Homepage  Prozawedstrijd  Prozawedstrijd 2004  Claus Bollaert  Beoordeling BSN

Man of the Match - Claus Bollaert

Welbeschouwd is Lisdoonvarna een dorp van niks. Nog geen duizend zielen telt het, grotendeels wonend aan de hoofdstraat. Een hoofdstraat zo breed dat je hem eerder in de Mid-West van Amerika zou verwachten, zo ergens aan het begin van de negentiende eeuw. Eén ruimbemeten straat dus, dat is eigenlijk alles. Eromheen zijn nog wat huizen geklonterd maar erg indrukwekkend is het niet. En toch is Lisdoonvarna beroemd in heel Ierland. Sterker nog, door de evolutie van de media heeft haar faam continentale proporties aangenomen en is nog immer groeiende. Volkomen terecht, want het kleine dorp is een fenomeen. Niet door de architectuur, dat moge duidelijk zijn. Ook niet door de heilzame bron waar het zijn ontstaan, en oorspronkelijke berendheid, aan te danken heeft. Al evenmin door het natuurschoon van de omgeving. Het ligt dan wel aan de rand van het unieke landschap van de Burren, met de nabije Cliffs of Moher als kaskraker, maar dat zijn begrippen op zich en deze worden niet zo gauw met Lisdoonvarna geassocieerd. En heeft elk zichzelf respecterend stadje in Ierland wel een fameus dichter voortgebracht, genoemd dorp moet het zonder stellen.
Als dit alles het niet is, wat vind je dan wel in ons kleine plaatsje? Welnu, in Lisdoonvarna vind je een vrouw. Of, afhankelijk van het geslacht van de zoekende, een man natuurlijk.
Het begon een slordige tweehonderd jaar geleden. De geneeskrachtige bron trok veel mensen van buiten en vanzelfsprekend bestond een deel van de bezoekers uit vrijgezelle dames. Dat was voor de boeren uit de streek een goede reden om, wanneer de oogst goed en wel van het land was, naar het dorp te komen. Daar, immers, was de kans een huwbare vrouw te vinden vele malen groter dan op het platteland. Naarmate dit bekender werd creëerde de vraag zijn eigen aanbod en zo ontstond gaandeweg het festival voor alleenstaanden. Vandaag de dag komen mensen, man en vrouw gelijk, van heinde en ver in september naar Lisdoonvarna. Een ieder komt voor zang, dans en gezelligheid, dat spreekt voor zich. Voor een goed glas en dito maal, zeker. Sommigen zijn gewoon nieuwsgierig, al lang en breed gelukkig getrouwd of op andere wijze voorzien van een levensgezel. Maar er staat meer op het spel want, alle tradities en folklore ten spijt, achter het genoeglijk verblijf schuilt veel eenzaamheid. Menig festivalganger is diep van binnen hopeloos alleen en naarstig op zoek. Op zoek naar geborgenheid, liefde en geluk. Of, zo zullen we zien, naar de meer aardse zaken des levens.

Rosemary Flynn kijkt onopvallend om zich heen. Vanachter haar sherry, niet zo lekker, wel chique, observeert ze de aanwezigen. Het is nog vroeg in de avond maar de lounge begint al behoorlijk vol te lopen en ze is blij dat ze op tijd gekomen is. Een rustig tafeltje aan het raam geeft haar de gelegenheid het terrein te verkennen. Bovendien is het beter te zitten want haar hoogbehakte schoenen spelen haar voeten danig parten. Het publiek is nogal gemêleerd, constateert ze, en dat valt een beetje tegen. Dit is tenslotte het beste hotel van de omgeving en dan mag je toch enige selectie verwachten. Maar het festival gedijt blijkbaar zonder sociale barrières en een eventuele schifting zal ze zelf moeten maken. Een taak, overigens, aan haar welbesteed.
‘Will u iets drinken, mevrouwtje?’ Ze kijkt op. Keurig in zijn zondagse pak maar met een accent als een dokwerker.
