Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2005  Cor de Jong

Het transport - Cor de Jong

Rotterdam, 10 november 1944.

Aan het begin van de avond zitten drie jonge mannen zwijgend dicht tegen elkaar aan. Het is koud in het stadion en hun winterjassen bieden nauwelijks bescherming tegen de ijzige wind. In stilte loeren zij op een kans om er vandoor te gaan.
Ze zitten met hun rug tegen de ijzeren deur onder de eretribune. Die deur zal hun redding moeten brengen, want hij zit niet op slot. Als het goed donker is, rond middernacht, zullen ze hun koffers grijpen en er snel, maar geruisloos vandoor gaan.

De ruimte onder de tribunes is stampvol jongens en mannen in de leeftijd van zestien tot vijfenveertig jaar. Ze zijn vandaag allemaal opgepakt tijdens een geniepige razzia, waarbij de Duitsers buitengewoon grondig te werk zijn gegaan. Zonder enig pardon zijn alle jonge mannen uit hun huis gehaald en in grote groepen afgevoerd naar verschillende verzamelpunten in de stad. Ze kregen nog net even tijd om een tas of koffer te pakken met wat extra kleren.
De drie vrienden zijn door een gelukkig toeval in dezelfde groep terecht gekomen en naar het stadion gebracht. Onder zware bewaking zitten ze daar nu met vele anderen opgesloten in afwachting van verder transport. Ze zijn vastbesloten om bij elkaar te blijven in een gezamenlijke poging tot ontsnappen. Gespannen kijken ze om zich heen. Het hart bonst hen in de keel. Nog even geduld en dan . . . leve de vrijheid.

Plotseling wordt de ijzeren deur achter hun rug van buitenaf geopend. De drie mannen rollen bijna achterover bij het abrupte verlies van hun ruggensteun.
“Aufsteh’n! Raus! Schnell. ”
Knauwende Duitse bevelen drijven het stadion leeg naar het plein, waar alle gevangenen worden opgesteld in rijen van vier. De drie vrienden staan helemaal vooraan. Zwaar bewapende soldaten vormen een dubbele haag, waar tussendoor de mannen dicht opeengepakt naar het station aan de andere kant van het plein moeten lopen. Struikelend over elkaar en hun koffers bereiken ze de trein op het eerste perron. Veertig wagons, bedoeld voor veevervoer, staan op hen te wachten.
Met Duitse gründlichkeit worden per wagon vijftig mannen afgeteld. Telkens weer worden de aantallen gecontroleerd; vóór het instappen, tijdens het instappen, ná het instappen. Steeds door twee soldaten tegelijk.
Tenslotte gaan de deuren dicht. Met een klap wordt aan de buitenkant de haak in het sluitgat gegooid. De luiken aan de zijkanten van de wagons zijn gesloten en vergrendeld. Daar zitten ze dan met vijftig man op de grond of op hun koffers. Geen licht, geen frisse lucht, niet wetend wat hen te wachten staat.

De trein zet zich langzaam in beweging. De drie vrienden zitten in de achterste wagon, waarvan de vloer bedekt is met stro, vermengd met paardenmest. De stank slaat hen op de keel en brengt vele mannen aan het kokhalzen. Iemand struikelt onverhoeds over een halve baksteen in het stro. Daarmee weet hij met veel moeite één van de luiken open te beuken. De stroom frisse lucht brengt enige verlichting. De ijzige kou die binnendringt verdrijven ze door stampvoetend zichzelf en elkaar warm te slaan.

De vijftig mannen met hun koffers zijn opgesloten in een wagon van nauwelijks 22 vierkante meter. Sommigen zitten bij voortduring diep te zuchten. Anderen slaan vloekend tegen de wanden van het rijtuig of kankeren op die vuile rotmoffen, die met hun gore poten van ons land moeten afblijven. Enkelen zitten stilletjes te huilen, bang voor het ongewisse.
“Heer, waar dan heen?” verzucht een vrome kerkganger.
“Tot U alleen!” vult een andere gelovige de psalmtekst aan.

Als na een eindeloos lijkende nacht de morgen begint te dagen zien de mannen door het geopende luik weilanden vol rechtopstaande palen. Een door de Duitsers bedacht verdedigingsmiddel tegen vijandige parachutisten. De trein boemelt met een slakkengangetje door het land en blijft af en toe zomaar een tijdje stil staan. Nu het lichter wordt en ze elkaar kunnen zien krijgen sommige gevangenen weer een beetje lef.
“Waarom stopt-ie nou weer?”
“Misschien is de spoorlijn gesaboteerd.”
”Laat hem doorrijden. Ik moet op tijd op m’n werk zijn.”
“Ik denk dat de wielen moeten worden gesmeerd. Hebben jullie niet gehoord, hoe die piepten?”

