Zoals altijd op dinsdag, zat ze op haar vaste stek. Het bankje dat uitkeek op de viskraam. Ze had er deze keer ook geslapen want ze was te dronken geweest om haar weg te vinden naar het slaaphuis. Dat kwam door Benny. Die was naar z'n moeder geweest en had daar geld gekregen zei hij. Gejat zul je bedoelen, had ze nog gedacht maar Benny had haar de fles jenever voorgehouden en ze was niet in de positie om kieskeurig te zijn. Eigenlijk dronk ze alleen maar bier want van sterke drank werd ze snel dronken. Toch had ze meegedaan met Benny. Ze wist zelf niet waarom. Schmulek was ook nog langsgekomen en had ruzie gemaakt met Benny omdat hij niet mee mocht doen. 'Schmulek is een klootzak,' had Benny gezegd. 'Hij liegt en bedriegt en hij heet niet eens Schmulek.' Ze waren gaan schelden en gaan duwen en trekken en toen was ineens Greetje erbij gekomen. Schmulek en Benny waren bang voor Greetje. Ze dreigde altijd dat ze ze zou besmetten met Aids en dan pakte ze een spuit uit haar jaszak. Greet was een agressief wijf. Broodmager was ze, met een wilde bos ongewassen en ongekamd haar en altijd vieze kleren. Meestal had ze een gejatte fiets bij zich maar die verkocht ze dan weer om spul te kunnen scoren. Als ze gescoord had was ze weer een tijdje te pruimen maar meestal liep ze te schelden. 'Zoals Greet wil ik niet worden.' dacht ze, terwijl ze haar kleren inspecteerde op gaten en vlekken. Ze ging in het slaaphuis gewoon onder de douche en waste haar haren en als haar kleren te vuil waren probeerde ze bij het Leger iets van haar gading te vinden. Hoe lang leefde ze nu op straat eigenlijk? Vier jaar en 243 dagen. Ooit woonde ze in een huis. Ze dacht aan de porseleinen kattenbeeldjes in de vensterbank en de kinderen. Drie kinderen had ze. Joëlle van 7, Ricardo van 6 en Robinho van 3. Robinho was een huilertje geweest. Christus wat kon dat kind janken! Gek werd ze ervan, stapelgek! Maar als ze hem een mep gaf jankte die alleen nog maar harder. Dan ging ze maar een blokje om of even koffie drinken bij Gerda, drie straten verderop. Soms was hij dan stil als ze weer thuis kwam, maar meestal lag hij nog steeds te krijsen. Of alweer, dat wist ze natuurlijk niet. Waar de kinderen nu waren wist ze niet. Ergens in een tehuis of bij een pleeggezin. Niet meer aan denken nu! Waar bleef Ome Sjaak nou toch? Ome Sjaak was de man van de viskraam. Als hij z'n boeltje had uitgestald schonk hij altijd een bekertje koffie. 'Zo Jozien, doen we weer een bakkie vandaag?' zei hij dan . En aan het einde van de dag kon ze een vissie bij hem halen, als ze niet dronken was tenminste. Als ze dronken was stuurde hij haar weg. Ze keek op de torenklok. Kwart over acht al! Ze werd onrustig en begon voor de gesloten viskraam heen en weer te lopen. In de verte kwam Benny aanslenteren. 'Is je koffiebar nog niet open?' grijnsde hij terwijl hij zich niet neerploffen op haar bankje. Vanaf de groentekraam verderop kwam ineens een stem. 'Hé, Jozien, wacht je op ome Sjaak?' Het was Bart de groenteman. Hij kwam langzaam op haar af lopen en bleef op een veilige afstand staan. 'Hij komt niet meer Jozien. Z'n rikketik heeft het begeven afgelopen weekend...Sorry!' Hij draaide zich snel om en liep weer naar z'n kraam. 'Kut. Kut! Kut! Kut!!!!' Ze voelde een golf van woede en onmacht door haar lichaam rollen en liet zich naast Benny op het bankje vallen 'Lullig,' zei Benny. 'Lullig? Lullig? Hoe moet dat dan godverdomme met mijn koffie in het vervolg? Hè, zeg jij me maar eens hoe dat dan moet! De klootzak!' Even zaten ze zwijgend naast elkaar. Daarna nam Jozien een grote slok van de fles die Benny haar aanreikte. Zo'n dag zou het worden...
|