‘Nee, dank u, zoals u ziet ben ik reeds voorzien.’ Haar stem koeltjes en met een hooghartige blik. Het zondagse pak druipt af, binnensmonds die kapsonestrut met haar dure drankje verwensend. Rosemary nipt aan haar sherry en kijkt toe hoe hij de bar weer opzoekt. Verschillende aanwezigen hebben het voorval gevolgd en hier en daar ziet ze geïnteresseerde blikken haar kant opgaan. Zo op het eerste gezicht geen geschikte kandidaten en ze vermijdt oogcontact, maar de wetenschap dat ze opvalt doet haar goed. Niet dat ze verbaasd is. Ze heeft de nodige zorg aan haar uiterlijk besteed en het resultaat mag er zijn. Slank is ze en ondanks haar lengte beweegt ze zich elegant. Haar bruine ogen staan onder lange wimpers en de donkere wenkbrauwen contrasteren mooi met het blonde haar dat tot ver over haar schouders valt. Ze draagt een stijlvol mantelpakje in grijsgroene tinten en het geheel wordt gecompleteerd met een collier van parels en twee bijbehorende oorknopjes. Aan haar vingers, de lange nagels paarlemoer gelakt, een enkele diamant. Al met al een stijlvolle, aantrekkelijke verschijning en bovendien uit een onberispelijke milieu, dat is wel duidelijk.
Het begint nu echt druk te worden en naarmate de tijd verstrijkt, en het peil der glazen zakt, neemt de doortastendheid van de aanwezige heren toe. Maar, kritisch als zij is, alle avances worden bekwaam gepareerd.
‘Pardon mevrouw, is deze stoel vrij?’ Weer een net pak en de stem klinkt heel beschaafd. Maar de hand die op de rugleuning van de lege stoel tegenover haar rust is groot en ruw. Een echte werkhand en ze antwoord ontkennend. Inmiddels is de band gaan spelen en dat biedt weer nieuwe openingen.
‘Wilt u?’ Goedkope kleding ziet ze met een kennersblik en schudt haar hoofd.
‘Mag ik deze dans?’ Te oud en zo te zien slechts een karig pensioentje.
‘Dansen juffie?’ Teveel gedronken.
De stemming stijgt en het festival maakt haar reputatie waar. Verschillende nieuwe paartjes schuifelen nog wat onwennig over de vloer en links en rechts worden levensverhalen uitgewisseld, wordt stil in elkanders ogen gekeken of wordt er enthousiast geklonken op nieuw geluk.
Maar Rosemary Flynn blijft alleen aan haar tafeltje zitten. Aan aandacht geen gebrek maar niemand kan haar toets der kritiek doorstaan. Ze besluit daarom haar geluk elders te proberen maar juist wanneer ze haar handtasje pakt zet een slanke, gemanicuurde hand een glas voor haar neer.
‘Een droge sherry als ik mij niet vergis. Daniël A. Farley, tot uw dienst.’ Bij de hand hoort een gecultiveerde stem. Rosemary kijkt op. Zegelring, vrijetijdskleding, shawltje, middelbare leeftijd, klein van stuk, peper en zoutkleurig haar, dito puntbaardje, buikje en een bleek gezicht achter dikke brillenglazen. In die volgorde registreert ze de uiterlijke kenmerken van de nieuwkomer. Niet bepaald een masculien schoonheidsideaal maar wel iemand met een zeer aantrekkelijke eigenschap. De man die met een vragende, beetje schuchtere, blik naast haar staat getuigt namelijk van een uitstekend niveau.
‘Mag ik?’ De beringde hand gebaart naar de lege stoel.
‘Beet,’ denkt Rosemary en slaat snel, voor ze zich blootgeeft, haar ogen neer. Niet te happig nu, eerst aan het aas laten snuffelen voor je de haak zet. Met haar liefste glimlach kijkt ze de man weer aan.
‘Rosemary Flynn, meneer Farley, en het is medium dry om precies te zijn.’
‘Vergeef me, laat ik mijn fout onmiddellijk herstellen.’ Hij wenkt een ober en gaat zitten. ‘Ah, mijn beste, twee medium graag en neemt u deze maar weer mee.’ Farley lijkt op het eerste gezicht wat stijf en verlegen maar straalt toch een zekere autoriteit uit. Een autoriteit gefundeerd op afkomst en een goedgevulde beurs. ‘Logeert u ook in dit hotel, miss Flynn,’ gaat hij verder.
