Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2008  Astrid Rijff

Maria-Pia - Astrid Rijff

'Uno, due, tre. Eén, twee, drie. Rosso, bianco, verde. Rood, wit, groen.'
Maria-Pia telde en benoemde de gekleurde banen van de hangmat waar ze, in de schaduw van de hoge pijnbomen, in lag te schommelen. Links van haar zinderde de middaglucht boven het Toscaanse landschap. Rechts van haar lag het grote huis met de blauw geschilderde luiken. Achter een van die luiken lag haar moeder. Maria-Pia wist precies hoe ze daar lag, in de duisternis. Ze zag haar, liggend op haar rug, met onder haar hoofd de twee met rozen geborduurde kussens. Haar handen lagen op haar borst en verschoven rusteloos de houten kralen van haar rozenkrans. Haar mond prevelde onduidelijke gebeden. Weldra zou ze, al prevelend, in slaap vallen, de mond half open. De zwarte nylon onderjurk plakkend aan haar dunne bovenbenen.
Maria-Pia wist dat, omdat ze dikwijls op dit uur de slaapkamer van haar moeder was binnengeslopen, in de hoop iets van intimiteit te vinden die haar met haar moeder zou verbinden. Maar de aanblik van die vrouw in haar onderjurk met de rozenkrans op haar borst, had haar telkens weer afgeschrikt. Alsof haar moeder stervende was in die kamer achter de gesloten luiken. Nu hoefde ze slechts naar die luiken te kijken om te kunnen zien hoe haar moeder daar lag.
Met haar ogen dwaalde ze verder langs het huis. Vlakbij de keuken, onder de met druivenranken behangen pergola, zat tante Terésa op een versleten houten stoel te dutten. Tante Terésa was eigenlijk geen echte tante. Ze hoorde gewoon bij het huis, net als de roestige pomp op de binnenplaats. Maria-Pia wist niet beter of tante Terésa was er al haar hele leven geweest. Ze zorgde voor het huishouden, voor de moestuin en de dieren. Ze waste en kookte en bakte en haar oude, blauwdooraderde handen leken nooit stil te liggen. Behalve als ze, zoals nu, een middagdutje deed op de houten stoel. Dan rustten ze vredig op haar schoot, tussen de kleurige bloemen van haar schort.
'Papa!, dacht Maria-Pia ineens. 'Ik wou dat papa er was.'
Maar Enrico was 'weer eens de hort op', zoals haar moeder altijd zei. Maria-Pia wist niet wat dat was 'de hort op', maar ze stelde zich haar vader voor, galopperend op een paard door het Italiaanse landschap, waar hij allerlei avonturen beleefde en mensen ontmoette. Dat kwam omdat ze opa-Holanda eens 'Hortsik' had horen roepen, toen ze lang geleden met hem meegereden was op een kar met een paard ervoor. Ze had toen niet durven vragen wat dat woord betekende, maar het wel opgeschreven in haar dagboek dat ze heimelijk bijhield.
Maria-Pia had een Italiaanse vader en een Nederlandse moeder. Hoe die twee elkaar hadden ontmoet wist ze niet precies. Haar vader had haar alleen verteld dat, toen hij die mooie Hollandse met het kastanjebruine haar zag, hij onmiddellijk wist dat hij met haar wilde trouwen. Tina – eigenlijk heette ze Tineke, maar dat vonden ze in Italië een niet uit te spreken naam - was gevallen voor de charmes van de donkere Enrico en met hem meegegaan naar Italië. Ze was katholiek geworden en daarna waren ze getrouwd. Een jaar later werd Maria-Pia geboren. Enrico had zijn dochter graag Maria-Bella willen noemen. Maria naar zijn moeder en Bella omdat ze zo mooi zou worden als Brigitte Bardot en Sophia Loren bij elkaar, zoals hij verzekerde. Maar Tina wenste haar eveneens naar háár moeder te vernoemen: Pia. Ze maakten er dagenlang ruzie over en uiteindelijk ging Enrico overstag. Zo werd het Maria-Pia. Haar moeder vond het al snel een te lastige, te lange naam voor een kind en begon haar al snel alleen maar Pia te noemen, tot grote verontwaardiging van haar vader, die dat een belediging voor zijn familie vond. Om Tina te sarren, noemde hij Maria-Pia zoveel mogelijk Bella. Een tijd lang had Maria-Pia niet precies geweten hoe ze heette en als iemand haar naar haar naam vroeg antwoordde ze steevast: 'Ragazza. Mi chiamo ragazza.' Ik heet Meisje. Daarmee bracht ze haar moeder tot razernij.
