|
|
“Tja,” zei de bedrijfsarts, “dat noemen we nou een burnout.” Hans keek zwijgend naar zijn schoenen. Het huilen stond hem nader dan het lachen. De tranen brandden in zijn ogen. “Gezien uw leeftijd moet u er maar van uitgaan, dat u niet meer terugkomt in uw functie. Ik denk, dat 50% het maximaal haalbare is.” Uit een doosje op zijn bureau trok hij een paar tissues. Hij overhandigde ze aan Hans met een gebaar, dat ervaring verried met dit soort gesprekken. “Misschien nog wel minder en in elk geval op een lager niveau.” Licht gegeneerd bette Hans zijn gezicht. Zonder dat hij het wilde biggelden de tranen over zijn wangen. Nog drie jaar te gaan en dan toch de rit niet kunnen uitzitten. En dat moest nu juist hem overkomen. In bijna veertig jaar slechts af en toe een griepje. Altijd aanwezig en alles onder controle. De rots in de branding. De vraagbaak voor het hele instituut. “Over zes weken terugkomen,” zei de arts. “Ik zal de bedrijfspsycholoog inlichten en dan zult u benaderd worden voor een aantal gesprekken. Daarna zien we wel verder. Neem eerst maar flink afstand en ga iets leuks doen.”
Ga iets leuks doen. Ga iets leuks doen. Ga iets leuks doen. Tijdens de rit naar huis bonkten deze woorden in een onafgebroken ritme door zijn hoofd. Ga iets leuks doen. Hij deed zijn leven lang al iets leuks. Zijn werk was leuk. Zijn vrouw was leuk. Zijn dochter was leuk. Hij woonde leuk. Wat was er eigenlijk niet leuk? Nou ja, zijn werk kreeg wel steeds minder prettige kanten, dat moest hij toegeven. Na de fusie, twee jaar geleden, was het er niet leuker op geworden. Onderlinge rivaliteit inplaats van collegialiteit. Resultaatverplichting inplaats van inspanningsverplichting. Meer naar buiten gericht, minder naar binnen gericht. En het wemelde ineens van de managers. Groepsmanagers, afdelingsmanagers, clustermanagers, locatiemanagers, regiomanagers. Gewone teamleiders of chefs bestonden niet meer. Zijn afdeling stond al die tijd onder hoogspanning. Alle veranderingen in de organisatiestructuur kwamen samen in Budget & Control, zoals de boekhouding na de fusie werd genoemd. En de wijze waarop nu met de begroting werd omgegaan…..
Werktuigelijk draaide hij zijn auto op de oprit van zijn woning. Het was een wonder, dat hij veilig thuis was gekomen, want hij herinnerde zich niet, hoe hij gereden was. Hij was doodmoe, al weken, nee maandenlang . Zijn hoofd zat vol en zijn hersens maalden maar door. Daartussen bonkte nu ook nog onafgebroken: ga iets leuks doen, ga iets leuks doen. “Wat zei de dokter?” vroeg Lia toen hij in zijn stoel neerplofte. “Ik moet iets leuks gaan doen,” zei Hans. Lia lachte. “Alleen, of mag ik ook meedoen?” “Dat heeft-ie niet gezegd. Het zal toch zeker wel?” “Nou ja, misschien ben ik wel onderdeel van je probleem.” “Dat hoor ik dan wel van de psychiater.” “Jeetje, moet je naar de psychiater? Je bent toch niet gestoord?” “Ach, ik vergis me. Ik moet naar de bedrijfspsycholoog. Maar voor mijn gevoel is dat hetzelfde. Dat soort mensen gaat alsmaar in je ziel zitten wroeten. Daar heb ik helemaal geen zin in. Het lijkt me ook weggegooid geld. Ik heb alleen maar een beetje teveel hooi op mijn vork genomen. Een paar maandjes rust en ik ben weer helemaal de oude.” “Zei de bedrijfsarts dat?” “Nee, volgens hem ben ik uitgerangeerd en kom ik niet meer aan de bak. Hij zegt, dat ik een burnout heb.” Lia keek hem peinzend aan. “Hij zou best eens gelijk kunnen hebben,” zei ze toen, “we moeten er maar eens wat over lezen. Ik kijk wel even bij de bibliotheek. Ik moet toch nog naar het dorp.” “Ik heb geen burnout,” protesteerde Hans, “’t is alleen een beetje te druk geweest, de laatste maanden.” “De laatste jaren, bedoel je zeker,” zei Lia een beetje fel. “Nog voordat de fusie rond was, liep je hoofd al om en was je minstens drie avonden in de week veel later thuis dan gewoonlijk. En de laatste maanden was het helemaal raak.” “Hoe dan ook, ik moet alleen even wat afstand nemen en wat leuks doen. Wedden dat ik binnen twee maanden weer helemaal boven Jan ben?”
