de doorgaans sympathieke leidster op mijn excuses wel raden: 'ach, het komt vaker voor, we hielden er al rekening mee. De kinderen hebben hun jas en schoenen al aan.' Ik zie ze zitten, als laatsten van hun groepje, lijdzaam wachtend achter het enige niet opgeruimde puzzeltje in het lokaaltje waar de stoeltjes al op tafel staan. Behalve bij hen.
Een zucht glijdt zonder moeite uit mijn mond. Op de plek waar nu een trein zou moeten staan, is het leeg. Het spoor ligt er uitgestorven bij, als op een ouderwets fabrieksterrein. Ik volg de rails met mijn blik tot waar ze om de bocht verdwijnen. Er is niets beters te doen dan me druk maken, want ik weet dat het domino-effect van vertragingen meedogenloos is. Ik zal extra hard naar huis moeten fietsen om verloren tijd in te halen, 's Werelds liefste meisje van vier jaar achterop, het liefste jongetje van één voorop. Onderweg welgemeende pogingen tot enthousiasme ondernemend, in de trant van: 'kijk een vliegtuig, zien jullie die lange witte streep?' Het liefste meisje zal gedecideerd op mijn rug kloppen en me verbeteren: 'Nee, dat is een straaljager.' De jongste kijkt vermoedelijk niet eens op. Ik hoor hem in gedachten verbaasd 'oh' zeggen, als hij voor de zoveelste keer de fiets van de eerste in de derde versnelling schakelt.

'Dames en heren, de intercity naar Ede-Wageningen …'. Geen goed teken, weet ik zeker. Een omroepbericht kondigt nooit een vermindering van vertraging aan. '…heeft een vertraging van ongeveer vijftien minuten'.
Ik draai me verslagen weg van het glanzende spoor en slof naar een hangbank. Mijn innerlijke organizer schakelt over naar een zwaarder scenario en parkeert alvast in gedachten de kinderen bij thuiskomst voor de televisie. Ze willen het zelf ook graag, sus ik een opkomende gedachte over verantwoord opvoeden. Het zal al te laat zijn voor KRO's Kindertijd, dus gaat er een Brum-dvd erin.
Een galmende stem, die ik herken als mijn eigen van twee dagen geleden, roept: 'zullen we wat gezonder gaan eten, drie keer per week pizza is eigenlijk wat veel'. Een knuffel voor de lieve dromer, mompel ik tegen mezelf, het gaat vast een keer lukken.
Het kost me geen moeite me het gevecht rond het eten voor te stellen. Ze zullen eigenlijk te moe zijn, zoals meestal als ik laat ben. Dus wordt het weer sleuren. Trekken. Duwen. Heeft mijn liefste jongetje eenmaal een hap binnen, dan blijft het altijd spannend totdat die is doorgeslikt. Bevalt het niet, dan aarzelt hij in de regel geen seconde. Volstrekt willekeurig, maar met zuivere precisie kan hij het eten in mijn haren werpen, in de verwarming of tussen de houten planken van de vloer. De spraakwaterval van mijn dochter zal ondertussen niet te stuiten zijn. Ik herinner me het ingewikkelde verhaal van gisteren, over een oneerlijke ruil van kralen, die uitmondde in de verklaring 'ze is stom en ze moet dood'. Ik had geknikt, een meelevend gezicht getrokken en heel empathisch geluisterd. Tot ik de fout maakte te vragen hoe het op de kleuterschool was. 'Leuk', was alles wat ik te weten kwam. Starend naar haar vrijwel onaangetaste bord was ze weggezakt in moedeloosheid en had me met een Oscarwinnaarsmentaliteit geprobeerd ervan te overtuigen dat haar buik echt vol was. Na drie officiële waarschuwingen (je hoeft niet te eten, maar dan ga je alvast naar je kamer) en zeven ongemeend vriendelijke aanmaningen (vergeet je niet een hapje te nemen) had ik het erbij gelaten en afgeruimd. Ik vermoed dat vanavond weinig anders zal verlopen.
