Homepage Schrijversweb Schrijversweb 2006 C.J.M. van Lummel Het onvoorziene weerzien - C.J.M. van Lummel |
|||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Terwijl ik het dekbed hoog optrok tot tegen m’n kin, hoorde ik voor het eerst het krakende geluid… Ik bleef stil liggen om alle geluiden goed te kunnen opvangen. Ik had toch alles goed afgesloten toen ik naar bed ging. Voorzichtig schoof ik het dekbed naar beneden en stapte op de koude vloer. ‘Laat ik toch maar even kijken of ik de voordeur wel goed gesloten heb’, mompelde ik en stommelde naar beneden. De trap kraakte vervaarlijk onder mijn gewicht. Een koude luchtstroom deed me rillen. Het vroor buiten en de ijskoude oostenwind zorgde voor ijzige kou die door de muren heen leek te dringen. Plotseling struikelde ik over iets en voelde dat iemand boven op m’n rug sprong en een hijgende stem fluisterde:’Geen kik of je bent er geweest’. De pijn sneed als een mes door m’n rug en ik knikte vol angst. ‘Geld, schiet op!’, klonk de kille stem en drukte nog iets harder met z’n knie in mijn rug, zodat ik kreunde van pijn. ‘Ik zal je alles geven wat ik heb.’ kon ik er ternauwernood uitbrengen. De druk verminderde, zodat ik weer adem kreeg. In het schijnsel van de buitenlamp die door de open voordeur naar binnenviel, zag ik een glimp van een bivakmuts. ‘Sta op!’, siste hij in m’n oor. Trillend van angst stond ik op en keek naar mijn belager. Een vuistslag trof m’n gezicht. “kijk voor je’, gromde de man. ‘En nu snel dat geld!’ Het bloed sijpelde uit m’n lip langs m’n kin op het laminaat en maakte een spoor terwijl ik naar de kast in de kamer liep. ‘Hier, dit is alles wat ik heb. In dit boek zitten twintig briefjes van €50,-. Meer heb ik echt niet.’ ‘Wat moet ik met dit boek,’zei de man met een zachte dreigende stem. Ik verwachtte een tweede vuistslag, maar die kwam niet. Nog voordat ik kon antwoorden was hij weg… Terwijl de recherche haar werk deed, kon ik bijna niet geloven dat dit mij was overkomen. Je hoort weleens van overvallen, maar bij jezelf, nee, daar denk je niet zo aan. ‘Kunt u beschrijven hoe de man eruit zag?’, vroeg de rechercheur. ‘Ik heb alleen gezien dat het een grote man was die in het zwart gekleed was met een bivakmuts op z’n hoofd. Meer tijd om hem te bekijken heb ik niet gehad, toen was hij weg.’, antwoordde ik en probeerde mijn bloedende onderlip te stelpen. De rechercheur keek de kamer rond en stond op. ‘U zei dat u een boek met inhoud aan hem meegegeven had. Wat voor boek was dat precies?’ De rechercheur keek me strak aan en wachtte op een antwoord dat alles zou verklaren. Het antwoord zorgde alleen voor een niet-begrijpende blik. ‘Dat boek heb ik vorige week in de boekhandel gekocht en ik bewaarde daar geld in omdat ik dat vandaag nodig had.’ De rechercheur keek me aan en zei:’Dat interesseert me niet, het gaat mij erom te weten hoe dat boek heet en waarom u in een boek zoveel geld bewaart.’ Een tweetal in het wit geklede mannen kwam de kamer binnen en vroeg waar ze de controle op vingerafdrukken moesten verrichten. Terwijl zij met wit poeder en kwastjes aan het werk waren in de kast probeerde ik te bedenken waarom ik €1000,- bewaarde in een boek van één week oud. ‘Broeder Yun is de titel’, antwoordde ik kort. ‘Broeder wat?’, zei de rechercheur met een vragende blik. ‘Broeder Yun’, herhaalde ik geduldig en keek de rechercheur met een glimlach aan. ‘Een boek dat gaat over de vervolgde kerk in China.’, legde ik uit. ‘Oké, maar waarom in dat boek, dat bedrag?’ Ik begreep wel waarom, maar om dat zo één twee drie uit te leggen, valt niet mee. De in het wit geklede mannen vertrokken zonder resultaat geboekt te hebben. De rechercheur stond op en vroeg of ik nog aanspraak wilde maken op slachtofferhulp. “Nee, dank u’, antwoordde ik en liep met hem mee naar de voordeur. Intussen was de koude oostenwind aangewakkerd tot een kleine storm. Voorzichtig sloot ik de deur en zakte in de kamer in een stoel neer en staarde voor me uit. Als in een film passeerden de gebeurtenissen van de afgelopen uren in m’n gedachten… Tot mijn verbazing zag ik dat het drie uur in de nacht was en na het nachtslot op de voordeur te hebben gedaan, besloot ik om nog een paar uur te gaan slapen. …Hij vloekte binnensmonds, terwijl hij de motor de snelweg opstuurde. Het was glad. De sneeuw was opgevroren en hij moest voorzichtig de bochten door om niet onderuit te gaan. Hij was humeurig en vroeg zich af waarom die vent nu net naar beneden moest komen. Voor hetzelfde geld had hij z’n zelfbeheersing totaal verloren en hem echt iets aangedaan met ik weet niet wat voor vreselijke gevolgen. Met z’n hand voelde hij op de plek van de jas waar het boek met inhoud zat. ‘Wat een sukkel’, dacht hij. ‘Wie verbergt er nu zo’n hoeveelheid geld in een boek.’ Hij gaf voorzichtig wat extra gas om maar zo snel mogelijk thuis te komen. Na precies drie kwartier draaide hij de straat in en parkeerde de motor in de schuur. ‘Drie uur’, mompelde hij en opende zachtjes de voordeur om niemand wakker te maken. ‘Je bent laat’, klonk een zachte stem vanuit een hoek in de gang. Hij versteende en trok wit weg van schrik, maar herstelde zich verwonderlijk snel en zei:’Ja lieverd, de nachtdienst liep wat uit. Waarom lig je nog niet in bed?’ Ze keek hem aan en zei: ‘Ik kon niet slapen.’ Er viel een stilte… en ze vervolgde met trillende stem: ‘Ik maak me zorgen over je de laatste tijd. Je bent zo veranderd; zo stil en teruggetrokken. Is er iets?’ Met een ruk draaide hij zich om en liep vervolgens naar de slaapkamer. ‘Je moet je niet zo druk maken. Kom laten we nog een paar uur gaan slapen.’Zonder antwoord af te wachten kleedde hij zich uit en stapte snel het bed in. ‘Shit’, dacht hij plotseling. ‘Het boek, het boek met het geld zit nog in m’n jas. Nou ja, morgen vroeg kan ook nog wel….’ De wind was intussen gaan liggen en een prachtig heldere ochtend was er voor in de plaats gekomen. Je adem maakte rookwolkjes en het voelde gezond aan om buiten te lopen. De schrik van afgelopen nacht verminderde wat door de frisse buitenlucht. Hij had onrustig geslapen en gedroomd van zwarte monsters die hem achterna zaten, maar op één of andere manier was hij gered door iemand die hij niet kende. Met een arm vol vuile was liep ze voorzichtig door de gang op weg naar de wasmachine. Ze propte alles in de trommel en programmeerde het apparaat. Terwijl de machine langzaam begon te draaien, zag zij de leren jas op de motor liggen. Ze pakte de jas en wilde die aan de kapstok ophangen, toen ze het voelde… Er zat iets in de binnenzak. Met haar linkerhand pakte ze het uit de binnenzak. ‘Broeder Yun’, las ze met gefronste wenkbrauwen, half hardop. ‘Wat moet hij met dit boek’ en legde het naast de wasmachine op de plank. Binnengekomen vroeg ze:’Heb je en nieuw boek gekocht? Ik wist niet dat je van lezen hield!’ Hij verslikte zich in de koffie en hevig hoestend keek hij haar aan. ‘Waar heb je het over.’ Wat geschrokken van de reactie deinsde ze een stukje terug en zei:’O, ik vond in je binnenzak een boek. Meer niet.’ Hij stond op en vroeg achteloos waar ze het had neergelegd en mompelde nog iets van:’Een mens is nooit te oud om te leren.’ Even later griste hij het boek van de plank en stopte het geld snel in z’n broekzak. Hij slaakte een zucht van verlichting en legde het boek weer op de plank, waarna hij naar binnenliep en voorstelde om vanavond uit te gaan eten. In het zwakke schijnsel van het kaarslicht zaten ze aan een tafeltje in de hoek van het restaurant. Er klonk zachte pianomuziek op de achtergrond. Ze keek hem aan, terwijl ze haar half gevulde wijnglas ophief en zachtjes zei:’Op ons geluk…’ Hij keek haar zonder emotie aan en zei niets. Na een minuut sprak hij met een lichte trilling in z’n stem: ‘Vroeger was dit ons vaste stekkie. Weet je het nog?’ Alsof ze dat zou vergeten. Die tijd zonder zorgen. Verliefd tot over je oren. Alles was prachtig en je dacht niet na over wat er komen kon. ‘Die tijd vergeet ik nooit meer. Heerlijk. Ik wou dat we dat terug konden halen.’ Stil keek hij voor zich uit. Hoe had hij zover kunnen komen, dacht hij vol schaamte. Er kwam een man het restaurant binnen. De ober hielp hem uit z’n jas en begeleidde hem naar een tafeltje vlak bij hen. ‘Kan ik iets voor u bestellen,’sprak de ober op beleefde toon. ‘Een whisky graag.’ Terwijl de ober wegliep keek hij het restaurant eens rond en z’n blik bleef rusten op het tweetal dat vlak bij hem zat. Blijkbaar hadden ze hem niet binnen horen komen, want hij kon woordelijk volgen waarover ze het hadden. Hij moest onwillekeurig grijnzen. Ja, die goede ouwe tijd, waar is die gebleven. ‘Eén whisky voor meneer.’ ‘Dank u’, zei hij terwijl hij de menukaart aanpakte. Z’n gedachten waren nog bij de overval van vorige nacht en bij de teleurstelling dat het gestolen boek zo’n kleine opgave had dat er geen één meer te krijgen was. Terwijl hij in gedachten voor zich uitstaarde keek hij ineens recht in de wijd opengesperde ogen van de man vlak bij hem. Hij sloeg snel z’n ogen neer en mompelde:’Sorry, ik was even ver weg ….’ De man leek zich te verslikken in de wijn, waarna hij opstond en in de richting van de garderobe en toiletten liep. De vrouw bleef alleen achter en staarde met een wat verdrietige uitdrukking op haar gezicht strak voor zich uit. Voordat ik het besefte zei ik:’Hé, je laatste oortje versnoept!’ De vrouw keek verschrikt op en antwoordde:’Och, je hebt zo van die dagen. De tijd van het jaar hé.’ Ze keek me vriendelijk aan, waarna ze vervolgde, ‘de sfeer in een gezellig restaurant als dit doet je wel eens terugdenken aan vroegere tijden.’ Het laatste slokje uit m’n glas nippend, zei ik: ‘Zo af en toe overkomen je dingen in het leven waar je niet vrolijk van wordt. Eergisternacht ben ik beroofd en dat gaat ook niet in je koude kleren zitten. Dus ik dacht we gaan maar eens een keer uiteten. Dat is beter dan alleen thuis.’ Waarom ik dit nu op dit moment tegen deze wildvreemde vrouw zei, begreep ik ook niet, maar het luchtte enorm op. Haar man kwam met een rood gezicht terug en ging zonder mij aan te kijken weer zitten. ‘Zeg, deze aardige man is iets vreselijks overkomen eergisternacht. Hij is beroofd. Wat verschrikkelijk, hé. Je moet er niet aan denken. Je bent tegenwoordig in je eigen huis niet meer veilig.’ Op dat moment kwam de ober met twee volle schalen voedsel aanlopen en zette alles bij hun tafel neer. Na hen eet smakelijk te hebben gewenst, begon het tweetal direct te eten zonder aan mij verdere aandacht te schenken. Ik dacht nog even na over het korte gesprek van een minuut geleden. Het had mij om één of andere reden geraakt. Waarom vertelde ik haar iets over mijn privé-situatie? Verbaasd keek ik op toen het tweetal opstond en haastig vertrok. De vrouw zei min of meer verontschuldigend: ‘Ineens onwel geworden. Helaas moeten we naar huis. Een prettige voortzetting van de maaltijd nog.’ En haastig loopt ze haar man achterna. Ik kijk haar na en zie dan dat ze haar tas naast de stoel heeft laten staan. ‘Mevrouw!’, poog ik nog, maar ze is al weg. ‘Tsjonge, tsjonge wat een haast’, mompel ik en sta op en pak de tas van de grond. Wanneer hij de hele gebeurtenis verteld heeft, blijft hij als een zielig hoopje mens zitten en durft haar amper aan te kijken. ‘Dus die man vanavond was degene die jij eergisteren ….?’ Hij knikt. Het is geruime tijd stil en alleen het tikken van de klok in de kamer tikt de tijd weg. Het schelle gerinkel van de deurbel doorbreekt de impasse. ‘Ik ga wel’, zegt en loopt de gang in. Even later komt ze terug. Aan het gepraat is te horen dat er een bezoeker meekomt. Áh, goedenavond’, klinkt een warme donkere stem vanachter hem. Hij draait zich op de stoel om en staat dan oog in oog met z’n slachtoffer van de bewuste nacht. ‘Hij was zo vriendelijk om mijn tas terug te brengen’, zegt ze en heft haar handen een beetje op alsof ze zeggen wil: ik kan het ook niet helpen. ‘Wat aardig van u. Kan ik iets te drinken aanbieden …?’’Nee, dank u, ik wil niet te laat naar huis ziet u. De afgelopen nachten heb ik niet al te best geslapen. Dus.’ Dan valt z’n oog op het boek dat open op het aanrechtblad ligt. Hij staart even en knippert met z’n ogen. ‘Dit is niet te geloven,’zegt hij zacht. ‘Er zijn niet veel mensen die van dat boek houden. Ik ben het op zeer ongelukkige wijze onlangs kwijtgeraakt. Hoe vindt u het?’ Hij kijkt mij vragend aan. Dan zegt ze:’Het heeft ons in het hart geraakt. We hebben het samen gelezen en nu is het uit. Weet u wat. Als dank voor het terugbrengen van mijn tasje, krijgt u het boek van ons.’Met één hand drukt ze het boek dicht en legt het op de tafel. ‘O, maar ik wil er wel voor betalen hoor. Ik heb de afgelopen dagen stad en land afgezocht om het te bemachtigen, maar het is er niet meer.’ ‘Geen sprake van’, zegt hij met een rood hoofd, terwijl hij opstaat en hem de hand reikt. ‘We zijn u zeer dankbaar dat u de tas van mijn vrouw hebt teruggebracht.’ Ze lopen samen naar de voordeur en als hij buiten staat zegt hij: ‘We moeten eens een avondje afspreken om nog eens verder te praten over dit boek. Ik bel je wel.’ Wat bedremmeld blijft hij achter en kijkt de rode achterlichten van de auto na…. |
|||||||||||||||||||||||||||||
Het onvoorziene weerzien © C.J.M. van Lummel Homepage Schrijversweb Schrijversweb 2006 C.J.M. van Lummel |