Homepage  Prozawedstrijd  Prozawedstrijd 2014  Chris Huinder  Beoordeling Vesseur

De last van de evolutie - Chris Huinder

Al een halfuur volg ik een BBC-documentaire over de evolutie van de mens. Onderuitgezakt lig ik op de bank met een plaid over mijn benen. Ik heb het koud. Het tocht op een of andere manier in huis. Een klein glas jenever wiebelt vrolijk op mijn borst. Ik ben benieuwd wat de BBC zegt over de zin van het bestaan. Mijn vrouw is een avondje naar haar ouders, zodat ik niet word gestoord. Ze komt pas laat terug ˗ dat hoop ik althans ˗ als ik al lekker, zij het maar een klein beetje, aangeschoten in mijn bed lig. Ik heb het niet zo op met haar ouders; ze zijn nogal aan de saaie kant. Als tegenprestatie voor mijn thuisblijven heb ik mijn vrouw beloofd de rommel in huis op te ruimen en te stofzuigen, maar dat komt later wel. Ik heb nog tijd zat.
Bij zo’n documentaire helpt een jenever, weet je. Een glas op zijn tijd houdt de mot uit de maag. En ik kan me beter concentreren. Daar horen ook van die iets grotere noten bij. Die kraken zo prettig in mijn mond. Ik maal ze langdurig tot kruimels zodat ik af en toe een slok moet nemen om het kruimige spul door te spoelen. Laat ik mijn kom nog maar eens bijvullen. Goedmoedig zwaai ik naar de dinosaurus op de keukenkalenderfoto naast onze trouwfoto. Ik bedoel, de foto van mij en mijn vrouw. ‘Vooruit, jij krijgt er ook een.’ Ik gooi een nootje naar het beest. ‘Vreten maar, lomperd!’
Als ik terugkom, heb ik jammer genoeg een sleutelpassage van de documentaire gemist, want opeens zit ik tussen allerlei apen. Die hebben kleintjes gekregen die ze direct beginnen te likken en te vlooien. De aapjes worden groot en gaan op zoek naar soortgenoten met wie ze willen paren. Dat gaat er nogal heftig en met veel kabaal aan toe. Zo is het echte leven. Strijd en passie. Ik verslik me en grabbel in mijn kom naar nootjes. Enkele rollen gillend van de pret over de grond; ik buk me om ze op te rapen. Ik moet er geen zooitje van maken, heb ik mijn vrouw beloofd. Ze is nogal van dat nette. Had ik zelf vroeger ook. Toen had ik nog werk.
Vanonder de tv-kast vandaan zie ik iets grijs bewegen. Een muis of zo? Hij lijkt ‘dank je wel’ te zeggen en gaat onder de tv-kast zitten wachten. Hij (of is het een zij?) denkt zeker dat er nog meer nootjes zullen vallen. Mooi niet! Het stofbeest houdt zich maar bij zijn eigen voedsel. Ik zie zijn oogjes glanzen terwijl hij met zijn pootjes over elkaar wrijft. Wat is zo’n beest toch lullig klein.
‘Jullie kunnen niet praten, hè,’ zeg ik tegen die grijze vlek. ‘Zo ver zijn jullie nog niet in de evolutie. Kijk maar naar de tv.’
‘Dat is een groot misverstand onder de mensen,’ hoor ik belerend piepen, terwijl hij me aankijkt alsof ik dom ben. Of is het een zij? Zo staart mijn vrouw me de laatste tijd ook aan. Ik heb geen verstand van muizen; van kleine dieren in het algemeen niet, en ook niet van grote en kleine apen. Het beestje trippelt zigzag onder de kast vandaan.
‘Dat komt,’ zo hoor ik, ‘omdat de mensen zoals jij altijd maar op zoek zijn naar de zin van hun bestaan. Dus heb je niet in de smiezen dat dat een verkeerde vraag is?’
Ik stamp op de vloer om het mormel weg te jagen. Als ik op mijn knieën naar de kast kruip, zie ik een dot stof dat op en neer beweegt.
Ik hoor mezelf tegen de pluk haren praten, maar dat doe ik voor de grap, hoor. ‘Je denkt zeker dat je een lolbroek bent. Als je de wijsneus uit wil hangen, moet je een paar evolutiestappen overslaan. Ik kijk tv en heb er geen behoefte aan dat een muis me zit te sarren. Hoe heet je eigenlijk? Of hebben muizen geen naam? Ik ben Menno. Aangenaam.’
