Homepage  Poëziewedstrijd  Poëziewedstrijd 2007  Lilian Caessens  Beoordeling BSN

Beoordeling Inleiding - Lilian Caessens door BSN

Deze twee gedichten van Lilian Caessens hebben met elkaar gemeen dat ze ‘verhalend’ zijn. Het driedelige Inleiding beschrijft een barre tocht van noorderlingen (Finnen?) naar het zuiden en Woensdag 24 mei ... is een anekdote: er gebeurde iets op die dag, om één minuut voor zes.

Het vertellen van een verhaal in dichtvorm is in de Nederlandse literatuur ongebruikelijk, maar we hebben natuurlijk De Mei van Gorter en Awater van Nijhoff. De meerwaarde boven het gewone prozaïsche vertellen is dat de bij poëzie horende taalmuziek de vertelling op een hoger plan brengt; de taal krijgt iets bezwerends, en daarmee wordt gesuggereerd dat het verhaal een metafoor is, en dus geladen met betekenissen. Dat is wat Awater zo geheimzinnig maakt.

Bij eerste lezing van Inleiding is die plezierige raadselachtigheid er wel degelijk, want de taal kan zeker bezwerend genoemd worden. De mededelingen zijn feitelijk maar nooit triviaal, de tekst heeft een sterk metrum, en de herhaling van Het deed er niet toe zorgt voor een bepaalde zangerigheid, voor intensiteit en voor samenhang.

Wat er bij herlezen gebeurt is geheel persoonlijk: de één zal geïntrigeerd raken door al die geheimzinnigheden en de ander zal afhaken, omdat voor hem/haar raadselachtigheid overgaat in vaagheid en onbegrijpelijkheid. Ik moet toegeven dat ik steeds meer struikelde over elementen die ik op geen enkele manier kon plaatsen, de titel bijvoorbeeld, en die ik op een niet-intrigerende manier vreemd vond. Sommigen waren dood, anderen dagloners in uniform – over de tussen de dennen liggende Russen. Een merkwaardige tegenstelling. We volgden het melkspoor; sloegen de bijl op poolhoogte...? Wat een melkspoor is weet ik niet en hoe kan iemand, waar hij zich ook bevindt, een bijl ‘op poolhoogte’ slaan? Hier driften kleuren naar de hel. Vermomd. Kleuren die ‘vermomd’ ergens naar toe ‘driften’? Enzovoort – waarom tellen de reizigers de ‘oneven jaren’ en wat moeten we ons voorstellen bij knepen handen fijn in ijsberenbont? Botten koken voor de soep, ok, maar wat is verdreven de tering uit soep? Waarom is de vanaf een rotsblok (?) toeziende God ‘aan handen en voeten gebonden’ en wat moeten we met de notie ‘uitgestorven’? Het gaat hier immers niet over een noordelijke homo prehistoricus, want die kwam geen Russen in daglonersuniform tegen.

De raadselachtigheid zit nu niet in het metaforische karakter van het gedicht, zoals in Awater en in Het uur U (ook van Nijhoff), maar in de feitelijke situatie zelf, en volgens mij is dat niet wenselijk in epische poëzie. De vraag ‘wat zou dit kunnen betekenen’ wordt dan vervangen door de vraag ‘welke situatie wordt hier beschreven’ en dan wordt de tekst meer een puzzel dan poëzie. Aan de vraag in hoeverre het verhaal metaforisch gelezen kan worden, dus of hiermee iets over Het Menselijk Leven in zijn Algemeenheid gezegd wordt (Awater!), komt een lezer dan helemaal niet toe.

Iets dergelijks geldt ook wel voor Woensdag. Ook hier is de centrale vraag ‘wat is hier nu eigenlijk gebeurd’, hoe komt het dat die kat plotseling dood is? Overreden? En wat doen de kleurplaat en ‘het sapje’ toch in dit geheel? Het gedicht zelf is kennelijk de kleurplaat, maar het verband tussen de binnenwippende buurvrouw en de winkelsluitende juf is zuiver particulier: ze worden genoemd omdat ze een bal gooiden en de deur dicht deden, op woensdag 24 mei 2006. Als de lezer de concrete situatie uit de tekst heeft afgeleid, dan is hij klaar, maar poëzie zou toch iets meer moeten hebben. En dat ‘meer’, dat zie ik hier niet.

Hans ter Mors, maart 2007

Beoordeling Inleiding - Lilian Caessens door BSN

Homepage  Poëziewedstrijd  Poëziewedstrijd 2007  Lilian Caessens  Beoordeling BSN