De hangbank op het perron is net te hoog voor me, de zilverkleurige balk prikt oncomfortabel in mijn heupen, waar nu eenmaal niet veel vet op zit. Ik zet me af en slenter langzaam in de richting die de trein ook straks zal nemen. Voor mijn geestesoog verschijnt de huiskamer: de omgevallen speelmand, de etensresten rond de tafel, de rondslingerende puzzelstukjes. En de gedachte aan de oppas die binnen een half uur voor de deur staat. Ik staar in dubio naar de lege, glimmende rails. Ga ik straks voor pedagogisch opruimen met de kinderen (als je met je speelgoed speelt, moet je het ook weer opruimen) of snel de rotzooi aan de kant schuiven? Makkelijke keuze. De één gaat op de arm, de ander zal ik met warme stem naar boven gebieden. In gedachten stelt zich een 'nog doen lijstje' op: kamer opruimen, afwasmachine inruimen, cursusmap pakken, even lezen waar het vorige keer over ging, bijpraten met oppas, oppas wat drinken inschenken.
Ik neem me voor niet, zoals vorige week, in de valkuil te trappen alles helemaal te willen regelen. Dat lukt toch niet. Toen kostte het liefdevol in bed stoppen – klein verhaaltje, knuffel, kus, nog een knuffel, weer een kus – zoveel tijd dat ik het zelfs in de hoogste versnelling niet had gered. De bel was al gegaan terwijl ik nog in mijn onderbroek stond en de klok aangaf dat de overijverige oppas drie minuten te vroeg was. Mijn liefste zoon was de bel ook niet ontgaan, en had ongevraagd een klaaglied aangeheven, wat al snel overging in een krijsconcert. Gehaast was ik een broek ingeschoten, de koffievlek zag ik pas later, en was naar beneden gerend, onderweg mijn shirt in mijn broek duwend. Halverwege de trap had ik vertraagd en was de laatste vijf treden in volledige rust afgedaald om met een stralende glimlach de deur te openen voor het vijftienjarige meisje dat de rest van de avond slechts oog voor de televisie zou hebben. Het aangeboden glas appelsap had ze bekeken alsof ik het vers uit het toilet had getapt (o sorry, cola light heb ik niet in huis), maar ze had er dapper een slokje van genomen. Uiteindelijk, na de getoonde interesse – ja, vandaag veel tussenuren, vreselijk – had ik mijn jas aangetrokken en was op de fiets gestapt op weg naar mijn wekelijkse meditatiecursus. Ik was tien minuten te laat gekomen, hijgend en bezweet. Pas halverwege de sessie had ik me wat kunnen ontspannen.
Het perron is zo langzamerhand volgelopen, tientallen mensen wachten op dezelfde trein en ik sta tussen hen in. Eenzaam onrustig, want ik kijk niet uit naar het aanstaande gejakker, het hollen zonder stilstaan, het zorgen voor anderen. De gedachten op zichzelf maken me al moe. Even sta ik me toe weg te dromen naar de tijd waarin ik zelf de regie over mijn leven voerde.

'Dames en heren, de intercity naar Ede-Wageningen …' Laat de rest toch zitten, mompel ik voor me uit, iedereen weet over welke trein je het hebt. '…komt over enkele minuten binnen op spoor 7'. En inderdaad rolt op dat moment mijn trein langs het perron, waardoor het even lijkt alsof de trein ineens te vroeg is.
Het is binnen erg druk, alle stoelen zijn bezet, dus ik bereid me voor op een groepsoptreden van evenwichtskunstenaars op het balkon van de trein. Bij iedere wissel is het afwachten welke kant de trein op schokt, dus ik zoek stevig houvast bij een zilverkleurige buis van de deur. Naast me staat een man van mijn leeftijd met een enorme rugzak. Hij oogt als een vrijbuiter. Als onze blikken elkaar kruisen, knikt hij me vriendelijk toe: 'Bijzonder hé, de trein rijdt bijna op tijd'. Ik produceer een glimlach: 'Ja, zo kun je het ook bekijken', en heb ineens interesse in het mistige landschap buiten (ik kan net niet bij het raampje om de condens weg te vegen). De trein is in beweging gekomen en rolt het station van Arnhem uit.
De man blijkt een volhouder. Zonder zich te storen aan mijn achterhoofd, praat hij enthousiast verder. 'In China en India zijn ze blij als de trein rijdt. Daar malen ze niet om een paar uur vertraging. Ze weten niet beter dan overvolle treinen. Hier kun je gewoon omvallen in de trein!' Vanuit mijn ooghoeken zie ik hem lachend langzaam heen en weer deinen, zichzelf aantonend hoeveel ruimte hij heeft. Ik probeer vast te stellen of hij dronken of stoned is, voor beiden zie ik geen duidelijke aanwijzingen. Geïrriteerd kwalificeer ik hem als een Winnie de Poeh, de beer uit een verhaal wat ik mijn dochter soms voorlees, die zich ook zo naïef gedraagt en altijd onverstoorbaar gelukkig met zichzelf is.