Ik pak de dot haren waarin vettige vliegjes gevangen zitten en kieper hem uit het raam. ‘Doe de groeten aan je soort,’ wuif ik hem (of haar?) na. Ik was op school niet goed in het geslacht van woorden. De tv-stem zit al bij de overgang van apen naar mensen, als ik me nog eens op de bank inschenk.
Een gure wind klimt als een brutale schooier over de vensterbank het huis in. De stofbaal vliegt terug de kamer in en gaat voor de tv-kast pesterig liggen jengelen. Hij (zij?) pikt een nootje op dat ik heb gegooid, stopt het in zijn mond ˗ of zeg je, evolutionair gesproken, ‘snuit’ bij een muis, of ‘snoet’? ˗ peuzelt het naar binnen en gaat met zijn preek verder. Nu zullen we het hebben.
‘Je vraagt naar de zin van jouw bestaan? Als je nou eens begint met de zin van ons bestaan, van ons muizen? Je slaat hele evolutieschakels over, alleen al omdat je zo nodig van die grote borrelnoten wilt kraken. Eerst komt bij jouw het vreten, dan pas de moraal.’
Ik giet wat jenever over het beest. ‘De gerechtigheid van mijn soort, mijn beste,’ roep ik er achteraan en neem een slok. ‘Je bent brutaal, Mini. Zo noem ik je maar, maar ik ga acht niet praten tegen iemand, een mens of een dier, als ik zijn naam niet weet. Kwestie van beschaving. Neem de gevallen borrelnootjes nou maar mee naar je holletje en val me niet meer lastig.’
Wat denkt zo’n predikantenmuis wel! Hij doet maar waar hij (of zij?) zin in heeft. Ik ga me niet nog eens in het zweet werken voor zo’n stofwolk. Ik verdiep me liever in mijn borrel en mijn nootjes. En die boeiende documentaire natuurlijk.
Mijn vrouw houdt er niet van als ik lawaai maak bij het malen, dat vindt ze onsmakelijk. ‘Je doet dat maar in je eigen tijd,’ zegt ze dan snibbig. Mini heeft misschien. wel een punt. Ik begin daarover door te denken, want van de documentaire snap ik niet veel meer. Er komen almaar meer soorten apen en mensen. ‘Een volgende fase in de evolutie’ hoor ik de stem zeggen alsof dat niet vanzelfsprekend is. ‘Maar waarom is er evolutie?,’ vraag ik hardop aan de stem. ‘Daar wil ik je antwoord op weten, zeikerd. Ik zit hier toch niet voor niks voor de tv. ‘Ik wil wat leren.’
De stem trekt zich niets van mijn vraag aan. Die is anders best simpel. Mijn vrouw zegt wel eens verwijtend, maar ze bedoelt het goed: ‘Waarom praat je tegen de tv? Hij zegt echt niets terug, hoor.’
‘Ik denk weliswaar hardop, maar ik denk tenminste,’ zeg ik dan tegen haar.
Ze haalt dan haar schouders op en gaat in de achterkamer met de vingers in har oren een magazine zitten lezen. Dat is wel zo rustig, voor mij. Ik word niet graag gestoord, en zeker niet door een eigenwijze muis die van borrelnootjes houdt.
Het punt van Mini, zo probeer ik op de bank verder te denken, is blijkbaar dat we de evolutie alleen vanuit menselijk oogpunt beschouwen. Mmm. Mini zegt dus eigenlijk, dat we die eens vanuit dierlijk opzicht, althans vanuit muiselijk gezichtspunt moeten zien. Dat is wel een raar woord, ‘muiselijk’, maar ik kom nu niet op een ander, een beter woord. Die commentator met dat overdreven cockney-Engels van hem zal me er wel niet bij kunnen helpen. In het frisse bedje van een slok borrel laat ik het woord ronddobberen, terwijl ik mijn wenkbrauwen frons. Muiselijk? Gemuisd?
‘Hé, BBC-guy, heb je een beter woord voor muiselijk?’
