Homepage  Prozawedstrijd  Prozawedstrijd 2006  Bettina Drion  Beoordeling BSN

Ontspoord - Bettina Drion

De vrouw tegenover mij knoopt haar sjaaltje los en inspecteert haar nagels. Ze zijn gelakt. Lichtoranje. Ik lak nooit mijn nagels. Of het moet al zo zijn dat ik naar een zeer belangrijke gelegenheid moet. Maar ik moet nooit naar zeer belangrijke gelegenheden.
De trein vertrekt. Monter hort en stoot hij voort, zich onbewust van het feit dat ie dit dag in dag uit doet. Van Wormerveer naar Amsterdam Sloterdijk. En weer terug. Al vijftien jaar, samen met mij. Altijd hetzelfde spoor. Ik kijk uit het raampje van de coupé. Het miezert. Een grijze meeuw pikt een oud patatje van de grond. Naast me op het tafeltje ligt de Rails. Ik pak hem op en probeer te lezen.
Maar ik lees niet. Door mijn wimpers gluur ik naar de vrouw tegenover me. Getinte huid. Afrikaans bloed. Donker haar is strak naar achteren getrokken in de nek, waar het kroezelig omwijd staat. Wijde rok, bonte kleuren. Teenslippers. Gelakte teennagels, ook oranje. Snel kijk ik terug naar haar vingers. Dezelfde kleur. De vrouw houdt haar kin iets omhoog en staart naar een afwezig voorwerp in de verte. Ze heeft veel oogwit. Maar dat staat mooi bij haar teint.
Het oogwit verspringt, ze kijkt me aan. Ik duik weer in de kop van de krant.
Langzaam wendt ze haar blik weer naar het raam. Deze vrouw heeft iets verhevens. Alsof ze afstand houdt van de mensen om zich heen, van het geroezemoes in de coupé en het eeuwige geklets over dezelfde dingen. Zij is anders. Het is alsof ze deel uitmaakt van een Goddelijk plan. En dat ze dat weet. Het uiteinde van de sjaal glijdt van haar schouder. Met haar slanke hand pakt ze het op en legt het weer terug, gedecideerd. Het is me duidelijk, zij richt haar leven in zoals zij dat wenst. Zij zou niet jaar in jaar uit hetzelfde leven leiden omdat dat nou eenmaal van haar verwacht wordt. Zij is volkomen overtuigd van zichzelf. Stapt in en uit waar zij dat nodig vindt. Trekt wissels als dat moet.
De trein stopt. Station Koog aan de Zaan. De mensen uit de coupé worden ingewisseld door andere. De gesprekken zijn dezelfde. ...'Ja, goed was ie hè, alleen het eind was wat onduidelijk.' …… 'Nee, de volgende halte pas.'…... 'Mam, ik moet plassen!'….... 'Ja, mijn moeder gaat steeds meer achteruit. Vergeetachtigheid hè, ja daar begint het mee. Ze zou eigenlijk naar een bejaardenhuis moeten, maar ja, dat wil ze niet.'…...

De deur gaat open, een man van een jaar of veertig stapt de coupé in. Hij ziet eruit alsof hij pas nu door heeft waar hij zich bevindt. Verstrooid kijkt hij naar buiten en zoekt een herkenningspunt. Dan lijkt hij te constateren dat hij goed zit en kiest weloverwogen een lege plaats.
Naast mij. Ik schuif mijn tas een stukje opzij en kijk hem aan. Hij kijkt terug en glimlacht naar me.
Die glimlach! Ik schrik ervan en wend mijn gezicht af naar buiten, naar het natte wegdek van de weg die langs het spoor loopt. Een auto rijdt mee. Achter de ruitenwissers zit een somber gezicht achter het stuur.
Die glimlach. Tegen mij. De man trekt zijn spijkerjack uit en legt hem op zijn schoot. De mouw steekt een stukje uit en hangt op mijn dijbeen. Ik steek mijn hand uit om hem terug te duwen. Maar eigenlijk ligt hij wel lekker, daar. Tersluiks neem ik hem op. Roodgeblokt overhemd. Bakkenbaarden. Halflang haar. Verstrooid type. Heldere intelligente ogen. Een dichter? Ik kijk naar de tas die hij naast zich in het gangpad heeft staan. Er zit vast een muziekinstrument in. Een zanger? Liedjesschrijver?
Zijn blik scheert vlak langs me, raakt me bijna. Hij heeft me opgemerkt. Ik ga wat rechter op zitten en tik met mijn nagels tegen de rand van mijn handtas.
Ik hou mijn kin iets omhoog en kijk naar buiten. Ik ben niet zomaar iemand. Ik ben niet zoals de andere alledaagse mensen die je in de trein tegenkomt. Ik ben speciaal. Twee meeuwen vliegen op van een telefoonpaal en zweven vlak naast elkaar door de grijze hemel. Met speelse bewegingen dagen ze elkaar uit en vliegen achter elkaar aan om tenslotte naast elkaar te verdwijnen in het oneindige.
De aanwezigheid van de liedjesschrijver naast me voelt als een brandend kacheltje. Zachtjes druk ik mijn knie tegen die van hem en probeer zijn blik te vangen. Snel kijkt hij een andere kant op, naar de mokkakleurige negerin tegenover ons. Oké, ik speel het spelletje mee. Het spel zonder woorden. Het spel waarvan alleen wij de regels weten. Zonder oefenen. Het oudste spel van de wereld.
De trein dendert lichtvoetig voort, een geruisloos schakeltje in een perfecte wereld. Mijn overbuurvrouw kijkt nog steeds naar verheven vergezichten. Op mijn dijbeen brandt de mouw van mijn buurman.