Ze gingen elke week, op Lia’s vrije dag, iets leuks doen. Een dagje naar Artis, waar ze niet meer waren geweest, sinds Sharon klein was. Een rondvaart maken door de grachten van Amsterdam. Slenteren over de vogeltjesmarkt in Antwerpen. Een weekendje naar Parijs. Met de draagvleugelboot naar Marken. Er waren genoeg leuke dingen te vinden. En Hans was bereid om alles leuk te vinden, als hij maar aan iets anders kon denken dan aan zijn werk. Nu hij overdag thuis was, had hij tijd genoeg om allerlei kleine klusjes te verrichten, die al heel lang om zijn aandacht vroegen. Maar hij kon er niet toe komen om de kozijnen te gaan schilderen, de dakgoot schoon te maken of de heg te kortwieken. “Om eens aan iets anders te denken, kun je ook wel wat aan het huishouden doen,” had Lia hem gezegd, “stofzuigen, ramen lappen en voor het avondeten zorgen bijvoorbeeld.” Omdat zij zelf altijd al om drie uur thuiskwam uit haar werk was de huishouding nooit een twistpunt tussen hen geweest. Als vanzelfsprekend was dat Lia’s taak. Plichtsgetrouw haalde hij een enkele keer de stofzuiger uit de kast, maar omdat hij nergens vuil zag liggen wist hij eigenlijk geen raad met dat ding. Voor de vorm sleepte hij er zomaar wat mee rond en vergat hem vervolgens weer op te bergen. Het bleef maar malen in zijn hoofd. Zijn gedachten buitelden in kringetjes door elkaar heen, zonder structuur en zonder doel. Alle gebeurtenissen van de laatste maanden, misschien wel jaren, leken te vechten om een plekje in zijn hersenen. Maar daar was het vol, er was geen plaats meer. Om zijn zinnen te verzetten kocht hij een paar nieuwe boeken, maar hij kon zijn aandacht er niet bij houden. Op bladzijde tien was hij alweer vergeten, wat hij op bladzijde negen had gelezen. Toch merkte hij, dat er wat meer rust in zijn lijf kwam. De hartkloppingen leken te minderen en de band om zijn hoofd voelde minder strak aan. Inslapen bleef een moeizaam gebeuren, maar omdat hij er niet zo vroeg uithoefde om naar zijn werk te gaan, was hij overdag niet meer zo ontzettend moe. “Zie je wel,” zei hij tegen zijn vrouw, “ik heb alleen maar een beetje rust nodig. In twee maanden ben ik weer het mannetje.”
