Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2014  Chris Huinder

Het zusje van de dirigent - Chris Huinder

‘Mijn dierbare vrienden en geliefde collega’s, 2009 wordt een bijzonder jaar. In de Verenigde Staten betreedt voor het eerst in de geschiedenis een zwarte man als president Het Witte Huis. Zijn komst heeft geleid tot hoop en vertrouwen in de hele wereld. Ook ik ben vol vertrouwen en hoop.’
Met zijn vulpen plaatste de dirigent onder deze zinnen drie kleine puntjes tussen haakjes. Tijdens zijn toespraak zou hij hier bewust pauzeren zodat zijn woorden tot zijn toehoorders konden doordringen. Hij zou bij die drie kleine puntjes tussen twee haakjes beheerst ademhalen, de zaal inkijken en enkele seconden langer zwijgen dan zijn orkestleden zouden verwachten. Hij zou met een krachtige zin vervolgen. ‘De dreigende Botsing der Beschavingen is niet onvermijdelijk.’
Hij schreef de zin met de dubbele ontkenning waarvan hij hield, tweemaal op. ‘De dreigende Botsing der Beschavingen is niet onvermijdelijk.’ Het kostte hem moeite, want door opborrelend maagzuur kreeg hij krampen in zijn buik.
Opnieuw zou hij betekenisvol zwijgen, langer dan zijn muziekvrienden zouden verwachten. En hij zou crescendo zijn tekst vervolgen.
‘Tegenstellingen in de wereld zullen niet meer met militair geweld worden beslecht. Diplomatie en vreedzaam overleg tussen voormalige vijanden zullen de middelen, verzoening en welvaart voor iedereen zullen de doeleinden zijn.’
En nog eens zou hij een lange pauze laten vallen en zijn blik in de ogen van zijn mensen priemen.
Affrettando zette hij boven de volgende alinea die hij ging schrijven.
‘Laat deze hoopvolle wending in de geschiedenis in onze met bloed doordrenkte wereld een rijke inspiratiebron zijn voor ons gezelschap van musici, die zo hartstochtelijk aan harmonie en samenwerking hechten, en voor onze toehoorders. Laten we samen van 2009 het jaar van hoop en vooruitgang maken. Het jaar van goddelijke muziek die de harten van onze luisteraars over de hele wereld aaneensmeedt.’
Hij zou het slotdeel van de Negende van Beethoven, die hij de volgende dag, op kerstavond, zou dirigeren, door zijn communicatiemedewerker uit de luidsprekers laten opklinken. ‘Vreugde! Alle mensen worden broeders’.
Deze eerste alinea’s van zijn zoveelste kersttoespraak had de dirigent op papier weten te zetten ondanks het zuur dat met zijn giftige tanden aan zijn maagwand was gaan knagen. Het zuur kroop door zijn slokdarm omhoog en voerde een schijnaanval op zijn hart uit. Zijn hart klopte lukraak tegen zijn borstkas. Hij hapte naar adem, drukte zijn borst tegen zijn bureau en kermde zacht.
Na enkele minuten was hij bij machte de gordijnen in zijn kamer te sluiten, al ebden de pijnen nog niet weg uit zijn lichaam. De gordijnen lieten een kier van licht door. Hij probeerde zich te concentreren. Niet op de alinea’s van zijn toespraak die hij nog moest schrijven. Niet op zijn secretaresse die zijn toespraak nog moest uittypen en die geduldig, zoals zijn secretaresse gewoon was, in de kamer naast de zijne op zijn geschreven tekst zat te wachten. Maar misschien wachtte ze deze keer niet geduldig op zijn zoveelste half uitgeschreven toespraak, want ze liet zijn door haar uitgetypte toespraken voor zijn orkest, tegen zijn advies in, altijd vooraf door zijn communicatiemedewerker controleren. Die was een pietje precies. Nog maar twee uur had hij voordat hij met een vermoeid gebaar de geschreven tekst aan zijn secretaresse zou overhandigen, veel minder tijd dan in zijn eerdere jaren als dirigent, maar de pijnen in zijn lichaam waren dan ook heviger dan in die eerdere jaren. Hij wiste het zweet uit de rimpels op zijn voorhoofd en uit de palm van zijn handen.