‘Ach nee, ik heb een landelijk hotelletje buiten de stad. Ik verkies de rust en stilte van het platteland boven de drukte van hier. Ik kom hier al jaren om van de omgeving te genieten.’ Ze knippert met haar lange wimpers. ‘En hoe zit het met u. Bent u hier met een speciale reden, als ik zo vrij mag zijn, of bent u ook met vakantie?’
‘Ik, eh, nee. Of ja bedoel ik, eh, eigenlijk. De omgeving natuurlijk en, eh, het festival. Ik was nieuwsgierig naar het festival.’ Daniël A. Farley stottert een beetje en krijgt zowaar wat kleur op zijn doorgaans bleke wangen. Zijn opening was duidelijk ingestudeerd maar na de eerste zetten weet hij niet goed hoe het verder moet. Haar directe vraagstelling lijkt hem te verrassen maar gelukkig komt de ober met de drankjes en dankbaar heft hij het glas.
‘Op onze kennismaking, mevrouw Flynn, of mag ik Rosemary zeggen?’
‘Dat mag, Daniël, maar vrienden noemen mij Rose. Proost, op je gezondheid. En de mijne natuurlijk, maar dat laatste blijft onuitgesproken. Vanachter haar glas kijkt ze hem met grote ogen aan. Gestimuleerd door de schijnbaar voorspoedige ontwikkelingen ontdooit Farley enigszins en komt het gesprek op gang. Hij komt uit Waterford waar hij een gerespecteerd, hij kucht bescheiden, notaris is. Hij heeft zich gelieerd met een gerenommeerd kantoor en dat heeft hem geen windeieren gelegd. Rosemary hangt aan zijn lippen, het ziet er rooskleurig uit! Ze gooit al haar vrouwelijke vaardigheden in de strijd. Ze speelt haar rol met verve en is stijlvol en charmant. Geïnteresseerd en toeschietelijk waar het kan maar wel met inachtneming van een zekere afstand. Iets onbereikbaars moet ze hebben, dat heeft ze wel geleerd.
En Farley valt er voor. Met hart en ziel laat hij zich zonder enige reserve volledig inpalmen. Hij glimt van genoegen en bij elk teken van aandacht dat ze toont lichten zijn ogen achter de dikke brillenglazen op. Voorzichtig haar weg zoekend weet ze alle essentiële informatie te vergaren. Farley is ongehuwd maar ‘nee, nee, begrijpt u mij niet verkeert,’ zo haast hij haar te verzekeren, ‘het festival is interessant maar ik ben hier niet om, eh, nou ja, begrijpt u?’ Natuurlijk begrijpt ze het. Het lelijke eendje is eenzaam en naarstig op zoek naar een nestje. Een mooie zwaan zal hij nooit worden maar financieel zit het wel goed. Het wordt tijd de vis, nou ja, eend, aan de haak te slaan.
‘Excuseer me, Daniël, ik ga even mijn neus poederen.’ Hij springt overeind en haast zich haar te helpen met haar stoel. Enige etiquette kan de stijve hark niet ontzegd worden, denkt Rose terwijl ze hem dankbaar toelacht. Ondanks haar pijnlijke voeten speelt ze het klaar zonder kleerscheuren en zelfs met gepaste gratie de deur te bereiken. Even is er een lichte aarzeling voor het toilet. ‘Niet vergissen nu, meisje, dat zou stom zijn.’ Voor de spiegel werkt ze haar lippen bij en controleert haar mascara. Geïrriteerd plukt ze aan het bandje van haar bh. ‘Rotding’, mompelt ze en gaat terug naar meneer Farley. Deze is weer een en al gedienstigheid en overlaadt haar met attenties. Zijn teleurstelling is dan ook groot als Rose haar vertrek aankondigt, en nee, hij hoeft haar niet naar haar hotel te brengen. Maar over de slotzetten van het spel heeft hij blijkbaar al nagedacht want hij komt direct met een ander voorstel.
‘Mag ik je uitnodigen voor het diner, morgenavond in “Kincora House”. Men serveert er een uitstekende chateaubriand,’ zegt hij wanneer hij haar bij de garderobe in haar jas helpt. ‘Ik heb toevallig een tafel gereserveerd en het zou me een waar genoegen zijn als je me wilt vergezellen.’ 
Rose veinst enige twijfel maar stemt natuurlijk toe. Bij de taxi houdt hij de deur voor haar open. Ze geeft hem kuis een hand.
