Spiegel
Waar ben ik fluisterde mijn nog nuchtere ziel in deze plek van vergif en verderf. Vergif als pijnstillend middel voor de verdorven poëet en verzonken in een revolutionaire droom.
Rook omgaf de plaats waar ik verbleef, woorden vlogen rond in mijn dronkenschap. In de duisternis slenterde ik voort, en decadentie volgde mijn stappen.
De keel schrapend verdween ik in de nacht, kuchend en verward liep ik voort. De lange tocht bood me een onderkomen, die aan een duistere nacht toebehoort.
Sigaret na sigaret passeerden mijn lippen, verkoolde longen, snijdende kou en een zware stem die ronddwaalde, liet me verdwijnen. Ik was weg.
In mijn slaap overviel een doffe pijn van vergeten dromen, en verloren hoop, mijn delirische staat. Waar was ik, wie ben ik en waar is de muze heen gegaan.
Sprakeloos keek ik op, de nacht was onvindbaar en de dag had zich mijn aangezicht eigen gemaakt. Ik voelde de geestdrift van de dag, en taste mijn gebroken geheugen af.
Geleidelijk kwamen brokken van een verloren dag terug. Ik zag schoonheid en ondervond euforie die geen drank me ooit kon verschaffen, want ik zag een bekoorlijke muze ontwaken.
De stem
Diep in de nacht verzonken slenterde ik de verloren uren in, ik zocht en hoorde dat, dagen, maanden en jaren verstrekken maar dat Keats zijn stem hier wel bleef.
Sterren hadden jaren na diens voortijdige dood hun glans verloren, maar zijn stem gaf hoop. Door onzekerheid gedreven, verdwaald in het bos fluisterde een stem “Hier en verder,
Ligt een weg die goden niet betreden, maar waar poëten dagen verdwijnen, en zekerheid een woord is, voor twijfelaars en dromers, en een gedachte aan liefde “
Ik keek verschrikt om en begaf mee weer in de nacht, ik verzonk in een woordenstroom maar liep en liep voort, totdat ik uiteindelijk verdronk.
Vochtig was deze duistere nacht, verbaasd van het voorval overviel een woordenstroom mijn gedachte, en ik stopte bij het aangezicht van dag.
Gedreven door onzekerheid, een huis verlaten achterliet, waar een thuis verdwenen is. Alles was verdwenen achter mijn gekweld lichaam, en het enige wat ik nog zag was zijn graf.
Een naam geschreven met water, regen en sneeuw schreven in steen, een naam in steen die tijd ontvluchte en een droom verschafte.
Verloren ging mijn lichaam ten onder, in het gras verzakt keek ik naar de lucht. Mijn bewustzijn had me verlaten, en de dichter had deze laten ontsnappen.
|