Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2013  Chris Huinder

Het ontwaken in Jeruzalem - Chris Huinder

De droom had me opgezadeld met een dwingend verzoek. Schrijf een verhaal over ‘De belangrijkste gebeurtenis in je leven (tot nu toe)’. Ik mocht het onderwerp op alle mogelijke manieren behandelen: vanuit een ethische invalshoek, een politieke of een biografische (‘vanzelfsprekend’ had ik in mijn slaap gemurmeld, zo herinnerde ik me), een benadering vanuit de filosofie of de theologie. Een erotisch verhaal zou vast de voorkeur van lezers hebben, waarom ook niet. Ik wilde mijn droom tot die mooie invalshoek verleiden. ‘Is de preoccupatie met het genitale immers niet de verworvenheid van mijn tijd?’ Geen goud zonder wrijving, geen vreugde zonder seks? ‘Doe dat maar niet, John’, verordonneerde mijn droom. Hij kende mijn zwakheden en had de onhebbelijke neiging als mijn geweten te fungeren.
Dat de titel van het verhaal mij het bij wakker worden heel helder voor de geest stond, was bijzonder. Bij het opstaan heb ik altijd het gevoel dat ik niet had gedroomd of slechts vaag over huis-tuin-en-keukendingetjes: niet kunnen vliegen, achtervolgd of vermoord te worden, te verdrinken. Meestal kon ik die nutteloze dromen afkappen door het warme dekbed van me af te gooien, een plas te gaan doen of desnoods een luchtje in de achtertuin te gaan scheppen. De overtollige energie van overdag die mij in mijn dromen parten speelde, was ik dan helemaal kwijt. Ik kon daarna ongestoord doorslapen.
Mijn droom had bedongen dat mijn verhaal uit ‘exact drieduizend woorden’ moest bestaan. Een minder strenge droom - en waarom kon een droom dat niet zijn? - zou mij met de opdracht ‘maximaal drieduizend woorden’ meer ruimte voor creativiteit hebben geboden. Ik kon dan zelf de omvang van mijn verhaal tot het vereiste maximum aantal woorden kiezen. ‘De belangrijkste gebeurtenis in mijn leven (tot nu toe) is toch erg afhankelijk van de persoon en zijn schrijfstijl?’ redeneerde ik tegen mijn droom. Maar blijkbaar wilde hij de teugels strak houden en vertrouwde hij mij niet helemaal. Dat vond ik een vervelende gewaarwording. Ook vond mijn droom dat het verhaal drie delen moest hebben.
Al met al ‘best wel uitdagend’, in de huidige taalmode, vond ik het uiteindelijk om het droomverhaal te schrijven. Het was in elk geval een grotere uitdaging dan het beroepsmatig schrijven van rapporten over problemen waar jongeren mee worstelen, inclusief aanbevelingen voor efficiënte beleidsinterventies.

Deel 1: politiek
De minister had een tender uitgeschreven met de opdracht een groep jongeren samen te stellen die hem gedurende zijn bezoek aan Israël en Palestina zou begeleiden. De groep moest etnisch en religieus zijn samengesteld en evenwichtig in de man-vrouwverdeling; een ‘representatieve delegatie’. Met eigen ogen konden de jongeren dan waarnemen waaruit zijn politieke bezigheden en persoonlijke behendigheden bestonden. Het bureau waaraan de opdracht zou worden verstrekt, moest vervolgens met aanbevelingen komen om jongeren actief bij zijn beleid te betrekken. Actief burgerschap was de slagzin van de nieuwe regering.
Mijn bureau, gespecialiseerd in maatschappelijk georiënteerde jongerenreizen - er is meer in de wereld dan luieren op Chersonissos en feestvieren in Lloret de Mar - won de tender en ging aan de slag.
We belden het land af om de jongeren te selecteren: hindoes, moslims, joden, christenen, niet-religieuzen, blanken, Turks, Marokkaans, Caraďbisch, Surinaams. Jongeren in alle soorten en maten en met wonderlijke combinaties van die kenmerken kregen we aan de lijn. We nodigden een aantal voor intakegesprekken uit. Na twee weken hadden we onze tien jongeren van tussen de 18 en 22 jaar. Ze hadden lef genoeg om kritische vragen aan Israëlische en Palestijnse vertegenwoordigers te stellen, zouden een gedegen reisverslag kunnen maken en met onderbouwde beleidsaanbevelingen kunnen komen. Een financiële compensatie voor hun inspanningen stond er tegenover en, natuurlijk, een schat aan nieuwe ervaringen. Onze jongeren mochten pas met de pers praten na toestemming van de reisleiding. Ik vormde de reisleiding, samen met een ambtenaar.
Medewerkers van het ministerie dompelden onze jongeren onder in de historische en actuele problematiek van de regio. Ik nam hen mee voor bezoeken aan het Bijbels museum en het Joods Historisch museum in Amsterdam. Ook gingen ze naar Foam om foto’s en video’s van De Muur te bekijken. Goed onderlegd om de spanningen in de regio te snappen en suggesties voor oplossing ervan aan te dragen, vertrokken ze. De hele voorbereiding van de reis was een succes, vond ik, en sloeg mezelf in stilte op de schouder.