Hij liet zijn geest ook niet afdwalen naar de nieuwe zwarte president in Het Witte Huis. Ook concentreerde hij zich niet op de stekende pijn die vanaf zijn schouders als een brute inbreker met een mes naar zijn onderrug onderweg was. De onwelkome gast zou zijn onderrug slopen en de pijnen zouden zich urenlang nestelen tussen zijn botten en ruggenwerf. Hij kende zijn oude lichaam van binnen en buiten. Hij had ondanks de pijnstillers de kracht niet meer om de pijnen uit zijn lichaam te bannen. Zijn lichaam was een autosloperij geworden waar belangstellenden op zoek konden gaan naar bruikbare onderdelen. Hij probeerde tevergeefs een grijns te trekken. Hij wilde zijn aandacht ook niet richten op de veters van zijn schoenen die hij nog net onder zijn bureau kon zien. De veters van zijn ene schoen zaten strakker dan die van zijn andere. Dat beknelde hem weliswaar, maar hij liet het gebeuren.
Zoals een uitgeputte, op de grond liggende atleet aan het einde van het seizoen uithijgt, zo lag hij voorover op zijn bureau, met zijn gezicht naar de kier tussen de gordijnen. In een flits die ergens vandaan in zijn hoofd schoot alsof ook dat lichaamsdeel rijp was voor de sloperij en buiten zijn lichaam om een eigen bestaan wilde leiden, meende hij te denken, ja, was hij er van overtuigd dat het eigenaardig was, dat hij voor zoiets onbenulligs als aan het drukverschil tussen de veters van zijn ene schoen en van zijn andere schoen belangstelling had. Kon iemand of iets zijn hoofd en de rest van zijn lichaam bezitten zonder dat hij er zelf controle over had? Toen besefte hij waar hij zich op wilde concentreren. Hij concentreerde zich op zijn zusje met haar wiebelhoofd. Hij zag haar verschijnen met haar witte wolkenkrullen die met haar hoofd meedeinden alsof zij het ritme voor het schommelen van haar hoofd aanreikten. Hij zag haar hoofd en haren dansen op de wind. En die wiegden nog langzaam na nadat de storm in haar hoofd was gaan liggen. Roerloze, stille wolken rond haar bleke gelaat en bloeddoorlopen ogen. En toen haar hoofdje niet meer bewoog, vervaagde zijn beeld van haar, zijn zusje.
Met zijn onderarmen als steun op zijn bureau drukte hij, de ogen toegeknepen, de lippen samengeperst, zijn bovenlichaam omhoog, richtte het moeizaam op, duwde zijn bureaustoel met zijn slappe billen naar achteren en bracht langzaam, tergend langzaam zijn armen en handen naar beneden, naar zijn schoenen. De brutale sloper van zijn rug schreeuwde moord en brand, maar zijn armen en handen reikten al naar zijn schoenen alsof het drukverschil van de schoenveters op zijn voeten een kind was dat als eerste uit zijn van pijnen vlammende lichaamshuis gered diende te worden. Hij slaakte een zucht van verlichting, toen hij eindelijk met trillende vingers zijn veters los had weten te peuteren en zijn tenen vrijuit in de punt van zijn schoenen begonnen rond te dartelen. En nog eens zuchtte hij, maar nu minder diep en lang, het was meer een opgelucht, hardop zwijgen, toen hij merkte dat de bruut met het mes in zijn onderrug zich uit de voeten maakte.
Hij probeerde zijn rug te strekken totdat de toppen van zijn vingers het plafond van zijn donkere kamer zouden kunnen raken. Het lukte hem niet meer. Hij ging rechtop in zijn stoel zitten, rolde stapje voor stapje met zijn voeten zijn stoel naar het bureau, pakte de vulpen op en herlas de eerste alinea’s van zijn kersttoespraak, inclusief de drie kleine puntjes tussen de haakjes. Een niet geheel ontevreden glimlach verscheen op zijn gezicht.