Nog geen minuut later herontdekt Winnie mij en staart me aan alsof ik van een andere planeet ben. Ik probeer hem te negeren.
'Jij bent het!' roept hij, na twintig seconden onbeleefd aangapen. 'Je bent het echt!'
Voor ik iets terug kan zeggen, pakt hij me vast en vliegt me om de hals. Ik sta er bij als een verbijsterd fabrieksknakworstje, wat in een wit puntje wordt geplet. Mijn arm blijkt een functioneel breekijzer om me los te wurmen uit zijn omhelzing. 'Volgens mij klopt hier iets niet. Ik ken jou helemaal niet.'
Terwijl ik het zeg, neem ik hem beter op en voel hoe twijfel zich van me meester maakt. De roodgele jas die hij draagt, lijkt nogal op een jas die ik vroeger had. Net als de bruine kralenketting om zijn nek. En zijn blauwzwarte rugzak vertoont veel overeenkomsten met degene die al jarenlang bij mij ergens op zolder ligt opgeslagen. Wat heeft dit te betekenen? En terwijl ik zijn glimlach observeer, gaat ergens in mijn hoofd een oude, roestige deur open en dragen een paar vrolijke hersencellen zingend een ouderwetse televisie met antenne naar buiten. Ze installeren het apparaat en zetten het aan. Ik zie in gedachten mezelf en mijn vriendin, treinend met onze rugzakken door Europa in de maandenlange vakantie na de eindexamens. God, wat is dat lang geleden, bedenk ik me, terwijl ik de rugzak inderdaad herken. We reisden toen de kant op die goed voelde en bleven overal hangen zolang we wilden. Ik zie ons in het gras liggen, op een sterrenrijke avond in Krakow, en hoor mijn stem: 'als ik later groot ben, weet ik één ding zeker. Ik laat me niet zo in de stress jagen als mijn vader en moeder. Dat gehaast en gejakker, ze komen bijna nooit toe aan wat ze leuk vinden. En als ze er eens tijd voor hebben, zijn ze eigenlijk te moe.' Ze glimlacht naar me en zegt bijdehand: 'Dat is wat je niet wilt. Wat wil je wel?' Ik staar naar de sterren. 'Ik wil verre reizen maken. Ontdekkingstochten naar bijzondere ervaringen, zowel in vreemde landen als in onbekende gebieden van mijzelf.'
De trein schokt over een wissel en de beelden en geluiden van mijn herinnering vallen weg. Ik kijk weer in het gezicht van de vreemde man voor me. Die staart me nog steeds aan, met toenemend ongeloof. 'Weet je het dan echt niet meer?' Zonder aarzeling grijpt hij in mijn binnenzak en trekt een rood opschrijfboekje te voorschijn. 'Hier staat alles in!'
Ik gris het boekje terug en retourneer verbijsterd zijn blik. Hoe kan hij weten dat daar het boekje zit, waarin ik al jaren mijn dromen en invallen opschrijf?
'Kijk zelf, op de derde pagina', spoort hij me aan, 'daar staat wat je in Krakow opschreef, dingen die je echt graag wilde doen'.
Meer verbazing heb ik niet. Wie is deze man? Wat weet hij van Krakow? Zonder iets te zeggen, laat ik de zilverkleurige paal los en leun met mijn rug tegen de treinwand als ik langzaam van achteruit door het boekje blader. Bij het naderen van de derde pagina vertraag ik, want ik denk te herinneren wat er staat. Mijn enthousiaste hersencellen verplaatsen de antenne van de televisie en een nieuwe film begint te draaien. Ik zie mezelf, vijf jaar jonger en wilder, uit een reisbureau komen met een tas vol informatie over reizen in China: ons volgende avontuurlijke reisdoel. Avondenlang had ik me volgezogen met alles wat ik kon vinden over de cultuur, de gecompliceerde Chinese filosofie, onze reisroute, de taal en lokale tradities. Dan zie ik mijn vriendin binnenlopen. Ze schuift de spullen voor me voorzichtig opzij en nestelt zich op mijn schoot. Ik zie dat er iets vreemds aan haar is. 'Weet je wat ik net ontdekt heb?' zegt ze, terwijl ze van zenuwachtige blijdschap heen en weer wiebelt. 'Ik ben zwanger!' Ik herinner me mijn zwijgen, de duizend gedachten en het overheersende gevoel van onmetelijke trots. Maar ook zie ik ineens, scherp en helder, dat de aankondiging van mijn dochter het vroegtijdige afscheid van mijn reisplannen had betekend.