In Tel Aviv, Jeruzalem en Ramallah lichtten de Palestijnse en Israëlische woordvoerders de perspectieven en halsstarrigheid van het eigen gelijk omstandig toe. De jonge leden in hun delegaties vereeuwigden de opvattingen van de ouderen. De pogingen tot begrip voor de opvattingen van de andere partij, laat staan tot verzoening waren mager. Ze confronteerden onze jongeren met voorstellen waar ze nauwelijks iets mee konden. Onze jongeren konden slechts vluchten in hopeloze vragen en bittere algemeenheden. ‘Hoeveel kost vrede voor een nieuwe generatie?’ en ‘De ziekte die haat heet.’
Tijdens de gesprekken luisterden ze met even kromme tenen naar de argumenten voor de rechtvaardigheid van joodse nederzettingen als naar de ideologische rechtvaardigingen voor het Palestijnse geweld. ‘In een oorlog zijn er geen winnaars’, concludeerde onze koptisch-christelijke Semara. En ‘oog om oog en uiteindelijk is iedereen blind’, was een rake constatering van onze orthodox-protestantse Joshua, een blond gekuifde boom van een kerel.
In de bus naar een Palestijns vluchtelingenkamp was de spanning onder onze jongeren te snijden. Twee keer moesten we door de negen meter hoge afscheidingsmuur. Israëlische soldaten controleerden met verbeten mondtrekken en met de lange loop van hun geweren vooruitgestoken onze huidskleur, paspoorten, visa, tassen. Met hun soldatenlaarzen lieten ze het metaal van de busvloer trillen. Een benauwde warmte werd omhoog gestuwd. Ook onze twee joodse jongeren kostte het moeite kalm te blijven. Het was een rit waarbij al onze jongeren geen idee hadden van welke kant de ongrijpbare vijand zou aanvallen. De bus werd minuten opgehouden, maar voor hen het leken uren. Ik zat naast Jennifer en legde mijn arm om haar schouder om haar gerust te stellen. Het voelde alsof ze opgesloten zat in haar lijf. Ze keek me dankbaar aan.
Het ging mis toen onze Merel, ‘atheďst van beroep’ zoals ze zichzelf omschreef en met moeite tot twee keer nadenken te porren voor haar mond open te doen, tegenover een verslaggever van RTL zich liet ontvallen: ‘Het vluchtelingenkamp leek wel een concentratiekamp uit de Tweede Wereldoorlog.’ Het kamp was juist een toonbeeld van ordentelijk zelfbestuur, zij het dat de vluchtelingen er hutjemutje op elkaar leefden en aan strenge in- en uitgangscontroles waren onderworpen. De minister was door de uitspraak geschokt: ‘Een volkomen misplaatste vergelijking.’ De geëigende Kamervragen volgden. ‘Vielen de uitspraken van de betrokken jongere onder de ministeriële verantwoordelijkheid?’
Ik schermde onze jongeren nog meer van de pers af. De meereizende ambtenaar briefde elke dag de minister. ‘Gaaf hoor, zo’n uitnodiging tot actief burgerschap. De minister vraagt ons als wereldverbeteraars. We komen en lijden mee, we huilen misschien zelfs voor een uur voor Israëli’s en Palestijnen. Maar wat er gedaan moet worden, weten wij nog niet precies.’ Het waren de woorden van onze tonronde, islamitische Khadija, een wonder van observatievermogen. ‘Het was cynisch bedoeld, hoor’.
Bij het diner in een restaurant op 49ste verdieping van een wolkenkrabber in Tel Aviv hadden we een magnifiek uitzicht. Voor het grote raam stal een Israëlische homo de harten van onze jongeren. Met een slok teveel op sprak hij luid: ‘Ik ben voor een driestaten-oplossing: Palestina met Oost-Jeruzalem; de rest van Jeruzalem als een aparte stadsstaat want dat orthodoxe Jeruzalem is de Middeleeuwen; en Israël met het kosmopolitische Tel Aviv als hoofdstad.’ Deze verzuchting leidde bij onze jongeren tot het opluchtende besef dat denken buiten de geëigende kaders dé uitdaging voor hen was. ‘Niet de politiek moet ons bepalen, wij moeten de politiek de bepalen’, riep onze kleine Karel stoer.
Ik antwoordde, ad rem als een ervaren schoolmeester, met een tot nadenken dwingende vraag: ‘We zullen de reis met jullie nog evalueren. Dan komen jullie er misschien achter dat 90% van de politiek bestaat uit het oplossen van vraagstukken die de oudere generatie aan de jongere nalaat. Maar welke politiek zullen jullie kinderen erven?’