‘Tot morgen, Daniël, ik verheug me er erg op.’ De taxi rijdt weg, nagestaard door een blije Daniël A. Farley.

In de taxi slaakt Rose een zucht van verlichting. ‘Genoeg meneer Farley voor één dag,’ denkt ze. Of eigenlijk genoeg meneer Farley voor een mensenleven maar ja, zaken zijn zaken en de klus is nog niet geklaard. Maar ze twijfelt niet aan de goede afloop en kijkt tevreden uit het raam. Op straat is het een drukte van belang en haar verhaal over een landelijk hotel is dan ook zeer aannemelijk. Voorbij de “Matchmaker”, de pub die zijn naam dankt aan het festival, of, volgens de eigenaar, de pub die zijn naam verleent aan het festival, vraagt ze de chauffeur echter om de hoek te stoppen. Deze is verbaasd maar de fooi is royaal en Rose schenkt hem haar laatste zwoele blik van de dag.
‘Dit blijft onder ons hoor. Je hebt me gewoon bij het hotel afgezet.’
De man haalt onverschillig zijn schouders op. ‘Wat je maar wilt, schat,’ zegt hij, en gaat op zoek naar de volgende klant.
Voor de zekerheid wacht Rose tot hij uit zicht is en loopt dan snel naar het goedkope pension waar ze logies heeft. Voor haar geen luxe hotel, althans nog niet, dat laat het budget niet toe. Misschien zouden er twee festivals per jaar moeten zijn, denkt ze wanneer ze de voordeur van haar eenvoudige behuizing opendoet. Maar nee, dat is niet de juiste benadering, Roosje. Je moet het zoeken in kwaliteit en met meneer Farley zit dat wel snor. Eenmaal op haar kamer vliegen onmiddellijk haar schoenen in een hoek. De rest van haar kleding volgt en bevrijd schenkt ze zich een Bushmills uit de fles op het dressoir in. Naakt staat ze voor de spiegel. Met een ironische glimlach heft ze het glas en toast haar evenbeeld toe. ‘Op Rosemary Farley,’ zegt ze hardop en met één teug spoelt ze de vieze sherrysmaak weg.

Het spreekt voor zich dat Rose de volgende avond te laat komt. Farley zit al geruime tijd aan tafel en heeft herhaaldelijk op zijn horloge gekeken. Niet bekend met de vrouwelijke eigenschap een potentiële partner even te laten sudderen, begint hij zich af te vragen of ze nog wel komt. En hij heeft zijn plannen voor de avond nog wel zo zorgvuldig voorbereid. De opluchting is dan ook groot wanneer het Rose belieft eindelijk ten tonele te verschijnen.
De ambiance spreekt haar wel aan. Het restaurant is statig en toch sfeervol. Alle tafels zijn bezet en ze vermoedt dat Farley zich de nodige moeite heeft moeten getroosten om een plekje te bemachtigen.
Farley zelf blijkt een weliswaar nerveus maar toch bekwaam gastheer. Ze heeft nog maar net plaatsgenomen of de port (vintage) wordt al geschonken. Rose laat de verdere menukeus ook maar aan hem over en ze moet toegeven dat hij kennis van zaken heeft. Hij is wederom de gedienstigheid zelve en put zich uit in loftuigingen. Ze ondergaat het met een gevoel van triomf, de vis is klaar om geland te worden. Maar veel hoeft ze er niet voor te doen, Farley landt zichzelf. Ze had het betoog over haar goede naam en onberispelijke reputatie al klaar. Ze zou het hebben over normen en de kerk. Over de vage grens tussen liefde en zonde. Het morele verval van de hedendaagse maatschappij wilde ze benoemen en haar onwil hieraan bij te dragen. Maar Farley is haar voor. Hij is zenuwachtig en kan nauwelijks stil blijven zitten. Hij had willen wachten tot de koffie na het eten maar de roquefort in een jasje van filodeeg is nog maar net gepasseerd en de St. Emilion (1988) staat nog te chambreren of het hoge woord komt er al uit.
‘Ik eh,’ hij schraapt zijn keel. ‘ik weet dat ik je overval, Rose, maar ik heb er lang, nou ja, de hele dag over nagedacht en ik weet het zeker.’ Hij haalt een klein doosje tevoorschijn.