'Dom kind, je weet toch wel hoe je heet? Je heet Maria-Pia, dat weet je best! Doe toch eens normaal!'
Toen Maria-Pia zich op een dag weer eens voorstelde aan het bezoek als Meisje was haar moeder zo boos geworden, dat ze haar had meegesleurd naar de keuken en gedwongen had haar mond te spoelen met groene zeep.
'Dat zal je leren mij belachelijk te maken bij mijn bezoek en te doen alsof je achterlijk bent!'
Daarna had ze Maria-Pia opgesloten op haar kamer en de rest van de middag vergeten.
Maria-Pia, die werkelijk niet begreep wat ze fout had gedaan, probeerde de vieze smaak van de groene zeep kwijt te raken door op haar laken te sabbelen en huilde zich in slaap. Toen ze wakker werd was de zon al onder en een misselijkmakende honger maakte haar opnieuw aan het huilen. Er was niemand die op het geluid reageerde. Ook niet toen ze op de deur van haar kamer bonkte. Uiteindelijk had ze het opgegeven en was weer in bed gaan liggen, tot de slaap het won van haar honger. Maria-Pia was toen drie jaar geweest.
Het was al snel duidelijk dat haar moeder niet opgewassen bleek tegen het leven op het Toscaanse platteland. Het werken in de moestuin, de verzorging van de geiten en de kippen en het schoonhouden van het grote huis werd haar al snel te veel. Ze begon te klagen over zware hoofd- en gewrichtspijnen en trok zich steeds vaker terug in de schemer van de slaapkamer. Allerlei familieleden kwamen zich ermee bemoeien om haar 'genezing' te bewerkstelligen. De één beweerde dat ze meer zoetigheden moest eten en kwam met allerlei zelf gebakken taarten en koekjes aanzetten. De ander zweerde bij bepaalde kruiden die Tina haar krachten zouden terug geven en nóg weer een ander beweerde bij hoog en bij laag, dat de kompressen met lavendelolie die ze had meegebracht, de rust in de geest van Tina zouden bevorderen.
Haar moeder liet het zich allemaal aanleunen. Ze at de taarten en de koekjes, gebruikte de kruiden en liet zich bedekken met de lavendelkompressen. Dan leefde ze even op, trok een jurk aan, stak haar haar op en penseelde haar lippen, waarna ze naar beneden kwam, onder de lofuitingen van Enrico, die zijn best deed haar te doen geloven dat ze toch zo'n geweldige, sterke vrouw was. Even leken ze dan op een gewoon gezin, Enrico, Tina en Maria-Pia. Ze aten samen en keken soms zelfs televisie als de avond viel. Maria-Pia met haar hoofd tegen de sterke arm van haar vader geleund op de bank. Haar moeder op de grote stoel met de voetenbank, een lichte plaid over haar benen. Dan voelde Maria-Pia zich gelukkig. Heel gelukkig.
Maar langer dan een paar dagen hield de genezing van haar moeder geen stand. Zodra Enrico opmerkte dat ze nu ook zelf maar weer eens de vloeren moest gaan dweilen, in plaats van het werk door de oude Terésa te laten doen, kwamen de klachten terug en lag ze weer dagenlang op haar bed.
In het begin kwam Maria-Pia haar vaak opzoeken om te vertellen wat ze had gezien of beleefd rondom het boerenhuis of in de olijfboomgaard. Maar haar moeder reageerde enkel door haar handen voor haar oren te slaan en haar gezicht pijnlijk te vertrekken.
'Mijn hemel Pia! Schreeuw toch niet zo! Kun je nou niet eens onthouden dat je moet fluisteren? Léér je dan nooit eens wat? Wat ben je toch een dom kind. Het is soms moeilijk voor te stellen dat je er een van mij bent, weet je dat? Ga nou maar weer buiten spelen en val me niet lastig met je onnozele verhalen over krekels en weet ik veel wat voor onzin!'
Op den duur ging Maria-Pia niet meer naar haar toe.
