Haar blauwe, hemelsblauwe ogen. Dat was het eerste wat me aan haar opviel. Een meter naast haar stond een eenzaam koffertje, tussen de aangeschoten feestgangers. Hoorde het koffertje bij haar? Ik leunde tegen een boom en keek naar het meisje dat daar op de stoeprand zat. Ze moest een jaar of veertien zijn. Mager en spichtig en met asblond haar, dat slordig was gevlochten. Ze droeg een veel te kinderlijk jurkje met pofmouwtjes en smokwerk en een paar afgetrapte slippers. Ze zat daar doodstil, middenin het gedruis van het dorpsfeest, dat in volle gang was. Haar ogen, die zoals gezegd hemelsblauw waren, leken naar binnen gekeerd. Naar de stand van haar mond en de houding van haar magere lichaam te oordelen, was ze óf boos, of verdrietig. Ze had in ieder geval iets onverzettelijks en tegelijk iets kwetsbaars. Het raakte me. Ik kon mijn ogen niet van haar afhouden en stond al minutenlang naar haar te kijken. Niet doen! Niet mee bemoeien! Je bent een vreemde hier en ze kent jou niet . Laat het lopen! Ik liep naar haar toe en liet me op de stoeprand zakken. Ze keek noch bewoog. We zwegen. Er zwierden blote benen en strokenrokken aan ons voorbij, geleid door witte pantalons en zwarte laarzen. Gelach en gezang hingen boven onze hoofden en dwarrelden neer op de oude straatstenen. Nadat we een tijdje zo gezeten hadden, merkte ik dat het geluid en de beweging een doffe ruis werd, die me niet meer helemaal leek te bereiken. Langzaam draaide ik mijn hoofd opzij. 'Moet jíj niet dansen?' Met een schokkerige beweging schudde ze haar hoofd. 'Waarom niet? Het is toch feest. Wil je misschien met míj dansen?' 'Bemoei je er niet mee!' De felheid in haar stem verraste me. Ze stootte me uit haar cocon. Bemoei je er niet mee. Ik zei het toch! Laat haar met rust. Het dansen was afgelopen, er klonk applaus. Daarna een plotseling gejuich en gejoel. 'De koe' zei het meisje plotseling. 'Wat zeg je?' 'De koe. Ze brengen de koe!' Haar stem klonk gejaagd. Haar ogen rolden even in hun kassen en richtten zich toen weer op het niets. Ze is blind! Verdomd, ze is blind man! 'Welke koe?' Plotseling reikte ze met haar hand naar mijn arm. Ze greep mijn pols. 'Mijn koe! Ze hebben míjn koe!' 'Zal ik kijken?' Ik stond al op. Tussen de menigte werd inderdaad een koe meegevoerd. Ze droeg een krans van bloemen en kleurige kralen rond haar nek. Met kracht werd ik omlaag getrokken. Mijn achterste belandde hard op een ongelijkliggende steen. 'Au, Godver
! Wat doe je?' Ze hield me nog steeds vast. Onverwacht sterk was ze. 'Jij bent vreemd hier. Je weet niet hoe de mensen hier zijn. Ze hebben mijn koe afgepakt. Ze was alles wat ik had.' 'Maar waarom dan?' 'Ze zijn jaloers. Ik win elk jaar de wedstrijd. Ze is de mooiste koe van de hele omgeving. Maar nu hebben ze bedacht dat ik niet voor de koe kan zorgen.' 'Omdat je blind bent' 'Ja. Ze hebben hem gehaald. Ik heb gekrijst en gegild en me aan Bonita vastgehouden, maar
' 'Bonita?' 'Zo heet ze, mijn koe.' 'En nu? Wat gaan ze met haar doen?' 'Ze wordt gezegend door de pastoor, voor de wedstrijd morgen, en dan gooien ze rijst en bloemen naar haar. Paco heeft haar ingepikt en gaat er nu mee pronken!' In één vloeiende beweging stond ze plotseling op. 'Pak mijn koffer. Ik wil hier weg.' Het eenzame koffertje was dus inderdaad van haar. Ik pakte het op. Het voelde licht. Ik wilde het haar in haar hand geven. Ze schudde haar hoofd. 'Jij draagt het. Kom, we gaan.' Niet doen. Ze ziet je toch niet. Als je nu wegloopt, is het nog op tijd! Ik pakte het koffertje aan. 'Waar gaan we heen?' Met een ongeduldig gebaar pakte ze mijn arm. 'Kom!' Alsof ik de blinde was, leidde ze me weg van het dorpsplein. Links, rechts, om mensen heen, achter ze langs. Het leek alsof we onzichtbaar waren geworden en niemand ons opmerkte. Binnen enkele minuten stonden we buiten het dorp. Ze hield even halt, hief haar gezicht naar de zon. 'Over een kwartier komt de bus.' Ze begon weer te lopen. Een eindje verderop was inderdaad een bushalte. Ik vroeg me af hoe ze wist hoe laat het was. Bij de bushalte vroeg ik het haar. 'De zon. Ik voel het aan de zon.' 'Knap.' 'Helemaal niet! Als je blind bent is niets knap. Dan is alles alleen maar noodzaak!' Weer die felheid in haar stem. 'Sorry.' Ik keek voor me uit over het goudgele koren. Daar sta ik dan, met een blind kind, godbetert! Wat zijn haar plannen. Wat wil ik zelf? Is dit het? Met haar meegaan of haar meenemen? Waar naar toe? Naar míjn leven? Heb ik daar recht op? Maar waarom heeft ze mij meegenomen hierheen? Omdat ik een vreemde ben. Ga toch weg! Misschien zal ze schreeuwen, maar wie hoort dat? Ineens haar hand die in de mijne schuift. 'Waarom ben je hierheen gekomen?' Haar stem klinkt zacht. 'Ik ben hier toevallig verzeild geraakt.' 'Je liegt!' 'Waarom zeg je dat?' Ze schudde haar hoofd en zuchtte. 'Ik begrijp jou niet. Je bent bang. Ik voel dat.' Ze heeft gelijk verdomme! Waarom blijf ik hier dan staan? Omdat ik een lafaard ben waarschijnlijk. Opnieuw zwijgen. Ze wiebelde met haar tenen. Ik moest er om glimlachen. De oude bus wurmde zich hoestend de heuvel over en stopte piepend voor onze voeten. Ik pakte haar hand om haar te helpen met instappen. Ze draaide zich om. Het blauw van haar ogen was vertroebeld door tranen. Godverdomme, ik kán het niet. Het is te laat! Ik nam de twee treetjes met een sprong, betaalde de kaartjes en pakte de koffer op. Het pruttelende gevaarte kwam weer in beweging. 'Laat je me nooit meer alleen?' 'Nee. Hoe heb je me herkend?' Glimlach. 'Aan je geur, papa. Aan je geur.'
|