Deel 2: lichaam
Door het afsluitende gesprek met de minister was het laat geworden. Het was zo’n avond dat alleen je lichaam nog leeft omdat het verstand uitgeput is van alle problemen waarmee een bezoek aan deze regio gepaard gaat. En omdat dan de aanblik van een jonge vrouw me des te meer mijn lichaam doet voelen. Het bracht me ertoe aan Jennifer te vertellen over een ontmoeting met een vrouw die ik had ontmoet in hetzelfde hotel waar wij nu logeerden.
Jennifers kamer was keurig opgeruimd, een weerspiegeling van haar karakter. Ze was hindoe en uitermate bescheiden en ingehouden. Maar als ze lachte, straalde ze meer dan alle sterren boven Jeruzalem tezamen. Ze zat op bed met haar knieën tegen elkaar gedrukt.
‘Het is een sprookje’, zei ik welgemeend. ‘We hebben jou en onze andere jongeren geconfronteerd met een vraagstuk dat alle wijzen van de wereld, laat staan politici met hun ontelbare eigen belangen, sinds 60 jaar nog niet hebben kunnen oplossen. We hebben jullie op verzoek van de minister in het diepe van de wereld gegooid in de hoop dat jullie er zelf uit kunnen klimmen. Maar er is een andere dimensie aan het bestaan.’
Ik ging bij het raam staan. ‘Wil je het horen?’ Een stille knik van Jennifer vanaf haar bed. ‘Het gebeurde twintig jaar geleden in dit hotel. Ik was jong en verkende de wereld.’