De enige die naar haar wilde luisteren was haar vader. Hij lachte om haar, tilde haar op en draaide haar rond tot ze lachend van de duizeligheid op de grond vielen. Dan lagen ze op hun rug tussen de olijfbomen, allebei met een strootje tussen hun tanden en leerde haar vader haar de namen van de vogels die kwamen overvliegen en de torren en andere beestjes die rondom hen over de grond kropen. Hij wees haar op de wolken en hoe je kon zien wat voor weer het zou worden, aan het gedrag van de dieren en de stromingen en de kleuren in de lucht. Ook op die momenten was Maria-Pia gelukkig.
Uiteindelijk haalde Enrico de pastoor erbij toen zijn vrouw maar niet wilde genezen. De pastoor, een gezette, grijze man met een bloemkooloor, schuifelde de trap op naar de echtelijke slaapkamer en bleef daar, in de beleving van Maria-Pia, uren bij het bed van haar moeder zitten. Ondertussen ijsbeerde haar vader door de halfdonkere woonkamer heen en weer.
'Maar hemelse goden! Wat gebéurt er daar boven allemaal? Is een paar gebeden en een kruisje slaan niet meer genoeg? Mama mia, la povera! De arme ziel, wat moet zij zich allemaal laten welgevallen?'
Tante Terésa schuifelde onrustig om hem heen en probeerde hem te kalmeren.
'Rustig toch Enrico! Signore Bartoldi weet heus wel wat hij doet. Het zal wel nodig zijn. Schreeuw toch niet zo, denk aan het kind!'
Maria-Pia zat achter de grote leunstoel met haar handen op haar oren. Ze was bang. Bang voor het onbekende gebeuren in de slaapkamer boven haar hoofd, bang voor haar schreeuwende vader, die ze zo nog nooit had meegemaakt en bang voor tante Terésa, die nu meer woorden achter elkaar produceerde dan ze haar ooit had horen doen. Toen haar vader maar niet wilde kalmeren, vluchtte ze naar de geitenstal en bleef daar in het stro liggen tot tante Terésa haar daar vond.
'Dwaas kind. Kom, het is voorbij, we gaan eten!'
Tot haar grote vreugde en verbazing zat haar moeder aan tafel, aangekleed en wel. Bang om ook maar iets van dat beeld te verstoren, schoof ze heel voorzichtig aan tafel en vouwde haar handen voor het gebed.
'Oh, doen we dat zo tegenwoordig? Iedereen is uren op zoek naar je en als je dan eindelijk gevonden bent, schuif je zomaar aan tafel? Kan er niet eens een kus af voor je moeder?'
De schelle stem van haar moeder deed Maria-Pia ineenkrimpen.
'Ach, laat haar toch. Ze is zo bang geweest, mia bella.'
Haar vader aaide haar over haar rug.
'Welja, neem het maar weer voor haar op! Ik wil dat ze manieren leert Enrico, maar ze is blijkbaar te dom om te begrijpen dat, wanneer haar moeder de moeite heeft genomen uit bed te komen om samen met haar gezin te eten, het prettig zou zijn én normaal, dat ze haar moeder op z'n minst begroet!'
Ze prikte met venijnige gebaren in haar sla.
De lip van Maria- Pia begon te trillen. Ze had het weer fout gedaan! De rest van de maaltijd werd er gezwegen. Het geluid van bestek dat tegen de borden en schalen kletste leek wel oorverdovend en nog voor het dessert trok haar moeder zich terug in de slaapkamer. Het eten aan tafel had haar té zeer vermoeid. Ze kuste Enrico goedenacht en keek toen naar Maria-Pia.
'Jij krijgt geen kus. Die moet je maar weer verdienen voor de volgende keer. Als je je normáál kunt gedragen.'
Maria-Pia keek strak naar haar bord en probeerde figuren te zien in de resten tomatensaus op haar bord. Door haar hoofd denderde als een zware goederentrein maar één zinnetje:
'Ik heb het wéér fout gedaan. Ik heb het wéér fout gedaan!'
De tussenkomst van de pastoor had wel tot een verandering geleid. Tina ging nu iedere dag twee keer naar de mis en thuis bad ze meerdere malen per dag de rozenkrans. Op een dag had ze Maria-Pia bij zich geroepen. Ze stond erop dat Maria-Pia ook leerde de rozenkrans te bidden.
'Ik zeg het je voor en jij zegt het me na. Zo simpel is het Pia.'
Maria-Pia wilde niets liever dan de gebeden leren die voor haar moeder kennelijk zo belangrijk waren. Ze zat op de rand van het bed en keek naar de bleke lippen van haar moeder die de woorden vormden.
