Homepage  Stroomarchief  Verhalentop2007  Barbara Joy  Beoordeling BSN

De achtste dag - Barbara Joy

Wilco was verdiept in zijn boek. Hét boek, dat op de website aangeraden werd door ouders van. In de linkerhoek van zijn mond, tussen donkere baardstoppels zat een dotje kersenjam. Het deinde mee op de irritante glimlach die om zijn mond speelde.
'Zou je je niet eens gaan scheren en tanden poetsen?' kon ik niet laten te zeggen.
Met zachte ogen keek hij op. 'Waarom die haast? Dat kasteel wacht wel. Ik probeer het vakantiegevoel te krijgen, zou jij ook moeten doen. Dit weekend is bedoeld om tot rust te komen, weet je nog?'
'En om een beslissing te nemen. Vooral dat.' Ik zuchtte. 'Alles is anders nu. En dat door één stomme chromosoom te veel. Verdomme, ik ben pas 32. Bij bijna iedereen gaat zo'n celdeling vanzelf goed, waarom bij mij dan niet?'
Wilco pakte mijn hand. 'Zo moet je niet denken.'
'Misschien niet, maar er komt ook zo veel op me af. Eerst die nekplooimeting, dan die tripeltest en anomaliescan. Tien weken waarin ik het nog op afstand kon houden. Tot de uitslag kwam van die vruchtwaterpunctie. Zouden ze het toch niet mis kunnen hebben?'
'Nee,' zei hij zacht. 'Dat weet je best.'
Ik probeerde de donkere muren die me dreigden te pletten op afstand te houden met mijn ademhaling. Diep in en langzaam uit. Het lukte niet.
'Ik wou maar dat ik niet aan die tests begonnen was. Nu moeten we kiezen, anders was het ons gewoon overkomen. Dat is veel makkelijker.'
Wilco tilde het boek op dat tussen ons in lag. De achtste dag, schreeuwde de titel. Acht dagen, net zoveel als wij kregen. Ik draaide mijn hoofd af.
'Je moet dit echt eens lezen,' drong hij aan. 'Het is heel mooi geschreven, intiem, maar ook realistisch. Het gaat over een Belgische jongen, Pascal die net zo lief, ondeugend en eigenwijs is als onze Niels. Zijn moeder noemt hem haar engeltje. Op een dag vraagt hij aan haar waarom hij anders is dan de andere kinderen. Dan zegt ze: 'Op de achtste dag schiep God de engelen en hij noemde hen mongolen.'
'Nee. Ik kan het nog niet. Daarbij komt… telkens als ik de titel zie, moet ik eraan denken dat wij uiterlijk op de achtste dag moeten beslissen. Of een kindje dat allerlei medische problemen zal hebben; hart, darmen, ogen, eczeem, noem maar op. Je moet er toch niet aan denken dat je net geboren bent en dan al een operatie aan je hart moet ondergaan? Ziekenhuis in en uit, levenslang extra zorg en aandacht. Nooit een gezin of gewone baan. Of simpelweg een boek kunnen lezen. Wat is dan de kwaliteit van zo'n leven?'
'Jij somt nu alleen de negatieve dingen op.'
'Nee, ik ben gewoon realistisch. Het zal een zorgenkind zijn en blijven. Daarom is het misschien beter dat we voor dat andere kiezen. Gelukkig weet nog niemand dat ik zwanger ben, zelfs Niels niet. Een moeilijke dag en nacht in een kliniek en dan is het voorbij.'
'O, ja? We breken dan wel een leven af. En daar hebben we misschien de rest van ons leven spijt en last van. Ik denk trouwens dat zo'n kind echt wel gelukkig kan zijn, misschien zelfs wel gelukkiger dan wij. En ik weet zeker dat we er net zo veel van zullen houden als van Niels.'
'Denk je dat echt? Nou ik niet. Ik ben bang dat ik me ervoor zal schamen. Dat ik geen goede moeder kan zijn. Dat ik…'
'Meisje toch... Als ik zie wat een lieve en geduldige moeder je bent met Niels, dan...'
'Je weet nog niet alles. Ik heb het je nooit verteld, maar vroeger woonde er zo'n meisje bij ons in de straat. Nicole, heette ze. Ik speelde wel eens met haar; hinkelen, elastieken, knikkeren, wat je ook deed, altijd was het makkelijk om van haar te winnen. Ze was vrolijk en lief, maar ook dik en klein én ze kwijlde. Dat vond ik smerig. Ze had vaak van die wijde jurken aan tot net over de knie en altijd zaten er op haar borst van die donkere kwijlplekken. Er waren een paar grotere kinderen uit een andere buurt die het leuk vonden om haar te pesten. Dan vroegen ze wie ze was. Met haar dikke tong en openhangende mond sliste ze dan: 'Ik heet Nicole Prinsen.' 
'Nee, Nicool,' zei er dan altijd wel eentje, 'jij bent een halve zool, een vieze mongool!'
Nicole probeerde dan om niet te huilen, maar haar schuine ogen werden vochtig en dan kon je erop wachten. Ze duwde haar dikke benen tegen elkaar en langzaam kwam er dan een nat straaltje vanonder haar jurk lopen, tot in haar witte sokken die bij de boorden zacht geel kleurden. Ik had wel met haar te doen, maar was tegelijk gefascineerd en keek toe zonder iets te zeggen of te doen. Ergens vond ik wel dat het een beetje haar eigen schuld was. Moest ze maar niet zo kwijlen.'
Wilco keek me geschrokken aan, maar het opstandige gevoel liet zich niet meer beteugelen. Als een horde losgebroken paarden denderde het door mijn borst. Ik haalde diep adem en ging meedogenloos verder. 'Ja, ik vond dat die kinderen wel gelijk hadden, want ik vond haar ook vies. De urinelucht maakte het nog erger, die deed me bijna kokhalzen. Ik heb dan ook nooit iets gedaan om haar te helpen, ook al zag ik de angst in haar ogen als de kinderen naar haar sokken wezen en net zo lang 'Nicool is een vieze mongool' riepen tot ze huilend naar huis vluchtte. En nu… nu zie ik dat beeld telkens voor me. Ik ben er niet trots op, maar ik ben bang dat ik nooit van zo'n kindje zal kunnen houden.'

