|
|
Een laatste blik, een handkus en de busdeur klapt dicht. Ze zoekt een zitplaats en kijkt niet meer om. In haar rug prikken zijn tranende gillende ogen. Met een klap zet zij haar rugzak naast een gezette gesluierde vrouw. ‘Sorry, hij is afgeladen, hij mag hier toch wel staan?’ De vrouw kijkt haar groot bruin aan en knikt. Ze laat zich zakken naast de zwarte koffer en moppert voor zich uit ‘Vertrek bus, rijd je schema, ga op tijd, ik wil niet omkijken, ga nu!’ De vrouw reikt haar zwijgend een King pepermuntje aan. ‘Dank U, lekker fris!’ Sabbelen, niet bijten, dan duurt het plezier langer. Reutelend draait de bus het station uit en met een diepe zucht laat ze haar schouders zakken. Ze kijkt de vrouw aan; ‘Ik ben weg, weet U. En ik ga nooit meer terug! Ik ga op reis!’ De vrouw verwijdt haar ogen en de pupillen lichten op. Ze vat dit op als een teken om door te gaan met haar monoloog. ‘Alles wat ik bezit zit in deze rugzak, en in deze koffer. Is niet erg hoor, om zo licht te reizen. Integendeel, te veel bagage remt de reis.’ De vrouw knikt. ‘Weet U, ik ben het zo zat hè, de drukte, de herrie, het overschot aan agressie, de onuitgesproken woorden. Het stof, de nesten, de stinkende honden. Hij kan niet meer zelf naar het toilet. Kan ik dat voor hem doen. Haha, nou ja. Hij moet zelf zijn plas laten lopen, maar ik sleur hem naar de wc, houd hem overeind, en zijn piemel ook, anders gaat het niet. Oh sorry’ De vrouw glimlacht en knikt. ‘Ja, piemel is een net woord. Maar weet u, het is onmenselijk. Het is inhumaan, ook zo n mooi duur woord. Maar Meneer wil niet uit huis. Geen haar op zijn hoofd die daar aan denkt. Dat schreeuwt hij wel dertig keer op een dag.’ De vrouw opent haar mond en fluistert: ‘Vader?’ De stem is laag en schor, alsof ze ontzettend verkouden is, of misschien praat ze niet veel. ‘Nee, niet mijn vader. Mijn broer, mijn eigenwijze oudste broer die al jaren zuipend en rokend in zijn rottige glazen atelier woont. Hij is schilder weet U. Oh, en nog veel meer dan dat. Thomas is levenskunstenaar! Haha!’ De vrouw opent een bruine leren tas en haalt een foto tevoorschijn. ‘Mijn vader, meisje’. Ze neemt de foto aan, een strakke kop omzoomt door zwarte krullen, grote neus, volle mond, stralende bruine ogen. De vrouw neemt de foto weer aan, stopt die gelijk terug in de tas, ritst die snel dicht. ‘Mag ik zeggen dat U een mooie vader heeft? Wat een paar geweldige ogen! Mooi!’ De vrouw rommelt in een rood witte Hema-tas en haalt een thermoskan tevoorschijn. Schroeft rustig de beker los, schenkt dampend zwarte koffie. Ze knikt vragend: ‘Jij ook meisje?’ ‘Ja, graag Mevrouw, heeft u ook suiker of zoetjes? Als u die niet heeft heb ik ze wel hoor, ik ga nooit op stap zonder mijn zoetjes’ De vrouw rommelt weer in de plastic tas, twee lepeltjes en twee zakjes Bijenkorf suiker. ‘Alsjeblieft Meisje, blazen, hij is heet!’ Ze vouwt haar handen rond de plastic beker en blaast. ‘Weet U, het is niet dat ik niet van hem houd, van mijn broer. Maar ik wil niet meer. Hoe kun je toekijken als iemand zichzelf naar de klote helpt? Oh sorry’ De vrouw knikt. ‘Ja, klote is het juiste woord. Destructief is een ander woord en ja, dat is hij. Hij wil al jaren naar de andere kant, zo noemt hij dat. En eigenlijk wil hij dat niet. Ook dat schreeuwt hij in zijn nachtmerries, ’s nachts.’ Ze slurpt de koffie, zoet en verwarmend. De kou trekt uit haar kleumende botten. Busstations zijn nooit warm op een eiland waar de zeewind altijd raast. ‘Hij gilt vaak in zijn slaap. Dan kruip ik naast hem en houd hem vast tot hij stil is. De pest is dat zijn nachten over gaan in zijn dagen. Elke dag een nachtmerrie. Stelt U zichzelf dat eens voor. Ongelofelijk verschrikkelijk Mevrouw.’ De vrouw knikt, drinkt met kleine slokjes haar koffie, fluistert weer: ‘Jouw broer is mijn Vader, meisje’. Ze knippert met haar ogen en verslikt zich in de koffie als de bus een scherpe bocht maakt. Wat bedoelt ze nou? Ze schat de leeftijd van de vrouw tegenover haar, een jaar of vijfendertig toch zeker. Nee dat kan niet. Hij was heel vroeg met zijn seksuele revolutie, maar zo vroeg? De neefjes kent ze, drie zonen bij twee vrouwen, een vrouw in het zuiden en een vrouw in het noorden. Blonde kinderen met zijn razende genen in hun bloed en hoofd. Ze stuurt ze kaartjes voor hun verjaardagen en soms belt ze met hen. Daarnaast lijkt de donkere man van de foto in niets op Thomas. ‘Wat bedoelt u daar mee Mevrouw?’ De vrouw buigt voorover, schikt haar sluier achter de oren: ‘Mijn vader was ook zo, meisje’ ‘Hoe ‘zo’? Mevrouw? Ik snap U niet hoor’ De vrouw legt een hand op haar knie: ‘Mijn Vader is dood, meisje. En jouw broer gaat ook dood! Is niet erg! Zo moet hun leven lopen’ Ze schuift de hand van haar knie: ‘Mevrouw, we gaan allemaal dood!’ Ze schieten tegelijk in een lach, klaterend helder, opluchting schalt de bus door. Ze kijkt de vrouw schuin aan: ‘Ging uw Vader zelf Mevrouw?’ ‘Mijn vader kreeg hulp, uiteindelijk. Op een dag heb ik hem laten liggen toen hij niet meer overeind kon komen. Ik ben gaan lopen, uren, ik kwam thuis en het was voorbij. Hij lag voor de deur van het toilet, stinkend in zijn eigen braaksel, maar met een lach in zijn dode ogen. De ambulance kwam, de huisarts, en iedereen wist dat het goed was.’ Een medepassagier klapt een raampje open, frisse lucht circuleert en klaart de drukkende stilte die valt na deze woorden. Ze kijkt eens naar haar rugzak, de tranen stromen ineens over haar wangen. Ze schopt heel hard tegen de koffer: ‘Toen kon U door gaan met Uw leven Mevrouw. Is dat het?’ De vrouw schikt haar sluier opnieuw, trekt een dikke jas aan, wikkelt een sjaal om haar hals. ‘Daarna kon ik mijn reis beginnen. Kijk, ik reis licht, jij hebt nog een grote koffer bij je’ en ze wijst op de Hematas. De bus draait scherp de pier op, de pont ligt klaar. Ze is ineens heel erg moe, blijft zitten. De vrouw buigt zich over haar heen, kust haar zacht op het voorhoofd: ‘Als jouw Broer klaar is, kun jij reizen. Ik zie jou nog wel een keer, aan de overkant. Dag meisje.’ De bus stroomt leeg, de pont loopt vol, de scheepstoeter blaat het vertreksignaal. Ze kijkt de vrouw na totdat ze de sluier niet meer kan zien. Dan sluiten de deuren en de bus begint aan zijn rit terug naar het enige station wat het eiland kent. ‘Doe je de groeten aan je broer?’ Ze knikt de chauffeur toe ‘Ja, dat doe ik. Als ik zo weer thuis ben.
|
|