'Zeg na! Onze Vader die in de hemelen zijt.'
'Onze vader die in de hemelen…'
Maria-Pia aarzelde. Ze begreep het laatste woord niet goed, misschien had ze het verkeerd verstaan. Ze durfde het niet te zeggen. Haar moeder keek haar geërgerd aan.
'Nou, toe nou! Je wilt toch niet zeggen dat je het nu al niet meer weet?'
Maria- Pia slikte.
'Onze Vader…
'Ja, en dan?'
Maria-Pia slikte opnieuw en keek naar de gespen van haar sandalen.
'Onze Vader die… onze Vader die in de hemelen zeikt.'
Pats! De klap kwam onverwacht en hard. Haar wang leek wel in brand te staan.
'Wát? Wát zei jij daar? Ben je nou helemáál gek geworden! Klein vervelend misbaksel dat je bent! Zo klein en dan het heilige gebed bezoedelen! Weet je wat jij bent? Je bent een kleine duivelin! Geen wonder dat ik niet kan genezen, met zo'n kind in huis! Vooruit, uit mijn ogen, ik wil je niet meer zien!'
Haar moeder schopte haar van het bed, terwijl ze steeds harder begon te krijsen. Maria-Pia rende de kamer uit, de trap af, de tuin door naar het pad dat naar de olijfgaard leidde. Ze rende en rende tot ze niet meer kon en liet zich vallen in het dorre gras.
'Onze vader die in de hemelen zeikt!' riep ze tegen de bomen. Ze had geen idee wat ze fout had gedaan. Ze had het toch echt zo verstaan. Papa zei toch ook wel eens, als hij een goede wijn proefde: 'Alsof een engel over je tong zeikt!' Nou dan! Engelen hoorden bij God, dat wist ze heus wel en God zou toch ook wel eens moeten plassen? En als ze het allemaal tegelijk deden, God en de engelen, dan ging het op aarde regenen. Om de grond vruchtbaar te maken. Dat had papa zelf verteld. Hij had ook verteld dat 'zeiken' geen net woord was. Je moest natuurlijk 'plassen' zeggen. Maar mama had het zelf voorgezegd! Ze had het toch zelf gehoord?
Boos schopte ze haar sandalen uit en wroette met haar witte sokken in de zanderige grond. Dán had mama iets om boos over te worden, als ze haar sokken bevuilde.
'Stommerd! Jij wast ze toch niet eens. Dat moet tante Terésa doen!'
Het hielp om zo te schreeuwen, terwijl niemand dan de vogels je kon horen. Na een tijdje ebde de woede weg en werd Maria-Pia weer rustig.
Ze keek tussen de olijfbomen naar het dal, waar het dorp lag en nam plotseling een besluit. Ze trok haar sandalen weer aan en wandelde het pad af naar beneden. Ze was nog niet zo vaak in het dorp geweest, maar ze herinnerde zich het witte gebouwtje nog heel goed. Haar vader had het haar aangewezen.
'Hier ga jij later ook naar toe als je groot bent, mia bella!'
Ze moest even zoeken, maar toen ze het gevonden had en voor het gebouw stond, maakte haar hart een sprongetje. Doelbewust liep ze naar de groene, afgebladderde deur en duwde die open.
Binnen was het schemerig en het rook er een beetje muf. Heel vaag hoorde ze een stem, verderop in de gang. Ze ging op het geluid af en opende de deur waar die stem achter vandaan kwam. Een stuk of tien kinderen in oude schoolbanken, keken verbaasd en nieuwsgierig naar haar op. Aan een grotere bank, helemaal vooraan, zat een in het wit geklede non. Haar vriendelijke, bolle gezicht stulpte uit de witte kap en keek Maria-Pia vragend aan.
'Si, mia cara. Wat kan ik voor je doen?'
Maria-Pia haalde diep adem. Haar stem klonk zelfverzekerd.
'Ik ben nu groot en ik wil naar school.'
De kinderen in de klas begonnen te schateren van het lachen. Alle moed zonk haar in de schoenen en ze boog haar hoofd. Een dikke traan viel op de stoffige planken vloer.
De non maande de kinderen tot stilte en richtte zich toen weer tot Maria-Pia.
'Ben jij niet de dochter van Enrico en Tina Donati?'
Maria-Pia knikte, het hoofd nog steeds gebogen.
'En hoe oud ben je dan mijn kind?'
