|
|
Het is al gauw twintig minuten dat ik naar August zit te staren. Al een half jaar, zolang als ik deze kamer bewoon, vraag ik me af of de clown aan de muur lol maakt over zijn gebroken viooltje of dat hij echt verdriet heeft. Mijn hospita vindt dat ik het te ver zoek en dat het wel door die ingewikkelde studie van mij zal komen. Maar ik denk dat de schilder het anders bedoeld heeft dan het voor de hand ligt. Of zou het mijn eenzaamheid zijn? Groot woord! Het zal toch niet zo zijn dat ik al vanaf het begin van mijn psychologiestudie eenzaam ben? Ik weet het zelf niet meer. Een feit is wel dat ik me de studententijd anders voorgesteld had. De hoeveelheid alcohol voldoet ruimschoots aan mijn hooggespannen verwachtingen, maar veel van de entourage had gezelliger gekund. Naast me hoor ik nog steeds het late avondgebed van Kadar, de andere kamerbewoner. Hij is een terrorist in de dop. Zo snoeihard als hij zijn gebed en recitaties pleegt te doen; zo fel als zijn zwarte ogen fonkelen als hij vertelt dat zijn naam 'machtig' betekent; zo vriendelijk als hij soms doet ... Hij weet dat ik de fles 's avonds nog wel eens flink wil aanspreken en vindt het bij tijd en wijle nodig om in mijn richting – of eigenlijk over mij heen – te declameren: 'In Al-co-hol Is Gro-te Zon-de!' Nou weet ik toevallig dat de Profeet ook gezegd heeft dat er nut is in alcohol, maar mij zal hij daar niet over horen. Nooit heb ik mogen vernemen wat Kadar in het dagelijks leven doet. Ik vermoed dat hij op de koksschool zit – als dekmantel dan – want in het keukentje van mevrouw Geerts staat hij steeds met enorme messen te zwaaien naar uien, paprika's of wat er ook op zijn plank terecht komt. Ik schenk nog een royaal glas Bacardi in. Daar heb ik nog nooit koppijn van gekregen. Ik zet de TV aan op de VPRO en probeer mezelf wijs te maken dat de beeldende kunst aan de andere kant van de wereld mij interesseert. Maar ik word altijd zo eerlijk van drank, dus al gauw geef ik het op en ga de TV uitzetten. Halverwege land ik bijna op het opklapbed, dat ik alleen omhoog doe als ik in het weekend naar mijn ouders ga. Ik kleed me uit, op mijn onderbroek na, en wil met het verzameld werk van Kafka naar bed. Toch nog maar even naar de WC, al is dat na elven een heel gedoe bij mijn hospita. De emmer uit het gangetje vul ik in de keuken tot de helft en daarmee betreed ik de adembenemende potpourri-WC. Ik slaag er warempel in om de donkergele straal – van de rode kool uit de mensa, weet ik gelukkig meteen – binnen de pot te houden. Een flinke emmerscheut krult om de potrand, maar ik durf nu niet zo diep te bukken dat ik het zou kunnen opruimen. Dat moet mevrouw Geerts, als uitgetreden non, maar accepteren als bijkomstigheid van haar oordeel over het toiletbezoek van kamerbewoners na elven. Het maakt allemaal veel meer herrie dan gewoon doortrekken, maar dat gaat ze nog wel een keer snappen. Kadar doet het erom: herrie maken met de emmer. Ik zet hem tenminste nog zachtjes terug.
Ik weet niet hoe het komt, maar iets klopt er niet. Dit lijkt wel het trapportaal van de flat, maar voordat de betonnen kou bij mijn voeten het woord 'FOUT' naar binnen perst, heb ik de deur al achter me dichtgetrokken. Help, ik sta hier in mijn onderbroek! Snel verman ik mij: ik kan nou wel weer ingewikkeld gaan doen, maar het is meer dan ooit zaak om doelgericht te werk te gaan. De eerste gedachte is: naar buiten lopen om hulp te halen, maar dat is hopeloos. Verder ken ik hier op andere huisnummers geen bevriende flatbewoners. Blijft over: mijn arme hospita wakker bellen. Er is zelfs een kans dat ze al – of nog – wakker is vanwege mijn toiletbezoek of door Kadars gebed. Ik aarzel niet langer en bel aan. Dat geeft me nog wat bedenktijd voor een eventuele verklaring. Een smoesje over slaapwandelen? Kan ik haar opzadelen met een kamerbewoner die tijdens het slapen de volgende keer evengoed in de richting van haar bed zou kunnen wandelen? Ik ga wat dichter bij het kijkgaatje staan, zodat ze hopelijk alleen mijn gezicht in beeld krijgt. Daar hoor ik al voetstappen. Als het maar niet die van Kadar zijn! De deur gaat op een kier. Ik doe een stap terug en aanschouw boven de gele peignoir een bleek gezicht met open mond en vragende ogen. Ik zie het bijbehorende kunstgebit. De deur gaat iets verder open en dat is goed. Ik ben gelukkig. 'Sorry, ik was mijn sleutels vergeten,' zeg ik, terwijl ik in mijn onderbroek langs de hospita heen glip, erg snel mijn kamer in.