Hij keek opnieuw naar de lichtkier in zijn donkere kamer. Hij meende twee silhouetten te zien die hem bekend voorkwamen, zijn vrouw en dochter, maar de laatste kon ook zijn dode zusje zijn, en hij dacht eraan dat hij nog kerstcadeaus voor hen moest kopen. Een rijk bewerkte avondjapon die zij, de vrouw, hem had aangewezen, en een roze driewieler, die dezelfde zij, de vrouw, voor de andere zij, de dochter, had uitgekozen. Dat zou hij gaan doen als hij zijn toespraak af zou hebben, de secretaresse die had laten uittikken, de secretaresse die tegen zijn advies in door de communicatiemedewerker had laten controleren, hij een vlekkeloos exemplaar van de toespraak in de binnenzak van zijn smoking had gestoken, die in de mooi aangeklede zaal uit zijn binnenzak had gehaald, de toespraak had voorgelezen, het applaus in ontvangst had genomen, met zijn orkestmensen een drankje had gedronken, snel maar beleefd afscheid van hen had genomen, met zijn auto naar huis was gereden, de voordeur had opengedaan, gemerkt zou hebben dat zijn vrouw en dochter al sliepen, hij voor de zoveelste keer pijnstillers en maagzuurremmers zou hebben ingenomen ondanks het negatieve advies van zijn huisarts dat hij door ‘die rommel’ op een dag aan keel- en longontsteking zou overlijden, hij in de slaapkamer heel kort het nachtlampje zou hebben aangedaan om zijn blik op de foto van zijn zusje op de driewieler te hechten, en samen met de pijnen in zijn lichaam op zijn bed zou zijn gaan liggen om meteen in slaap te vallen, hij de volgende dag met hoofdpijn wakker zou zijn geworden, zich ondanks de pijn naar de winkels had gesleept, zijn keuze voor de rijk bewerkte avondjapon aan de winkelbediende bekend had gemaakt, de japon had laten inpakken, met het pak onder zijn armen naar zijn auto was teruggelopen, het pak in de achterbak had gelegd, naar de fietswinkel was gereden, de roze driewieler in een speciale doos had laten zetten, met de winkelier naar de auto was teruggelopen, de doos met de driewieler in de achterbak had laten leggen, naar huis was gereden en erachter zou zijn gekomen dat zijn vrouw en dochter niet thuis waren, tabletten en maagzuurremmers had ingenomen, en opnieuw met de pijnen in zijn lichaam naar bed was gegaan om meteen in slaap te willen vallen en te willen dromen van zijn zusje met de witte wolkharen die dansend meebewogen met de stormen in haar hoofd. Maar hij was er niet zeker van of hij zich de minst vermoeiende volgorde van de dingen die hij dadelijk al, vanavond nog en morgen zou gaan doen, voor de geest had gehaald.
Hij besloot na deze ongewilde ommegang door zijn geest verder te schrijven aan zijn kersttoespraak. Waarschijnlijk zijn laatste, begon hij te vermoeden.
‘Mijn dierbare vrienden en geliefde collega’s, 2008 was een jaar waarin dierbare familieleden van enkelen van u overleden en de getroffenen onder u de kracht hebben moeten vinden om het verlies van deze geliefden een duurzame plek in hun hart te kunnen geven. Ik zal enkelen van hen bij naam noemen. Helaas, ook werden collega’s door de tragiek van het leven, de niet gelukkige speling van het lot of de prijs van de tijd geconfronteerd met soms ernstig zieke partners, gezinsleden, familieleden, vrienden en buren. Echtscheiding en andere ingrijpende gebeurtenissen gingen de huizen van anderen in ons gezelschap niet voorbij. Helaas. Maar het medeleven van al onze andere collega’s was hartverwarmend. Juist in deze decembermaand is het goed dat we op al deze breuken in ons aller leven reflecteren. Het plaatst ons, mocht dat nodig zijn, voor de niet vermijdbare disharmonieën in onze levens. Maar hoe gelukkig, enkele collega’s deelden heuglijke feiten met ons allen. Ook hen zal ik memoreren. Gezinsvorming, gezinsuitbreiding, soms wel met twee tegelijk. Enkele anderen traden in het huwelijk of maakten een verloving van een kind mee dat, tot hun vreugde en verdriet tegelijk, te snel volwassen was geworden.’