Met een ruk tilde Maria-Pia haar hoofd op, stak beide handen met gespreide vingers in de lucht en zei met luide stem:
'Vijf!'
Weer giechelden de kinderen in de schoolbanken. Het bolle gezicht van de non lachte vriendelijk naar haar.
'Dan zul je nog een jaartje moeten wachten, mia cara. Als je zes bent mag je naar school, nu nog niet. En nu moet je weer naar huis gaan. Wij moeten verder met de les. Doe je de groeten aan je moeder? Hoe is het trouwens met haar, gaat het al wat beter?'
Maria-Pia voelde de woede opnieuw opkomen. Ze balde haar vuisten achter haar rug en vocht tegen de tranen van teleurstelling. En toen de non haar naar haar moeder vroeg, riep ze boos:
'Ik héb geen moeder!'
Daarna rende ze het lokaal en de school uit. Achter haar hoorde ze het hoongelach van de dorpskinderen. Ze holde door de straten van het dorp, terwijl de tranen over haar wangen rolden. Toen ze bij de kerk kwam, bleef ze staan. Even aarzelde ze, maar daarna liep ze resoluut door de grote houten deur naar binnen.
In de kerk was het donker en koel. Het rook er naar brandende kaarsen en wierook. Zonder om zich heen te kijken liep Maria-Pia door het middenpad naar het altaar en keek omhoog naar het grote kruisbeeld dat daar hing. Ze ging er recht voor staan.
'God, u móet mijn moeder beter maken!'
Haar hoge meisjesstem galmde door de ruimte en kaatste tegen de gewelfde plafondschilderingen.
'Niets helpt en ze bidt elke dag wel tíen keer de rozenkrans. Dat is toch niet eerlijk? U móet iets doen!'
Plotseling werd ze bij haar arm gegrepen. Een oude, in het zwart geklede vrouw met een kanten hoofddoek, trok haar bij het altaar vandaan.
'Basta! Basta, dwaas kind! Zo praat je niet met God! God luistert niet naar brutale kinderen, hebben ze je dat niet geleerd?'
Ze trok een spartelende Maria-Pia door het gangpad, hijgend als een oud paard.
'Maar mijn moeder is ziek!, gilde Maria-Pia.
'Ziek? Wat nou ziek? Jouw moeder mankeert niets. Jouw moeder is lui en gek. Povero Enrico, die man heeft er wat mee te stellen! En jij, met je rare fratsen, jij gaat al dezelfde kant op als je moeder. Pas maar op dat God jou ook niet met zotheid slaat!'
Inmiddels waren ze buiten gekomen. Maria-Pia knipperde met haar ogen tegen het felle zonlicht. Toen pas herkende ze de vrouw. Het was haar tante Catharina, de oudste zuster van haar vader. Maria-Pia begreep niet waarom haar tante al deze lelijke dingen zei en haar zo ruw behandelde en rukte zich los. Haar tante gaf haar een duw.
'Vooruit kind, naar huis jij. Wat moet je eigenlijk in het dorp? Waar is je vader?'
Maria-Pia schudde haar hoofd, ten teken dat ze dat niet wist.
'Dwaas kind. Naar huis, schiet op!'
 Ze gaf haar nog een duw en Maria-Pia begon te lopen, terug het pad op naar het huis met de luiken. Een leeg gevoel vulde haar hele wezen. Ze wist niet wat het was, ze kon het niet benoemen, maar het werd haar steeds duidelijker dat ze dom, dwaas, gek en overal ongewenst was.
Zuchtend sjokte ze door de poort naar de binnenplaats. Even lichtte haar hart op toen ze haar vader daar zag staan. Hij zou haar alles uit kunnen leggen en haar troosten. Maar toen ze de grote koffer aan zijn voeten zag staan en het nette pak dat hij droeg, sloeg iets in haar groot alarm en begon ze te rennen. Ze vloog op haar vader af en omklemde hem met armen en benen.
'Niet weggaan papa! Niet weggaan! Neem me mee! Mag ik alsjeblieft mee? Ik zal lief zijn en beleefd en niet lastig. Echt waar, ik beloof het. Alsjeblieft, papa!'
Haar vader maakte zachtjes haar armen los.
'Rustig, mia bella, rustig. Je kunt niet mee prinsesje. Papa gaat op reis. Jij moet hier blijven en op mama passen.'
'Maar ik wil mee! Ik wíl niet hier blijven! Waarom ga je op reis? Waaróm?'