's Morgens, na een onrustige nacht, slaag ik erin om de flat te verlaten zonder haar te spreken. In de loop van de dag maakt het gebeurde geleidelijk plaats voor de nieuwste inzichten op het gebied van de psychologie en de oudste in de filosofie. En omdat het woensdag is, mag ik vanavond een potje voor mezelf koken. Kadar op donderdag; de andere dagen moeten we van mevrouw Geerts wegblijven uit de keuken. Ik wil iets voor twee dagen maken: dat geeft even verlossing van de mensa. Chili con carne moet het worden, zoals meestal. Ik ga mijn boeken even op mijn kamer droppen voor ik boodschappen ga doen. Gelukkig nog steeds geen ontmoeting met mevrouw Geerts. Zou ze het wel overleefd hebben? Amper trek ik de kamerdeur achter me dicht of er wordt hard op gebonsd. 'Wat is er?' roep ik. 'Kadar. Wil even praten!' Weigeren maakt het alleen maar erger. Ik maak een deuropening om Kadar te woord te staan. Hij draagt een onheilspellende orthodoxe broek. 'Ik had toch gezegd? In alcohol grote zonde! Ik zweer het je!' 'Welke zonde?'vraag ik dapper. 'Ik heb gehoord van mevrouw. In onderbroek buiten is normaal, Eddy?' 'Niet normaal, maar ook geen zonde.' 'Kwam door drinken, hè?' 'Ik ga soms slaapwandelen.' 'Ik heb gehoord fles. Kijk, daar fles!' Zijn vinger triomfeert naar het plekje naast het bureau. 'Jij moet oppassen!' Het vervelende is dat Kadar meestal dreigend praat. Nu weet ik niet of ik me echt bedreigd moet voelen. Of is hij alleen maar bezorgd om mij en mijn ziel? Hij heft zijn wijsvinger op en het lijkt er steeds meer op dat ik inderdaad bedreigd word. Mijn mond wordt droog. Gaat hij nu een Fatwa uitspreken? Is er voor mij nog een toekomst? Ik moet hier gauw een eind aan maken. 'Ik probeer altijd op te passen, dank je,' zeg ik met een zo vriendelijk mogelijk gezicht, terwijl ik de deur sluit. Ik hoor Kadars lach door het gangetje schallen. Hij schopt de emmer om en gaat terug in zijn hok. Ik pak mijn boodschappentas, zet de emmer op zijn plek en verlaat het pand. Deze keer heb ik meer moeite om de dingen te vergeten. Hij heeft me gedreigd, maar ik weet niet waarmee. Ik ben bang, maar weet niet waarvoor. Op mijn weg terug van de supermarkt ben ik zover gezonken dat ik me ernstig afvraag of ik niet iets voor hem moet kopen, om hem gunstig te stemmen. Het is laf natuurlijk, maar misschien kan ik zo de Fatwa afkopen. Ik heb geen flauw idee waarmee ik hem blij kan maken. Iets voor aan de muur? Mag dat van zijn geloof? Langs een dierenwinkel kom ik, de laatste winkel in het rijtje. Zal ik een cavia voor hem kopen? Nee, daar wil je geen mens ongevraagd mee opzadelen. Een goudvis dan, zou dat mogen? Ik zie het bordje 'Sluierstaartvissen'. Dat klinkt redelijk
Ik klop voorzichtig op zijn deur en Kadar verschijnt onmiddellijk. 'Ik heb een geschenk voor je,' zeg ik. 'Om het weer goed te maken.' Ik toon hem de goudvissenkom die kant en klaar is. Zijn gezicht klaart op. Het gaat lukken! Ik zeg: 'Het is een sluierstaartvis. Hij is halal, hoop ik.' Het donkere gezicht betrekt weer. 