Het rinkelen van zijn telefoon verblijde John. Hij luisterde. Maria. ‘Ben ik nog steeds welkom? Ik sta voor je hoteldeur.’
‘Natuurlijk’, antwoordde John. Hij ontgrendelde de deur. Maria was gehuld in een blauwe mantel waaronder een rode blouse tevoorschijn kwam. Rond haar warme gezicht droeg ze een lichtbruine hoofddoek die ze achter in haar nek had vastgeknoopt. De zijden doek viel deels over haar ogen. Haar mond was vuurrood gestift. Ze had zich gekleed als de Maagd Maria. ‘Welkom’, zei John, drukte een kus op zijn hand en bracht die voorzichtig naar haar mond. Haar ogen waren gesloten toen hij zijn handpalm op haar lippen legde en openden zich plots helder en lichtblauw toen ze ‘hi, John’ zei. Ze pakte hem bij de hand en liet zich naar binnen leiden. ‘Wijn?’, vroeg John hees.
‘Jou’, fluisterde ze terug.
‘Maria, ik was te….’ John aarzelde.
‘Jou’, fluisterde Maria opnieuw, terwijl ze haar hoofddoek afdeed en op de grond liet vallen. Als een zijdezacht katje rolde het zich op. Ze vleide haar mantel eromheen. Tippend op haar tenen als een ballerina kwam ze naar John toe. Zijn dansende meisje. Ze omarmde hem bij zijn middel, drukte haar kleine borsten tegen hem aan, keek naar hem op met toverglitter in haar ogen en sprak zacht: ‘Heb met lief.’
‘Ik vind je leuk, Maria.’ Johns stem klonk kordaat, maart het was een mededeling die hoop en wanhoop tegelijk verhulde. ‘Maar ik was te….’
‘Enthousiast?’, vulde ze hem aan.
Ze trok hem mee, hij liet zich meetrekken naar de vloer. Zwijgend lagen ze naast elkaar, hand in hand, en blikten naar het plafond. John draaide zich naar haar toe en huilde op haar borst. Maria streek over zijn haar, zijn rug. Een hand die zijn lichaam waste. De kou verliet zijn botten, maar zijn lichaam bleef verlamd. Hij zakte weg in de warmte van haar lichaam. Hij droomde dat ze zingend naar haar huis gingen. Ze slingerden uitgelaten door de straten. Voor haar huis gaf Maria aan John een kushandje. Als een vlinder vloog het naar hem toe, dansend in de zomerlucht. Achter haar doemde haar vader op. Die had een groot slagersmes in zijn hand en stak het in haar rug. De vader stak nogmaals het mes in haar rug en zij viel bloedend neer. John holde weg. Hij keek niet om maar zag een dikke rode waas van bloed voor zijn ogen golven.
Na een uur werd John wakker. Aan de ene kant koud, aan de kant waar Maria lag, warm. Hij sloop weg van haar, opende de ijskast en pakte een wijnfles. De heldere drank klotste in het glas. John nam een grote slok. Versuft keek hij voor zich uit. Daar lag ze. Stil slapend, onaanraakbaar. Vrouw. Nog een slok. Waarom kon hij niet van deze vrouw houden? Door zijn geloof dat hem had geleerd het lichaam minderwaardig te achten? Door de vermaningen van zijn ouders voor seks? Met het glas en de fles in zijn handen liep hij op kousenvoeten naar Maria toe. Hij ging met gekruiste benen naast haar zitten en bestudeerde haar. Een rond, gelijkmatig gezicht waarvan de ogen achter lange wimpers waren verborgen. Kleine rimpels in haar smalle hals. Een boezem die zachtjes op en neer bewoog onder haar rode jurk. Puntige knieën die steels onder haar jurk waren uitgekropen. Haar bleke voeten lagen liefdevol tegen elkaar. John haalde een bonte deken uit de kast en legde die over haar heen. Ze snorde zacht. Ze was zichzelf genoeg. Een palet van kleuren lag aan zijn voeten.
Hij trok een A4-vel uit de schrijftafella en begon bij de schemerlamp te schrijven. ‘Lieve Maria, Ik houd van je. Jij van mij, maar ik weet niet hoe het verder moet.’ Hij stopte, zijn gedachten stokten. Wat moest hij schrijven? Hoe ging het verhaal verder? Wat moest hij doen? Haar wakker maken en vrijen met haar?
‘En toen?’ vroeg Jennifer.
Ik vertelde verder.
John voelde zijn lichaam branden. De waas van bloed die hij in zijn droom had gezien, werd een rode loper. Ze vreeën tot het ochtendgloren.
John had Maria ontmoet bij de Klaagmuur. Ze was Joods en kwam uit Spanje, maar dat vond ze niet interessant. Ze was vrouw, wilde hem leren kennen. ‘Je hebt een leuke kop met lang haar en brutale ogen die me uitkleden. Wat doe jij hier?’ en ze had van verlegenheid een schaterlach laten horen. ‘Mooie meisjes versieren. Ik ben man’, had John te snel geantwoord. John en Maria hadden nog uren op een terras gepraat.
Jennifer keek me verwonderd aan en vroeg bedeesd: ‘Heb je Maria daarna nog gezien?’
‘Maria is mijn vrouw geworden. We hebben vier kinderen. Een met een joodse naam, de tweede met een Spaanse, de derde heeft een christelijke naam, de vierde een Arabische. Ze zijn nu rond de twintig, jouw leeftijd, en zoeken uit, uitgewaaierd over de wereld, wat voor leven ze willen.’
Jennifer deed nadenkend de deur van haar kamer open. ‘Dank je wel. Het is een mooi sprookje. Ik ga nu slapen.’ Ze sloot de deur, nog steeds nadenkend.
Ik was tevreden.