Het was warm in de kasteeltuin die omsloten werd door hoge muren die geen zuchtje wind toelieten. Een hitte die nog eens vastgehouden werd door de lang geleden gemetselde stenen en de brede grindpaden die tussen de borders met rozen liepen. Een enorme eik leek tegen de zijmuur van het kasteel te leunen. Uitnodigend had hij zijn oude takken uitgespreid, een kroon van bladeren die de houten bank eronder in de schaduw zette.
'Ik ga even zitten,' wees ik Wilco naar de bank. 'Wat drinken, wil jij ook iets?'
Wilco schudde zijn hoofd. 'Ik moet eerst nodig naar het toilet.'
Met mijn rug naar de verweerde muur keek ik hem na. Niels had hetzelfde loopje, de voeten iets naar buiten gedraaid. Net z'n vader, hoorden we vaak zeggen. Hij had ook dezelfde dikke krullen. Kinderen met het Downsyndroom hadden sluik haar en leken allemaal op elkaar. Uit de zijuitgang van het kasteel kwam een gids naar buiten stappen, gevolgd door een groep mensen die zich gedroegen als kuddedieren. Ze stonden, luisterden en knikten hun hoofd tegelijk en keken op een teken van de leider allemaal dezelfde kant op. Misschien moeten we eens naar zo'n bijeenkomst gaan, had Wilco gezegd. Een contactgroep van ouders van. Nou mij niet gezien. In deze groep kon ik geen mensen ontdekken bij wie de celdeling fout was gegaan. De klanken die overwaaiden waren onmiskenbaar Duits. De toehoorders hadden zich in kleren gehuld waarmee ze in hun thuisland waarschijnlijk de straat niet op durfden. Dikke vrouwen in te strakke mouwloze topjes, mannen in korte broeken met wijde pijpen waar magere witte benen onderuit staken die eindigen in sokken en sandalen. Sokken. Sokken met aan de randen zachtgele plekken. Ik keek naar mijn witlinnen kuitbroek. Die had elastiek in de taille, waardoor mijn buik nog boller leek. Snel trok ik mijn T-shirt van voren wat ruimer. Ruim twintig weken, het viel niet meer weg te denken. Het kon nog tot en met de tweeëntwintigste week, had de arts gezegd. Had ik het nu maar niet al voelen bewegen. Toen dat bij Niels gebeurde, had ik Wilco op zijn werk gebeld en nam hij die middag vrij om te vieren dat zijn zoon contact met de buitenwereld zocht. Gelukkig wist ik nu niet of het een jongen of meisje was. Bijna synchroon zette de groep zich in beweging, moeizaam, zich met petjes en folders koelte toewuivend, elkaar verdringend om zo dicht mogelijk in de buurt van de gids te blijven. Ze bewogen mijn kant op. Wegwezen. Wilco zou me wel weten te vinden. Aan de achterkant van het kasteel moest een kruidentuin zijn.