'Is grootse onzin. Halal goudvis? Gesluierd? Waarom Islam beledigen?' Ik vlucht mijn kamer in. Als ik tien minuten lang niets heb gehoord, neem ik de boodschappen mee de keuken in. Het moet er toch een keer van komen. Haastig snij ik de paprika en de tomaten. Als ik de ui gepeld heb om hem op het plankje van mevrouw Geerts te snipperen, zie ik iets zwarts in de deuropening. Als ik kijk, is het weer weg. Dat moet Kadar geweest zijn. Is hij me nu aan het besluipen of wat gebeurt hier in godsnaam? Mijn hart bonkt als een klompenmakermachine. Ik neem het mes in mijn hand: je kunt nooit weten. Ik hoor grote stappen in het gangetje en voel een verlammende pijn onderin mijn rug opkomen. Daar is Kadar al: hij zwaait met zijn mes, het allergrootste dat hij heeft. Ik voel me belachelijk en nietig met het mesje in mijn hand en roep: 'Nee, Kadar!' Al zwaaiend komt hij dichterbij. Mijn mesje valt op de grond. Moeder, ik heb altijd van je gehouden! Hij lacht hard. 'Dit is mes! Jij dit gebruiken voor uien!' Hij haalt uit en het mes trilt na in het plankje. Er komt weer een beetje leven in me. Het mes lijkt al wat kleiner. Kadar's stem klinkt ineens heel vriendelijk: 'Jij bang?' Ik knik met een scheve grijns. 'Vergeef, is mijn schuld.' Hij snuift de lucht op. 'Eten slecht. Zal varkensvlees zijn.' Ik weet dat hij iets anders ruikt. Kadar gaat verder: 'Ik ben toch blij met vis. Geen belediging, maar mooi geschenk, Eddy. Kun jij meekomen? Ik moet iets laten zien.' 'Waar dan?' wil ik graag weten. 'Dat is verrassing. Nu. Jij kunt later eten?' 'Is goed, ik kom zo.' Na een ietwat smadelijke maar hoogstnoodzakelijke persoonlijke verzorging loop ik vijf minuten later met Kadar voorbij het rijtje winkels. Kadar heeft het mes onder zijn kleren verstopt. De buurt wordt slechter en slechter. Hoe verder we komen, hoe vaker Kadar wordt begroet, meestal met 'Salaam Aleikum' of gewoon 'Salaam'. Hier ben ik nog nooit geweest. Kinderen kijken nieuwsgierig naar me. Als het te erg wordt, blaft Kadar ze weg. 'Soms veel last van hangjongeren, slecht voor Islam' zegt hij. Maar vandaag valt het blijkbaar mee. We komen in de Prunusstraat en de huizen zien er erbarmelijk uit. Bij één van de huizen loopt Kadar het tuinpaadje op en ik achter hem aan. Het is één en al onkruid in het tuintje en de verflappen hangen aan het goedkope gevelhout. Kadar belt aan maar haalt zelf de deur uit het slot. Een woeste lucht komt me tegemoet. Een drietal kinderen komt de gang op rennen en valt Kadar uitbundig om de hals. In de deur naar wat op een keuken lijkt, verschijnt ook een gehoofddoekte vrouw, die een vriendelijk buiginkje maakt. Ze beantwoordt mijn 'Salaam'. 'Man dronk alcohol, is zomaar weggegaan,' zegt Kadar. Ik kijk hem aan en wacht op meer informatie. Uiteindelijk zegt hij: 'Ik hier soms koken. Geleerd op koksschool. Ik zorg beetje voor familie.' Tegen de vrouw zegt hij: 'Dit is Eddy, vriend van mij, heeft mij mooie vis gegeven. Halal goudvis. Haha!!!' Ook de vrouw lacht. Ik knik vriendelijk naar iedereen. De kinderen beginnen Kadar weer een beetje los te laten. 'Waar is Saida?' vraagt hij. Tegen mij zegt hij: 'Betekent: gelukkig.' De vrouw wijst naar de huiskamer en ik volg Kadar in de aangegeven richting. Tussen de bende ontwaren we een meisje dat in de hoek stilletjes zit te huilen. In haar hand heeft ze … een gebroken viooltje. Kadar neemt haar liefdevol in zijn armen en de tranen vallen op zijn orthodoxe broek. Met grote natte ogen staart het kind me aan. Het staat onder de puistjes. Het muziekinstrument bungelt hulpeloos in de diepte. Soms komt alles exact samen zoals het moet zijn. Ik voel met grenzeloze zekerheid dat dit zo'n moment is, als ik zeg: 'Saida, zal ik je viooltje maken?'
|