In de gelijkmatig hobbelende trein sla ik de derde pagina open en begin aarzelend te lezen. Winnie buigt zich onbeleefd voorover en leest ondersteboven mee. In dikke letters staat inderdaad bovenaan: Chinareis. Eronder volgen India en Nieuw-Zeeland, parachutespringen, taarten bakken, lange wandelingen maken, leuke vader zijn, muziek maken, stand-up comedy doen, spiritualiteit ontwikkelen. Op de laatste regel heb ik ooit de cryptische zin geschreven: 'dromen moet je doen'.
Winnie kijkt op en stelt tevreden vast: 'Zie je wel, je bent het echt. Hoe is het met je?'

De conducteur verhindert hem verder te praten. 'Dames en heren, jongens en meisje, excuses voor onze vertraging. Het volgende station is Ede-Wageningen. Deze trein rijdt daarna verder naar ...'
Dat is mijn station, weet ik en voel hoe de trein begint af te remmen. Maar voor de eerste keer in mijn leven mag van mij de vertraging oplopen. Hakkelend vertel ik Winnie dat het goed gaat, ook al is het druk.
Hij kijkt meewarig. 'Je ziet wat moe, maar het is knap wat je doet. Je werkt, je zorgt alleen voor de kinderen als je vrouw werkt, probeert jezelf aandacht te geven. Complimenten! Het is geen kunst om in je eentje op een berg te mediteren. Daar weet ik alles van, ik kom er net van terug. Het is pas knap als het lukt je steeds aan te passen in de alledaagse hectiek zonder jezelf te verliezen.'
Verlegen beken ik dat het moeite kost mezelf dagelijks aandacht te geven.
Sissend openen de deuren van de trein zich voor station Ede-Wageningen. Van alle kanten beginnen mensen naar de uitgang te bewegen en de stroom voert me mee naar buiten.
'Maar wie ben jij?' kan ik nog over mijn schouder naar hem roepen. Hij schatert het uit, terwijl ik me op de grauwe stoeptegels van het perron terug omdraai naar de treindeuren om nog een glimp van hem op te vangen. Andere reizigers botsen tegen me aan.
'Snap je het niet?' vraagt hij glimlachend. 'Ik ben jou geweest. Ik ben één van de miljarden richtingen die je niet koos te volgen.' Hij zwaait als de deuren sluiten en de trein weer in beweging komt.

Ik voel me alsof ik net uit een centrifuge ben gestapt en het draait nog voor mijn ogen bij het ophalen van de kinderen. De onmogelijke ontmoeting met Winnie gooit alles ondersteboven. Ik weet dat het niet kan en toch is het gebeurd: ik heb een herinnering ontmoet, een flits uit mijn verleden in het heden. Alleen geesten uit roestige olielampen komen me vreemder voor. Gek genoeg gaat alles me wel ineens makkelijker af. De vermoeidheid die ik voelde, lijkt verdwenen.
Ik knuffel de kinderen vriendschappelijk, zonder me te verliezen in schuldgevoelens en bedank de leidster voor het wachten. Thuis warm ik in een rustig tempo de pizza's op, help mijn lieverdjes met eten en laat het naar bed brengen aan de oppas over. Met een ongekende energie stap ik op mijn fiets en sla doelbewust rechtsaf in de richting van het centrum, vanavond zal ik me voor het eerst in vijf jaar buiten het gebaande pad van mijn gebruikelijke meditatieles begeven. Al fietsend bel ik mijn vrouw en herinner haar aan de toezegging van haar ouders op de kinderen te willen passen. Die mogen ze binnenkort gestand gaan doen. Dan stap ik een reisbureau in en boek de reis die al zolang op me wacht. Als ik mijn handtekening zet, herinner ik me mijn bijna vergeten credo 'dromen moet je doen!' Ik glimlach en denk aan Winnie. Hij kwam er net van terug, ik ga erheen. China: ik ben onderweg!
 

Vergeten droom © Arnout Ruitenberg

Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2007  Arnout Ruitenberg