Wauw! Op een bloeiende struik waar een bordje met de naam 'dille' bij stond, zat een koninginnepage. Wat een prachtige vlinder, zeker in het echt. Ik hurkte, stelde mijn camera in en hoopte dat ze nog even wilde blijven zitten. De belichting kon beter. Achter me naderde een groep Nederlanders. Er waren er een paar bij die onnodig hard praatten, van die vervelende types die geen rekening houden met anderen. Mijn vlinder trok zich er gelukkig niets van aan. Gehurkt en kijkend door de zoeker, deed ik een paar stappen opzij, zo goed mogelijk met mijn rug naar de zon, maar zo dat mijn schaduw niet op de vlinder viel. Mijn voet raakte een stenen rand en ik verloor mijn evenwicht. Half op mijn zij, duikelde ik het kruidenvak in. Shit! Vlinder weg en broek vies. De zijkant van mijn been schrijnde. Ook dat nog. Tegen de zon in knipperend, zag ik dat een jonge vrouw zich over me heen boog. Haar gezicht werd deels bedekt door de staartjes die aan de zijkant van haar hoofd bungelden. 'Je hebt bloed,' zei ze. 'Heb je ook pijn?'
'Nee, het gaat wel,' zei ik snel.
'Kom, maar,' ging ze verder en stak haar hand naar me uit. Ik liet me overeind helpen, ging op de stenen rand zitten en merkte dat mijn schoudertas opengevallen was. De inhoud lag tussen de struiken verspreid. De jonge vrouw boog zich voorover, pakte mijn mobieltje en reikte het me aan.
En toen zag ik het… Mijn spieren en gedachten verstarden.
'Heb jij geen za-doek?' vroeg ze met een dikke tong. 'Voor dat bloed.'
Ik schudde mijn hoofd.
Uit haar spijkerbroek haalde ze een zakdoekje met roze olifanten en drukte dat tegen mijn been. Daarna nam ze me op zoals eigenlijk alleen een kind dat kon. 'Jij heb ve-dwiet hè?'
Ik knikte zwijgend, in de war gebracht door de intensiteit van haar ogen. Schuine ogen die zo veel liefde uitstraalden dat ik er verlegen van werd.
'Waarom?' Met een schuin hoofd keek ze me vragend aan.
Ik zocht krampachtig naar woorden die onvindbaar bleven.
Onhandig aaide ze me over mijn been. 'Je moet niet schrikken, hoor. Ik weet altijd gewoon dat iemand ve-dwietig is. Dat voel ik. Hier in mijn hart.' Ze tikte op haar lichtblauwe T-shirt, zonder donkere vlekken.
'Het… het is al over, dank je wel.'
Ze richtte zich op en keek naar het groepje dat langzaam doorgelopen was en zwaaide naar de man die achteromkijkend luid verslag uitbracht van alles wat hij zag. Met ongecontroleerde passen liep hij gearmd naast een grijze vrouw die het lichaam van een onvolgroeid kind had en die niet op zijn aanwijzingen reageerde. Een begeleidster achter een rolstoel, keek om en wenkte naar mijn hulpverleenster.
'Ik moet ve-der,' zei ze. 'Jammer hè? Doei.'
Ze huppelde weg. De staartjes dansten mee.
'Hé, je vergeet je zakdoek,' riep ik haar na.
Ze draaide zich om en holde met hetzelfde vrolijke gangetje naar me terug. 'Is voor jou. Wan ik vin jou lief.' Voor ik wist wat er gebeurde, sloeg ze haar armen om me heen voor een knuffel.
'Ik vind jou ook lief,' hoorde ik mezelf met een vreemde stem zeggen. 'Dank je wel.'

De achtste dag © Barbara Joy

Homepage  Stroomarchief  Verhalentop2007  Barbara Joy  Beoordeling BSN