De paniek gaf haar een brandend gevoel in haar keel en haar maag. Ze bleef aan haar vaders mouw trekken toen hij haar op de grond zette en ze begon hevig te snikken. Plotseling snerpte de kille, harde stem van haar moeder over de binnenplaats.
'Basta Pia! Zo is het genoeg! Stel je niet zo aan. Denk je dat dat domme gehuil helpt? Je vader gaat toch wel weg. Hij trekt zich van niemand hier wat aan. Hij laat je zieke moeder gewoon barsten en wat doe jij? Blèren om je papa!'
Maria-Pia verborg haar gezicht in het jasje van haar vader. Het rook naar mottenballen.
'Tina, per favore! Alsjeblieft, het is nog een kind!'
'Ja, en daar laat jij me mee achter. Egoïst! Nou, gá maar!Laat mij hier maar verpieteren. Gá maar!'
Met een klap trok ze de luiken voor de ramen.
Enrico zuchtte en knielde bij Maria-Pia neer, die ondertussen opgehouden was met huilen.
'Ik kom terug, mia cara. En dan neem ik een heel mooi cadeau voor je mee. Kom, wees een grote meid en geef papa een kus.'
Hij draaide zijn wang naar haar toe. Maria-Pia bewoog niet, ze keek hem alleen aan met haar grote donkerblauwe ogen, een diepe rimpel vormde zich boven haar neus.
'Bella, één kus voor je papa. Alsjeblieft?'
Ze drukte een vluchtige kus op zijn wang en deed een stap achteruit. Haar vader haalde zijn schouders op en stapte in de auto. Hij startte en reed de binnenplaats af. Bij de poort drukte hij nog één keer op de claxon. Maria-Pia rende hem achterna tot ze niet meer kon. Ze ging op een heuveltje zitten en volgde de auto van haar vader met haar ogen, de hele weg naar het dorp. Tot hij verdween tussen de huizen.
Het holle gevoel dat ze eerder die dag had gevoeld was nu twee keer zo erg en balde zich als een ijsklomp samen, ergens in haar kleine lichaam. Terwijl ze opstond en omkeerde, nam ze een besluit.
Ze liep de binnenplaats over, het huis in en de trap op naar de verdieping. Daar was haar slaapkamer.
De deur stond op een kier en Maria-Pia duwde hem verder open. Ze liep naar het raam, maakte de luiken los en duwde ze opzij. Het zonlicht stroomde de kamer binnen. Maria-Pia draaide zich om en keek haar kamer rond. Behalve haar bed, een stoel en een grote notenhouten kledingkast stond er niet veel. Het kleine beetje speelgoed dat ze had, lag in een hoekje op de grond. Maar onder het schilderij van Maria en het kindje Jezus in zoetige snoepjeskleuren, stond haar grootste en dierbaarste bezit.
Een grote looppop in een blauwkanten jurk. Ze had echte slaapogen met lange wimpers en zwarte haren die zacht waren als fluweel. Haar vader had hem voor haar gewonnen op de kermis in Nederland. Ze was supertrots geweest, al had haar moeder meteen gezegd dat het toch niks voor Pia was, omdat ze het wel meteen stuk zou maken, zo onhandig als ze was. Maar Maria-Pia had de pop heel voorzichtig tegen de muur gezet en er nooit écht mee gespeeld. Het was haar schat, haar mooiste bezit.
Nu keek ze ernaar en voelde de leegte en de woede die bezit van haar hadden genomen. Ze voelde zich verraden door haar vader, die zomaar weg was gegaan en haar niet had willen meenemen. Langzaam liep ze op de pop af en pakte haar op. En terwijl de tranen opnieuw over haar wangen begonnen te stromen, nam ze een arm en boog die zover naar buiten tot ze het hoorde knappen en de arm van het lijfje viel. Daarna pakte ze de andere arm en deed hetzelfde. Na de armen, trok ze de benen kapot en draaide ze net zolang met kracht aan het hoofd tot het losliet van de romp. Ze rukte de jurk van het lijfje en probeerde die te verscheuren, maar ze rukte alleen de tule eraf. Buiten adem van de inspanning en het huilen, schopte ze de overblijfselen van de pop door de kamer. Daarna liet ze zich op haar buik op het bed vallen en huilde tot het pijn ging doen. Maria-Pia voelde zich door iedereen verraden en verlaten.

Maria-Pia © Astrid Rijff

Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2008  Astrid Rijff