Hij was niet handig met persoonlijke, intieme passages in zijn toespraken tot zijn mensen, al was hijzelf verbaasd over de vlotheid waarmee hij deze alinea had geschreven en de lengte ervan. Het scheen hem toe dat zijn eigen lichamelijke gesteldheid hem de woorden dicteerde, alsof hij reeds voorbij zijn eigen toekomst dacht. Maar zijn jonge communicatiemedewerker had erop gestaan dat hij zulke passages opschreef. Het was goed, zo had de medewerker aangedrongen, die te jong was om veel eigen leed te hebben gekend, zo veronderstelde hij, om de onderlinge saamhorigheid van de mensen in het orkest te versterken, de samenwerking te intensiveren, het community˗gevoel een boost te geven. Hij zette voor de zekerheid in de marge de aantekening: ‘uitwerken!’
Daar zou zijn communicatiemedewerker de namen kunnen invullen van enkelen van zijn muzikanten die voor hun inspanningen een pluim op hun hoofd verdienden, de namen van enkele anderen bij wie hij vanwege een feestelijk familiegebeuren een bloemcorsage op hun revers zou spelden, en de namen van weer andere collega’s voor wie een troostend rouwwoord toepasselijk zou zijn. Zijn communicatiemedewerker was een pietje precies en zou dat vast heel secuur doen.
Hij begon te peinzen over de eindregels van zijn toespraak, terwijl hij met zijn vulpen het tempo van het vierde deel van de Negende van Beethoven leek aan te geven. Ja, 2009 was een jaar van hoop met de nieuwe, zwarte president. De handen van zijn orkestleden zouden na zijn toespraak op elkaar gaan, hij zou zoals elk jaar schouderklopjes krijgen, de mensen zouden met een voldaan gezicht glimlachen en in dankbaarheid hun kleine kerstpakket aannemen. Hij zou aarzelen bij het uitspreken van ‘de niet gelukkige speling van het lot’, van ‘de tragiek van het leven’, van ‘de prijs van de tijd’, van het ‘hartverwarmende medeleven’, omdat hij zich niet precies kon indenken of dat de juiste, naar een climax voerende volgorde van de woorden zou zijn. Van het uitspreken van ‘heuglijke feiten’en ‘breuken in ons aller leven’ zou hij zich wel na het uitspreken van zijn toespraak de volgorde als ook de intensiteit van de woorden blijven herinneren, zo hoopte hij, want die woorden zouden hem niet vreemd in zijn oren klinken.
Toen hij klein was, nog geen pijnen voelde en zijn moeder voor het slapen een sprookje aan hem en zijn zusje voorlas en hen ‘welterusten’ kuste, herhaalde hij in zijn bijna-slaap altijd de volgorde van de woorden in de sprookjes om ze de volgende ochtend hardop te herhalen. Bezwerend herhaalde hij de woorden van de voorgelezen sprookjes op de maat van de ruisende ademhaling van zijn zusje met de witte wolkharen, want sprookjes liepen immers goed af. Ze leek een engel en zong, onhoorbaar, met een innerlijke stem, maar vivace. Hij had later op school een tien voor zijn opstellen gekregen, was trots geweest en had nergens pijnen in zijn lichaam gehad. Hij had een lieve, mooie vrouw gekregen die hem, ondanks zijn hoge leeftijd, een dochter had geschonken. Zijn dochter had op zijn tweelingzusje geleken.