Die gast kwebbelt maar door. Hij zegt natuurlijk niks terug. Daarin heeft mijn vrouw wel gelijk. Maar zo’n tv-stem helpt mij om na te denken. Als de tv niet aan staat, zit ik voor me uit te staren en verveel me, en dan denk ik al gauw aan het huis dat opgeruimd moet worden, de boodschappen die nog gedaan moeten worden. Dat de auto voor een servicebeurt naar de garage moet. Dat ik het UWV nog moet bellen met de vraag waarom mijn uitkering is verlaagd. Allemaal van die rotdingen die blijkbaar bij onze huidige mensensoort horen.
Vroeger, toen ik nog niet werkloos was, ging ik altijd na of er een collega de volgende dag jarig was die ik kon feliciteren. Want ik vond het een nuttige strategie om aardig tegen mijn collega’s te zijn. Je kon zo een boos gezicht of zelfs ontslag krijgen als je niet voorkomend op je werk was. Over evolutie gesproken! Om het minste of geringste maken mensen elkaar af. ‘Weet je dat, Mini. En hou jij je bek, BBC-zeikerd.’ Om je vrouw met wie ze het bed in willen duiken. Om de hogere inschaling die jij wel kreeg voor je harde werken en zij niet. Terecht, natuurlijk. Ik liep het vuur uit mijn sloffen zodra ik de op mijn werk kwam en ik hield niet op het vuur uit mijn sloffen te stampen voordat het werk om zes uur en soms zelfs pas om acht uur helemaal af was. En wat was het einde van het liedje? Ontslagen vanwege het lastig vallen van m’n collega’s en grof taalgebruik. Kreeg de baas nog gelijk van de rechter ook! Er is echt geen evolutie als iedereen fijnbesnaard gaat doen, weet je!
Gisteren had ik een hoog oplopende ruzie in de straat. ‘Luister dan, Mini, zit daar niet zo te dutten.’ Had een vent verderop in de straat mijn auto geschampt, was er een flinke kras op gekomen. ‘Een schrammetje van niks,’ durfde hij te beweren. Ik heb die gast staan uitschelden dat het vast tien straten verderop te horen moest zijn geweest. Nou, die houdt zich voortaan wel gedeisd. Dat is pas evolutie. Je moet als een dinosaurus je territorium op durven eisen.
Maar voor vanavond heb ik mijn portie wel gehad. Geef mij maar mijn nootjes en mijn borrel, de wereld zoekt het nu maar even uit met die evolutie. Geef me later vanavond mijn vrouw maar, ook al kan ze tegenwoordig nogal belerend uit de hoek komen.
‘Ze lijkt jou wel, Mini, nu ik het zeg; ze heeft soms ook van dat muisgrijze. Mijn vrouw, Jeannie heet ze, is niet de mooiste, maar wel warm en fijn in bed en ze kan me haar liefste glimlach geven. Als ik vroeger eens haar aandacht wilde voor een probleempje van me, was ze een en al oor. Andersom was ik dat ook. Als zij een groot of klein probleem had, meestal was het dat laatste, dat wel, dan kon ik uren naar haar luisteren en haar goede raad geven. We zijn dan ook al heel lang met elkaar getrouwd, een jaar of vier. Is het niet een jaar of vier? Ja, zo gaan die dingen, het is steeds minder ‘schatje’ en ‘liefje’, maar meer en meer ‘man, als je nou eens dit, als je nou eens dat.’ Anders dan in de eerste jaren, toch.
‘Sorry, dat ik je stoor, man, bij je overpeinzingen, je borrel en je nootjes.’
Heb je Mini weer. Zeker honger gekregen. Die stofwolk fladdert nog steeds onder de tv-kast wat rond.
‘Ik had niet meer aan je gedacht, muis. Je bent met je doffe huid ook moeilijk te zien. Hier, wat jenever over je velletje, gaat die mooi van glimmen.’
Ik strijk over mijn hart en ga weer eens uitgestrekt op de bank liggen. Deed ik ook als mijn vrouw op haar praatstoel zat.
‘Zeg het maar, wijsneus,’ gaap ik, ‘je bent blijkbaar nog niet van plan weg te gaan. Wat voor wijze lessen heb je nog meer voor me?’
Pesterig schuif ik langzaam de stofzuigerslang naar haar (of hem?) toe. ‘Kom maar in het holletje.’