Dus na twee maanden ging Hans weer aan het werk. De bedrijfspsycholoog had hij aardig om de tuin weten te leiden. Want al maalden zijn hersens onafgebroken in kringetjes rond, hij was niet gek en voelde intuïtief aan wat hij wel en niet moest zeggen. Na vijf sessies van een half uur maakte de psychloog zijn rapport op en zond dat door aan de bedrijfsarts. “Ik ga volgende week weer aan de slag,” zei Hans tegen de arts, “eerst één of twee weken voor halve dagen en dan ga ik er weer vol tegenaan.” Nadenkend bestudeerde de arts het rapport. “Ik weet niet, of dat zo verstandig is.” “Ik ben alleen maar een beetje overwerkt geweest,” zei Hans. “Het gaat wel weer en ik zal me wat minder druk maken. De grootste problemen van de fusie zijn nu wel voorbij.” “Volgens de psycholoog is het toch echt een flinke burnout.” Hans schokschouderde wat ongelovig. Hoe kwam die psycholoog daar nu bij? Uit die vijf gezapig voortkabbelende gesprekjes had hij dat toch nooit kunnen concluderen. “U ontkent het probleem,” zei de bedrijfsarts, “maar u moet het zelf weten. Sommige mensen moeten het eerst aan den lijve ondervinden. U lijkt me er ook zo één.”
Halverweg de tweede dag op kantoor stortte Hans volledig in. Jankend zat hij achter zijn bureau, tot niets meer in staat. Zijn collega’s belden Lia op haar werk. Ze haalde hem op en bracht hem naar huis, waar hij als een zombie op de bank naar de tv ging zitten staren. De volgende dag bleef hij apatisch op bed liggen. Hij at niet, dronk niet, sprak niet en bewoog niet. Lia probeerde van alles, maar hij reageerde nergens op. Ze durfde hem niet alleen thuis te laten en meldde zich zelf ook ziek. “Ach, hij komt er wel weer overheen,” zei haar dochter door de telefoon, “iedereen heeft wel eens een dipje.” “Ja, maar zo ken ik je vader helemaal niet. Dat heb ik nog nooit meegemaakt. Hij kon altijd alles aan en moet je hem nu zien.” “Mam,” zei Sharon, “laat hem gewoon even met rust. Dat heeft-ie nodig. Misschien moet je je er helemaal niet mee bemoeien. Hij moet het zelf oplossen. Waarom ga je niet gewoon naar je werk?” “Dat durf ik niet. Straks doet hij zichzelf nog wat aan,” jammerde Lia. “Pappa redt het heus wel hoor,” probeerde Sharon haar moeder gerust te stellen, “die heeft zich nog nooit in de nesten gewerkt. Hij had alleen eerder gas terug moeten nemen in zijn werk. Dat loop je hem toch al maanden te vertellen?” “Ja, maar hij wil helemaal niet eten. Hij neemt helemaal niets.” “Nou van een dagje vasten ga je heus niet dood, hoor. En van een week ook niet.” Geërgerd beëindigde Lia het gesprek. Die flegmatieke houding van haar dochter deed haar gewoonlijk goed, maar deze keer stoorde zij zich eraan. Als Sharon zo sprak leek het wel alsof ze Hans hoorde. Twee zielen één gedachte, die twee. Altijd een antwoord paraat en in alles even nuchter en zakelijk.
Besluiteloos drentelde zij door het huis. Van de weeromstuit was ook zij helemaal uit haar doen geraakt. Ze liep naar zolder om wat verstelwerk te doen, maar kwam er niet toe om achter de naaimachine te gaan zitten. Weer beneden begon ze gedachtenloos aardappelen te schillen voor het avondeten en merkte plots tot haar ontzetting, dat ze voor een hele week de piepers al ontjast had. De andijvie brandde aan en het vlees bleek veel te taai. Ze had het niet meer en huilend ging ze op de bank liggen. Had zij nu ook een burnout? Het leek wel een besmettelijke ziekte. Midden in de nacht schrok ze wakker, omdat iemand het licht aandeed. Even wist ze niet meer waar ze was, maar toen besefte ze, dat ze zichzelf op de bank in slaap had gehuild. Hans stond over haar heen gebogen en staarde haar peinzend aan. Zenuwachtig kwam ze overeind en schikte haar verfomfaaide kleding. Hij stak zijn handen naar haar uit en zei: “Kom, we gaan iets leuks doen.”
|