Deel 3: mythes
Op de laatste dag van het bezoek wilden onze jongeren de hoogtepunten van het oude Jeruzalem bezoeken. Onze gids stelde zich voor: ‘Miriam. Dat is de joodse versie van de naam Maria.’ Ze was een vrolijke vrouw die er een straf tempo rond deze navel van de wereld op aanhield, omdat we op tijd op het vliegveld moesten zijn. We struikelden over de keien in de kronkelstegen van de vermoeide stad en kwamen langs nieuwe huizen van joden waaraan grote sponsorborden hingen. Het niet-religieuze deel van onze groep bleef vaak bij de snuisterijen van sieraden, kleren en huisraad hangen. Ondertussen raakten onze religieuze jongeren zoek in de historische details van jodendom, christendom en islam. Wie wanneer en om welke reden het heiligdom van de ene godsdienst vernietigde, tolereerde of verbouwde tot een monument met een andere, al dan niet religieuze bestemming; de aardige gids met de helderblauwe ogen probeerde licht in de duisternis te scheppen. ‘De gouden Rotskoepel was eens een Augustijner kerk.’ ‘De Al Aqsa moskee is het paleis van een katholieke vorst en het hoofdkwartier van de Tempeliers geweest.’ Beide gebouwen waren tot spijt van de anderen alleen voor onze islamitische jongeren toegankelijk.
Miriam leidde ons verder rond. ‘De Romeinse tempel van de Liefde is vervangen door de Grafkerk waar zes christelijke geloofsrichtingen elkaar in een ijzeren greep van controle houden.’ We zagen hoe ontelbare toeristen hun handpalmen drukten op de marmeren plaat boven de vermeende plek van Jezus’ graf. ‘De Klaagmuur is volgens moslims de Buraqmuur waar een ring aan was bevestigd. Mohamed had er met een touw een dier aan vastgemaakt, groter dan een ezel en kleiner dan een muilezel, dat hem naar de hemel zou brengen.’
De gids stapelde de historische en religieuze mythes op elkaar als evenzovele inventieve details waarover geen overeenstemming tussen historici en theologen bestond. Maar één keer heb ik een vrouw harder horen schaterlachen. Onze religieuze jongeren hingen aan haar lippen als om de zuiverheid en unieke bijzonderheid van hun geloof uit haar lichaam te peuren en in hun eigen ziel te planten. Behalve Jennifer: ‘John, dat verhaal van je, het is niet echt gebeurd, hč?’
‘Waarom geloven jullie in religieuze waarheden?’, vroeg Miriam belangstellend. ‘Traditie’ was het voor de een, ‘troost’ voor een tweede, ‘gewoonte’ en ‘lotsbestemming’ voor anderen. ‘Is dat alles?’, vroeg ik zo neutraal mogelijk. ‘Aanvaard niets als normaal wat voor je 15de is uitgevonden en niets als tegennatuurlijk na je 35ste. Deze uitspraak is niet van mezelf, hoor.’ Ik keek Miriam begrijpend aan.

Op het vliegveld zwaaide ik onze jongeren uit. Ik wenste hun sterkte met hun reisverslag. Ik zou nog een week vakantie in Jeruzalem vieren. Na het afscheid belde ik de gids. ‘Ha, Miriam, ik ben vrij. Zullen we morgen afspreken? Ik mis je nu al.’
In het hotel dook ik, intens vermoeid van de reis, direct mijn bed in. In mijn droom besefte ik opgelucht: de reis is me goed afgegaan. Alle jongeren had ik aan het nadenken over belangrijke keuzes in hun leven kunnen zetten. Het was de belangrijkste constatering in mijn leven (tot nu toe). Mijn droom feliciteerde me. ‘Je hebt me verbaasd John. Je kunt meer dan ik dacht. En een leugentje voor de goede zaak moet kunnen. Je had niet eens 3000 woorden nodig. Heel knap.’ Ondanks de goede nachtrust sloeg ik het dekbed van me af en besefte dat de jongeren echt wel zelf het reisverslag met mooie aanbevelingen konden schrijven.

Het ontwaken in Jeruzalem © Chris Huinder

Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2013  Chris Huinder