Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2004  Bertie Smit

Spionnenechtpaar - Bertie Smit

Er was eens een echtpaar. Niet zómaar een stelletje, maar een heel uitzonderlijk paar.

Hij was zo om-en-nabij de éénmetervijfentachtig en opgebouwd uit het solide vlees van betrouwbaar uitziende, stevige spieren en  krachtige botten en een sterke, iets geruwde huid die zijn nadrukkelijk masculine vorm omsloot met nèt genoeg speling om de subtiele golvingen te tonen die  bij bewegingen te zien waren. Zijn donkerbruine ogen waren gevoelig zonder zwoel te zijn en keken met een begrijpend inzicht naar zijn medemens. Tijdens het uitoefenen van zijn beroep, hij was iets vaags in een Bureau, droedelde hij geestige poppetjes van zijn meerderen: koppoters met krulsnorren en hoge hakken, en bij het tennissen haalde hij zijn hand door de warmbruine krullen die kwajongensachtig over de zweetband tegen het voorhoofd plakten. Hij was een heer in zowel opvatting als sociaal gedrag en een màn voor zijn echtgenote. Kortom, hij was àf.

Zij was een fraai gevormd wezen, ongeveer éénmetervijfenzeventig lang; ze bezat een huid als zorgvuldig geroerde roompap en met exact dezelfde kleur; hoogstens vertoonde zich hier en daar een ongehoorzaam maar schattig luchtbelletje. Een huid die naar het rozenrood neigde  bij bepaalde stemmingen. De iets afgevlakte zandlopervorm van haar opvallend vrouwelijke lichaam werd ondersteund door stevige en tegelijk slanke benen, die soepel van gang waren en volmaakt uitgebalanceerd; gestroomlijnd vanaf  de aanzet via de soepele kuitlijn tot de fragiele enkels die uitmondden in decente voeten. Haar haar, waar soms een stukje van een roze oorlelletje uitpiepte, had de kleur van hoog-zomergraan en golfde precies zo om haar fijngevormde gezicht met de tere cupidoboog van de mond, en haar ogen, zó blauw dat ze als voorbeeld konden dienen voor het toeristisch plaatje van een azuurblauwe lucht, hadden een uitdrukking van zachtheid en overgave; zij leek een madonna en Madonna tegelijk. Ze was iets onduidelijks in het ziekenhuiswezen. Haar uiterlijk alleen al maakte veel zieke mensen beter. Ook zij was àf.

Dit voorbeeldige echtpaar leefde al enige maanden in een huis dat van een even zo grote schoonheid was als  zijzelf waren, met volmaakte bediendes.

Zij hadden een taak. Zij moesten de aarde bestuderen en hadden daartoe een aardse uitmonstering gekregen. Tot op een dag…..

“Liefste”, zei hij aan het ontbijt, “ik verveel me”. “Jij ook al?” was haar antwoord.
Verrast keek hij op. “Neem me niet kwalijk schat”, welgemanierd als ze gewoonlijk tegen elkander waren, gingen ze zelfs bij de eenvoudigste gesprekjes op een galante manier te werk. “Kan het zijn dat we eenzelfde gevoelens hebben?” Ze knikte hoofs, maar zei niettemin: “Vind je niet, dat we ons eens wat meer moeten aanpassen? De mensen met wie ik omga zijn geen van allen zo fatsoenlijk en saai als wij. Bovendien heb ik geen zin meer om als spion voor Far Space Intelligence te fungeren. We nemen stiekem ontslag.” Ze zweeg een paar tellen. “Zullen we doen als de echte mensen en onszelf leren lachen?” en om te beginnen haalde ze alvast heel hard en gorgelend haar neus op. Hij keek haar uilig aan en vroeg: “Is dat grappig?” “Weet ik niet, maar ik hoor en zie de hele dag hun lijfelijke functies en ze vervelen zich geen moment.” Hij bekeek haar wat kritischer. “Misschien moeten we wat lelijker worden; is je niks opgevallen? Zoals wij erbij lopen zie je alleen maar in hun films.” “Zoiets als dit, bedoel je?” en ze trok drieeneenhalve tand uit haar bovengebit. Hij staarde haar verbouwereerd aan en begon toen onbedaarlijk te lachen. “En dit dan…” en hij rukte een dot haar uit zijn achterhoofd, “kijk eens, nou heb ik ’n snor” en hij plakte de pluk met wat appelstroop onder zijn neus,  “een aardse snor, dat zit wel snor, hihi, kijk eens, en een sikje erbij,” en hij greep een andere pluk uit zijn hoofd voor aan zijn kin en zij raakte ook door het dolle heen en verschoof haar oren tot ze klapperden en  trok aan haar panty tot er megaladders in kwamen, ze knoopten hun kleren scheef dicht en draaiden de broekritsen naar achteren,  ze smeerden knalgele ecoline op hun hoofd ter blondering en ze schreeuwden ”Wegwezen,” tegen de bediendes. “Opzouten jullie, we gaan gewóón worden, net als iedereen” waarbij ze  al het personeel schoppen verkochten waar een karateka jaloers op zou zijn. Alle bediendes vlogen gillend naar buiten waar de tuinman snel en slim het kittige tweede keukenmeisje opsloot in een prieeltje en haar bezwoer zich rustig te houden tot nader order.  De rest verzamelde zich in de voorraadhut waaronder zich de ijs- en wijnkelder bevond. Zij achtten het raadzaam eerst op aardse wijze enkele uurtjes van de schrik te bekomen voordat ze het speciale FSI-nummer belden.

Het leerzame echtpaar intussen maakte grote vorderingen met het normaliseringsproces en hadden de salon veranderd in een ‘gewone’ huiskamer:
Hij hing liederlijk op de bank met zijn voeten halverwege de salontafel, een slakom met chips op zijn buik en de kat dwars over zijn knieën. Een pijpje pils bungelde in zijn vingers en met de andere hand probeerde hij de Tv-gids te verfrommelen want dat lukte hem nog niet zo goed. “Moet je es kijken vrouw, wat ’n rotzooi er weer op is,” mopperde hij deskundig en een voorzichtig boertje uitproberend krabte hij met grote halen onder zijn arm.

Zij zat rechtop in een damesfauteuiltje te giechelen en probeerde teut te worden met een fles sherry. Ze aaide de sjieke en verwaande Afghaan die misprijzend voor zich uitkeek en geërgerd zuchtte. Hij wou maar dat ze goeie kant op aaide en bovendien die stinksigaret eerst neerlegde, straks verbrandde zij zijn staart nog, dat stomme ruimtewijf. Die buitenaardsen, het was niks met die lui en het zou ook nooit wat worden.
Er werden opeens deuren opengegooid. Er werd gefloten. Er bliepte en tuuttuutte allerlei vreemde apparatuur. “Gesjelliggè?” Ze keek scheel naar de in zilveren pakken gestoken figuren. “Gaan we nou al trug? Nou wut eindelijk dóór hebbe??? “ En liggend op de ruimtebrancards lalde het stel de capsule in: “En we gane met sje alle naar de maan…. !”

Spionnenechtpaar © Bertie Smit

Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2004  Bertie Smit