De trein is inmiddels gestopt bij de halte Zaandam. Nog een halte en dan moet ik eruit. Dan zal de mouw van mijn dij glijden. Dan zal ik het perron aflopen. Naar kantoor gaan. Mijn werk tot volle tevredenheid van mijn baas uitvoeren. Daarna naar huis, eten koken, televisie kijken en vroeg naar bed. Misschien nog even lezen. En morgen weer. En overmorgen.
Ik draai mijn ogen in zijn richting. De liedjesschrijver ziet er niet naar uit dat hij snel zal uitstappen. Als ik blijf zitten, zullen hij en ik gevangen blijven in dit spel, tot een stilzwijgend afgesproken moment aanbreekt waarop we eensgezind opstaan; hij zou mij voor laten gaan en daarna zouden we het perron aflopen, een toekomst tegemoet waarin we alle dagen oneindig gelukkig zijn. Samen, als in een Goddelijk plan. En als we oud zijn en wijs, dan zouden we glimlachend terugkijken op deze dag, die begon zoals alle andere. Maar die door een plotselinge wissel ons beider levens op hetzelfde spoor zette.
Het fluitsignaal van de conducteur echoot na in mijn oren. Ik moet iets doen. Nu. Ik pak mijn mobiel.
Niet bellen. Wat moet ik zeggen tegen mijn baas? Dat ik niet naar kantoor kom omdat ik nog niet uit wil stappen? Dat ik eindelijk het grotere geheel zie en dit niet kan opgeven voor een saai kantoorbaantje? Dat het nu eindelijk eens tijd is geworden dat ik mijn eigen keuzes maak?
Soms moet je wel liegen. De waarheid is vaak veel te ingewikkeld.
SMS, nieuw bericht: 'Kom vandaag niet op kantoor. Gaat steeds slechter met mijn moeder. Moet haar helpen verhuizen naar bejaardenhuis. Weet niet wanneer ik terugkom. Gr. B.'
Ik voel de ogen van de negerin op me gevestigd. Als ik opkijk zie ik een glinstering. Zie je, ze is het met me eens. Anders kom je nooit ergens, besluit ik en knik haar toe. Maar ze kijkt inmiddels een andere kant op, in de richting van mijn schrijver. Ik druk mijn knie iets steviger tegen die van hem en maak de bovenste knoop van mijn jas los.
Hij kijkt opzij. 'Gaat u hier uitstappen?'
'Nee.' Ik glimlach breed. 'Deze plek is voor mij een gepasseerd station.'
De trein vermindert vaart. Station Sloterdijk. Een seconde twijfel ik als ik het station zie waar ik alle dagen uitstap. Maar dan trek ik mijn jas uit, leun behaaglijk achterover en kijk naar de steeds dichterbij komende mensenmassa.
Naast me staat de man op. Hij trekt zijn jas aan; de mouw verdwijnt van mijn been. Hij wacht. De mokkakleurige vrouw kijkt op. Ze gaat staan.
Hij laat haar voorgaan. Door het raam zie ik ze het perron af lopen. Mijn perron.
Ze lopen naast elkaar. Samen, als in een Goddelijk plan.

Ontspoord © Bettina Drion

Homepage  Prozawedstrijd  Prozawedstrijd 2006  Bettina Drion  Beoordeling BSN