‘Wij, muizen,’ ˗ het beestje neemt een houding aan alsof hij professor in de menskunde is ˗ ‘wij, muizen, zien helemaal niet tegen mensen op. Jullie zijn wel lang en sterk en kunnen ons in een klap vermorzelen. Vandaar dat we ons leven leiden waar jullie ons niet kunnen vinden: achter plinten, in oude kelders en stofnesten onder de vloer. Ten tweede zijn jullie diereneters en daar hebben wij, muizen, het helemaal niet op. En ten derde…’
‘Heb je even, Mini, ik ga nog wat drank en nootjes uit te keuken halen. Ben zo terug.’
‘Wij, muizen; wij, muizen... Wat een zeurbeest.’
‘Ik weet het wel, mens, maar dat komt door die stofzuigerslang dat ik struikel. Waarom ligt die daar midden in de kamer? Oké, ik ben wat onvast ter been, ik heb iets te veel gedronken. Maar nu ben ik heel verstandig, ben toch zeker meer dan een wandelende jeneverfles, en heb toch zeker een grotere kop dan een muis. Ik neem nog maar één glaasje. Een beetje stofzuigen en wat opruimen en dan gauw naar bed om de nevel uit mijn hoofd te krijgen. Blijkbaar grijpt de kwestie van de evolutie me meer aan dat ik vermoed. Ha, ha.’
Onderweg van de kamer naar de keuken via de wc probeer ik te achterhalen of muizen eerder op aarde waren dan apen, maar ik kom er niet uit. Ik heb meer bedenktijd nodig. Dat muizen er eerder waren, lijkt me logisch. Ze zijn kleiner dan apen, dus genetisch gezien gemakkelijker te maken. Maar dan zie ik die dino op de keukenkalender en vraag ik me af: die kolossaal grote beesten ˗ er zijn echt tientonners onder, weet je ˗ waren er toch al vóór de apen? Dus groot of klein, dat is geen goed criterium voor evolutie. Kijk, ik mag dan wat gedronken hebben, maar ik ben niet achterlijk.
Ik vis de borrelfles uit de ijskast. Een witte wolk van mijn sigaret waait de ijskast in. ‘Sorry, echt per ongeluk. Nog een laatste slok, vrouw.’ De fles glipt gluiperig uit mijn hand. Ik mors. ‘Mini, ik weet heus wel, dat mijn vrouw niet van vlekken en rommel houdt. Het zijn maar en paar druppels, mens. Piep nou niet zo.’ Met een vaatdoek veeg ik de keukentafel schoon. ‘Keurig, niet?’
Op de foto boven de tafel zie ik onze trouwfoto. Vanuit mijn gebukte houding lijkt hij me wat scheef te hangen en ik hang hem (of is een foto een zij?) recht. Mijn vrouw lacht de tanden uit haar mond. Ze is heus wel een beauty, wat klein uitgevallen, net Mini, maar dat maakt haar schattig. Met mijn onhandige pak met stropdas sta ik naast haar, maar ik was handig genoeg om haar uit te kiezen. Gezelschap is ook los van het evolutie een fijn gevoel. We hebben nog geen kinderen, maar dat komt nog wel. Zolang zijn we nog niet getrouwd. Ik toost op haar en zeg: ´Schat, tot dadelijk.´ Dikke druppels glijden langs mijn kin. Met de vaatdoek wrijf ik ze weg. Ik vul mijn glas weer bij. De slok die ik zojuist nam, was voor mijn vrouw. ‘Dat snap je toch wel, Mini?’
Ik vind het principe van eerlijk delen echt heel belangrijk, weet je. Het gaat er niet om dat iedereen even veel krijgt, maar ieder naar zijn (of haar?) behoefte.
´Zo, zuiplap.´
Ik draai me om. Dat gaat me redelijk goed af, al zeg ik het zelf. Met een beetje goede wil kun je er een perfecte pirouette op ijs in zien. Mini is zeker achter me aangetrippeld. Het dier kijkt me spottend aan. Met van die kraaloogjes waarin het rood danst als een ballerina. Ik kan de wervelingen niet bijhouden en moet even op een stoel bijkomen, met mijn warrige hoofd op tafel.