Maar de pijnen waren begonnen zijn lichaam in te sluipen, toen zijn zusje was gestorven en waren in heftigheid toegenomen met het verstrijken van de tijd, zoals met een tegengesteld effect de timbres van de altviolen en de cello’s zich inweven in de trillingen en de kleurklanken van de eerste en de tweede violen en deze verrijken. Pijnen waren in zijn lichaam geslopen die de volgorde van de woorden van de sprookjes van zijn moeder eruit begonnen te vreten. Pijnen die hem steeds meer en vaker naar zijn stille zusje uit zijn jeugd deden terugverlangen. Hij had een communicatiemedewerker aangesteld die zijn toespraken niet alleen op de volgorde van de woorden, maar ook tegen zijn advies in op de samenstelling van de tekst controleerde en die verbeterde. Hij was een kreupele geworden die meer en meer de stutten van een secretaresse links en een communicatiemedewerker rechts nodig had.
Terwijl hij de slotregels van zijn kersttoespraak peinzend en doorhalend en opnieuw beginnend verder uitschreef, dacht hij dat hij, voordat hij definitief na het uitspreken van zijn toespraak van zijn muziekvrienden en collega’s afscheid zou hebben genomen en in slaap zou zijn gevallen, steeds minder aan de zwarte president in Het Witte Huis zou gaan denken, maar meer en meer aan zijn vroeg gestorven zusje op wie zijn dochter leek en die hij in de kier tussen de gordijnen in zijn donkere kamer zag verschijnen. Ze reden in de achtertuin van hun ouderlijk huis rondjes op hun driewielers, hij op een blauwe, zij op een roze, terwijl mamma in een lange, rijk bewerkte jurk naar hen lachte en hen aanmoedigde. Zijn zusje had een heel dun hoofdje dat scheef op haar halsje stond, naar links knikte, dan weer naar rechts, naar links, dan weer naar rechts. Als een metronoom, als de omgekeerde slinger van een staartklok: de slingerkegel boven, de slingerarm onder. Haar knikkende hoofdje danste mee met de seconden van de tijd, gaf feilloos de volgorde der dingen aan. Het knikkende hoofdje knakte, de driewieler kantelde, de slinger viel stil, de ritmiek van haar bewegingen bevroor, de tijd was dood. Het voorwiel van haar driewieler draaide in een vertragend tempo en daagde de wind uit. En hij was begonnen ijselijk en onophoudelijk ‘mamma, mamma’ te gillen. Sindsdien kon hij zich de volgorde der dingen niet meer herinneren.

Hij was de volgende dag niet naar beneden gegaan om de Negende van Beethoven te dirigeren. Terwijl hij opnieuw op zijn bed was gaan liggen, was zijn uitgetypte kersttoespraak uit de binnenzak van zijn smoking gegleden, die hij vol vertrouwen had aangetrokken. De nog niet geschonken en in cellofaan verpakte japon lag als een lappenpop op zijn bed, in een open doos naast zijn bed stond de driewieler. De ingelijste foto van zijn zusje op haar driewieler in de tuin was van het nachtkastje gevallen, het glas was gebroken.
Zijn vrouw vond hem. Zijn mond met de bleke lippen was van pijn verbeten. Zijn hoofd tolde op en neer, van links, dan weer naar rechts, naar links, dan weer naar rechts, in een verbijsterend snel ritme alsof hij een verloren tijd wilde terughalen. Ze trok de gordijnen helemaal dicht totdat de kier gesloten was. Ze klemde zijn hoofd tussen haar handen. Zijn ademhaling stokte, zijn geest zweefde door de lichtkier naar het raam en verdween op de wind naar de wolken. Zijn hart viel stil.
In zijn eeuwige droom herinnerde hij zich weer de volgorde der dingen. Hij plaatste drie kleine puntjes tussen twee haakjes waar zijn vrouw de namen zou kunnen invullen van zijn orkest, van haarzelf, van hun dochter, van zijn tweelingzusje. Hij zag niet de zwarte president in Het Witte Huis, maar hoorde molto vivace zijn zusje zingen. De wind blies witte wolken in haar haren. Haar hoofd knikte van links naar rechts, van rechts naar links, als een metronoom, als de omgekeerde slinger van een staartklok.

Het zusje van de dirigent © Chris Huinder

Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2014  Chris Huinder