Game, set en match voor Roosje Flynn, schiet het door haar hoofd, en de overwinning smaakt zoet.
‘Nog nooit,’ vervolgt Farley, was ik zo, eh, onder de indruk van iemand als van jou, lieve Rose. Het klinkt misschien raar maar ik hou van je. Ik heb het vertrouwde gevoel dat ik je al jaren ken en ik wil die kennis koesteren en verder uitdiepen.’ Hij heeft zijn pleidooi van buiten geleerd en is met name tevreden over die laatste zin. ‘Maar ik wil eerlijk tegen je zijn en je overtuigen van mijn goede bedoelingen.’ Hij schuift het doosje naar haar toe. ‘Wil je met me trouwen Rose?
De ring in het doosje is indrukwekkend. Rose veinst verbazing, ongeloof en blijdschap tegelijk. Met grote ogen kijkt ze hem aan. Jammer dat een traantje niet lukt maar op haar act valt niets aan te merken. Ze slaat een hand voor haar mond.
‘Oh Daniël, wat moet ik zeggen?’
‘Zeg ja,’ klinkt het schor.
Genoeg getwijfeld. ‘Ja Daniël, ik wil heel graag met je trouwen.’
De komst van de soep voorkomt verdere plichtplegingen.

Het vergt wat organisatie maar in Lisdoonvarna zijn ze op echtelijk gebied wel wat gewend en de volgende middag staan Rose en Daniël voor het altaar. Het kerkje zit nog aardig vol ook want onder de festivalgangers zijn er genoeg die het leuk vinden een huwelijk bij te wonen. De benodigde getuigen waren dan ook snel gevonden en de dominee heeft vaker met dit bijltje gehakt. Daniël straalt en Rose straalt dapper mee. Een echte bruidsjurk was op zo’n korte termijn natuurlijk niet voorhanden maar ze is de laatste die daarom maalt. De geestelijke beuzelt eindeloos over pril geluk en eeuwige trouw maar geeft uiteindelijk het paar zijn zegen. De zoen van Farley waarmee het huwelijk bezegeld wordt neemt ze met graagte op de koop toe.
Nu de slotact nog en de klus is geklaard, denkt Rose, maar voor het zover is moet er eerst champagne worden gedronken. Deze vloeit rijkelijk en ondanks haar goede voornemens zijn ze beiden behoorlijk aangeschoten wanneer ze eindelijk in Daniël’s suite belanden. Hij gaat de badkamer in en Rose ploft in een stoel. Zo hoort hem fluiten en onderdrukt een spoortje wroeging. Maar zaken zijn nu eenmaal zaken en van sentiment is nog nooit iemand rijk geworden. Daniël, nu in kamerjas, komt binnen en Rose steekt gelijk van wal.
‘Genoeg gespeeld, Farley, ik ben bang dat je erin getuind bent.’ Haar stem is zwaarder nu. Ze kijkt hem niet aan en gaat snel verder. ‘Zie je, mijn naam is niet Rosemary Flynn maar Robert Lonsdale en, zoals je wel kunt raden, een vrouw ben ik ook al niet.’ De man haalt met een ietwat ongecontroleerde beweging -die vervloekte champagne ook- de blonde pruik van zijn hoofd. ‘Een erg pijnlijke situatie dus, zowel voor jou als voor je reputatie, die je stil moet zien op te lossen. Ik wil niet onredelijk zijn en neem genoegen met honderdduizend pond. Dat kun je gemakkelijk ophoesten en je moet het maar als leergeld beschouwen. Laten we het snel afhandelen dan kun je deze onplezierige episode vergeten.’ Hij kijkt op. Farley staat met zijn rug naar hem toe uit het raam te staren. Elk moment kan nu de verwachte woedeaanval of huilbui losbarsten maar vooralsnog blijft het stil. Roerloos staat de arme man daar tot na een tijdje zijn schouders licht beginnen te schokken. Een gesmoorde kreun ontsnapt hem en daarmee is het hek van de dam. Zacht gesnik zwelt aan en Lonsdale houdt zijn hart vast. Maar er is iets vreemds aan het gegrien van Farley. Naarmate het volume toeneemt groeit zijn verbazing. Het kan niet waar zijn maar het lijkt warempel wel, hoort hij dat nou goed, gelach. En jawel. De bedrogen echtgenoot draait zich, inmiddels schuddebuikend van het lachen, om. De tranen lopen hem over de wangen en hij probeert wat te zeggen maar de lach ontneemt hem de adem. In spastisch geschater buigt hij voorover en geruime tijd kan hij geen woord uitbrengen. Uiteindelijk weet hij zich te vermannen.