´Probeer ik je iets bij te brengen, zuiplap, over evolutie, het leven en de gedachtewereld van muizen in vergelijking met die van de mensen, kun jij niet anders dan aan je glas lurken en denken dat je je leven onder controle hebt. Vroeger op je werk, van negen tot vijf naar je bureau staren, getallen op een formulier invullen, koffieleuten met je collega´s, zo gauw de baas langsloopt, een quasi-intelligente, maar irrelevante vraag stellen, tussen vijf en zes de branie uithangen tijdens happy hour in het café om de hoek, dan je onderuitgezakt in de tram naar huis laten rijden en stilletjes hopen dat je vrouw je lievelingsgerecht heeft klaargemaakt. En nu? Nu begin je al om een uur of drie aan je borrel, terwijl je eerst nog uren lang in je bed hebt liggen ronken. Als dat evolutie is! Man, laat me niet lachen.’
Net dat Mini met zijn zeurpreek mijn neus uitkomt, ik hem de huid vol wil schelden, en dat is echt niet moeilijk hoor bij zo’n mormel, en ik hem een flinke klap met de stofzuigerslang tegen zijn reet wil geven, hoor ik de sleutel in het slot van de voordeur knarsen. Het klinkt als een oordeel, mijn maag draait ervan om. Ik duik met mijn gezicht onder de kraan, spoel mijn mond schoon en lach mijn stralendste lach als mijn vrouw de keuken in tippelt.
‘Ha, schat, hoe was het?’ vraag ik poeslief, terwijl ik onze trouwfoto in mijn handen hou. ‘Alles goed met je ouders? Ik heb je vanavond gemist, hoor. Was net begonnen met stofzuigen.’
Mijn vrouw kijkt me achterdochtig aan, spottend zelfs. Je kent dat wel. Je voelt je betrapt omdat je bijvoorbeeld de hele avond met haar hebt verknald door onzin over het programma op tv uit te kramen, terwijl zij rustig in de achterkamer een boek of een tijdschrift wilde lezen of met je wilde praten en zij jou met één stekelige opmerking tot de orde roept.
‘Tegen wie was je aan het schreeuwen, Menno? Ik kon je al vanaf de straat horen.’
‘Schreeuwen?’
Ik kijk zo onschuldig mogelijk. Dat valt niet mee als je diep in het glaasje hebt gekeken maar dat heb ik echt niet gedaan. Het lijkt alsof mijn ogen twee verschillende kanten op kijken. Er tussenin staat ergens mijn vrouw. Jeannie, heet ze. Ja, Jeannie. Een leuke naam. Ze ziet er betoverend uit. Ik zou haar zo met het puntje van mijn tong willen aflikken. Ik vermoed ergens dat ik dat beter niet kan doen.
‘Ik had zojuist muziek van AC/DC opgezet, weet je wel. Ik probeerde net zoals zij te zingen, met de stofzuigerslang als microfoonstandaard, maar hoe hard ik het ook probeerde, het lukte me niet. Zie je? De slang ligt er nog.’
Ik vind het zelf wel een goede uitvlucht. Ik wist van mezelf niet dat ik die zo snel kon verzinnen. Vanuit een ooghoek zie ik Mini schateren, terwijl mijn vrouw onze trouwfoto boven de keukentafel recht hangt. Ik wil achter haar rug al een been optillen om die voddebaal van Mini de keuken uit te schoppen, maar ik moet me aan een tegenstribbelende keukenstoel vasthouden om niet om te vallen.
‘Menno, man, je zweet als een otter. Ik zag dat de tv aanstond, niet de cd-speler. Laten we het er morgen maar verder over hebben. Ik zoek het logeerbed op. Dan krijg ik voldoende rust en kun jij doorgaan met je zingen. Maar wel zachtjes graag, terwijl je de rommel rond de tv opruimt. Je struikelt er over de peuken en die grote borrelnoten van je. En de vloer plakt.’
Zo gauw mijn vrouw boven is, duik ik gestrekt op de stofwolk. Hebbes. Ik kijk hoe Mini wegwaait en sluit snel het raam. Met een te harde knal. ‘Sorry, vrouw.’ 
Nog even wat nootjes en peuken opzuigen, een borreltje en ik kan eindelijk gaan slapen. Dat is het goeie aan de evolutie. Als je slaapt, heb je er geen last van.

De last van de evolutie © Chris Huinder

Homepage  Prozawedstrijd  Prozawedstrijd 2014  Chris Huinder  Beoordeling Vesseur