“Mijn lieve Robbie,’ hij veegt met zijn mouw over zijn ogen en hapt naar lucht, ‘dacht je nou echt dat je mij, van alle mensen in de wereld, voor de gek kon houden? Ik geef toe, iedereen was erin getrapt maar ik niet. Ik niet, Robbie.’
Lonsdale zit sprakeloos, de pruik nog in zijn handen. Ben ik nou zo bezopen, vraagt hij zich af. Op alles was hij voorbereid behalve dit. Hij kan de reactie van Farley niet plaatsen. Het “Robbie” is veel te familiair en zijn stem klinkt ook al vreemd. Hoewel, ook weer niet helemaal vreemd en het eerste alarmbelletje klinkt in zijn achterhoofd.
Farley draait zich om. ‘Dus, lieve Robbie, je hebt een beetje gejokt. Maar ach, het is je vergeven hoor want weet je, ik ben ook niet helemaal volledig geweest.’ Hij zet zijn bril af en kijkt Lonsdale lachend aan. ‘Ken je me niet meer, Robbie, maar dat is waar ook, je hebt me nooit willen kennen.’ Hij stopt de bril in zijn binnenzak en met een overdreven gebaar gaat de hand weer naar zijn hoofd en strijkt zijn haar in model. ‘De toneelacademie in Cork, een jaar of vijftien geleden. Vijftien lange jaren maar ik ben je nooit vergeten.’ Met een zwier gaat de pruik af. Geen peper en zout maar kalend bovenop met fel rood aan de slapen.
Met open mond volgt Lonsdale de metamorfose. Overal alarmbellen nu en hij zou wel weg willen rennen maar zit als aan zijn stoel genageld. Het hart bonst hem in de keel en met een onafwendbare voortgang begint het te dagen.
Farley gaat opgewekt verder. ‘Je was de mooiste jongen van de klas en een veelbelovend acteur. Dat blijkt nu wel want je speelde je rol briljant. Je was trouwens altijd al goed in vrouwenrollen. En in vrouwen nu ik er over nadenk want die lagen aan je voeten. Jammer dat je de opleiding niet af kon maken. Als ik het me goed herinner was er die affaire met de dochter van de directeur. Buitengewoon pijnlijk was dat, lieve Robbie. Pijnlijk voor alle betrokkenen maar vooral voor mij. Want weet je Robbie, ik hield ook van je.’ Farley gaat op het bed zitten en plukt ondertussen aan zijn baard. Enige aarzeling maar dan trekt hij hem met een pijnlijke grimas resoluut van zijn gezicht. 
Het vermoeden wordt zekerheid.
‘Puffy O’Brien,’ ontsnapt het aan Lonsdale’s droge lippen.
‘Puffy ja, zo werd ik gekscherend door jullie genoemd maar ik verkies Richard. Richard O’Brien, je klasgenoot die iedereen links liet liggen omdat hij toevallig niet van vrouwen hield. Maar genoeg daarover. Vijftien jaar heb ik geduldig gewacht. Van een afstand ben ik je blijven volgen tot de tijd rijp was. Je weet niet half hoe verrukt ik ben dat we nu eindelijk in de echt verbonden zijn. Ik moet overigens bekennen dat ik geen notaris ben maar dat zal je niet verbazen. En eerlijk gezegd moet ik nog zien of ik dit belachelijk dure hotel kan betalen maar dat is van later zorg. Geld is niet belangrijk en het gaat erom dat we samen kunnen zijn. Je zult eens zien hoe gelukkig we zullen worden.’
De nu geheel ontpopte O’Brien klopt op het bed en kijkt Lonsdale koket aan. ‘Maar trek nu die malle jurk uit, gekkie, en kom eens fijn naast me zitten.’ 

Man of the Match © Claus Bollaert

Homepage  Prozawedstrijd  Prozawedstrijd 2004  Claus Bollaert  Beoordeling BSN