Kort voor een station stopt de trein weer. Door het opengeramde luik ontdekken de mannen, dat ze bij Woerden staan. Het is omstreeks negen uur in de morgen. Eén van de drie vrienden schrijft op een velletje boterhampapier een boodschap voor thuis. Hij kijkt door het luik of alles veilig is. Er is geen Duitser te bekennen. Wel staat een aantal bewoners van nabijgelegen spoorweghuisjes nieuwsgierig langs de kant te kijken naar die lange rij veewagens.
Een beetje bevreesd vanwege zijn overmoed frommelt de schrijver zijn briefje tot een prop en gooit dit naar buiten. Een moedige vrouw loopt snel naderbij en raapt het propje op. Ze vouwt het open, leest het en geeft een teken, dat ze het begrepen heeft. Later blijkt het briefje veilig bij vrouw en kind te zijn aangekomen; een teken van leven uit deze rijdende doodskist.
“Water, hebben jullie misschien wat water voor ons,” roept er iemand naar de toeschouwers. Veel mannen zijn al meer dan 24 uur geleden gevangen genomen en hebben al die tijd niets te drinken of te eten gehad. Uit één van de huisjes komt een man met een kruik water, die hij door het luik aanreikt.
“Houdt de kruik maar bij jullie,” roept hij en snel verdwijnt hij weer. Net op tijd. Een soldaat uit de personenwagon helemaal vooraan ontdekt dat er iets gaande is, springt naar buiten en schiet met zijn geweer in de lucht. Luid schreeuwend beduidt hij de nieuwsgierigen snel naar hun huisjes terug te keren, zodat niemand de deur van de veewagen kan ontgrendelen.

Dan zet de trein zich weer langzaam in beweging. Stapvoets vordert het transport tot om een uur of één even voorbij Utrecht midden tussen de weilanden wordt gestopt en de deuren van de wagons eindelijk open gaan. Met veel geschreeuw worden de gevangenen naar buiten gejaagd, waar ze zich in rijen van drie moeten opstellen langs de slootkant. Hoop gloort in honderden bange harten. Zouden ze hier, gewoon in Nederland, te werk gesteld worden? Schuttersputjes graven misschien? Of anti-parachutistenpalen plaatsen in het weiland?
Maar nee, ze moeten hun bestek te voorschijn halen en de rest van de bagage neerzetten aan de rand van het water. Daarna worden ze afgemarcheerd naar het hek op een dam in de sloot, waar enkele Utrechters warm voedsel uitdelen uit grote ketels van de gaarkeuken.

Tijdens de voedseldistributie, die plaatsvindt onder streng gewapend toezicht, controleert een aantal soldaten alle bij de sloot achtergelaten bagage op wapens en messen. Tot hun opluchting of misschien wel tot hun teleurstelling wordt er niets verdachts gevonden.
Helaas is er niet voldoende voedsel beschikbaar voor alle treinreizigers. Een aantal gevangenen blijft daardoor verstoken van de warme hap. De Duitsers hebben daar geen boodschap aan en drijven hun gevangenen weer snel terug naar de veewagens. Opnieuw wordt uitgebreid geteld en gecontroleerd of er echt wel vijftig mannen in elke wagon terecht komen. Ondertussen slagen enkelen erin om met behulp van een plank het ergste vuil van de vloer naar buiten te vegen.

De deur gaat weer dicht en het transport trekt verder met het sukkelgangetje van een toeristentreintje. Wonderlijk genoeg hadden de Duitsers helemaal geen aandacht besteed aan het losgeslagen luik van de achterste wagon. Zouden ze het wel gemerkt hebben?
“Kunnen we de haak niet uit het oog wippen door het open luik?”
“Waarmee dan? We moeten iets hebben van een meter of drie, vier.”
“Wie heeft een idee, jongens? Het moet natuurlijk wel sterk genoeg zijn om die haak omhoog te krijgen.”
Natuurlijk heeft niemand iets bij zich dat lang en sterk genoeg is.
“Misschien kunnen we bij het volgende oponthoud wel een lange stok of tak naar binnen smokkelen.”

De volgende stop is even buiten het station van Zwolle, waar alle gevangenen in de rij voor hun wagons moeten gaan staan. Allen krijgen een brood uitgereikt. Deze keer wordt er niemand overgeslagen.
Eén van de vrienden duikt in een onbewaakt ogenblik met koffer en al onder de wagon door en vlucht naar het andere spoor waar een passagierstrein gereed staat. Snel stapt hij in en verstopt zich in het toilet, wachtend op wat komen gaat.
In deze kleine ruimte komt zowaar water uit de kraan. Aan de wand hangt een spiegel. Uit zijn koffer haalt hij scheergerei en een stukje zeep te voorschijn. Hè, wat knapt een mens toch op van wassen en scheren. Een heerlijk fris gevoel na die stinkende veewagen.

Zodra hij zijn spullen heeft schoongemaakt en opgeborgen kijkt hij voorzichtig om een hoekje van de deur. Hij verschiet van kleur als hij daar een heel stel Duitse officieren druk met elkaar ziet beraadslagen. Hij zit duidelijk in de verkeerde trein.
Met bonzend hart weet hij ongezien weg te glippen en even later voegt hij zich weer bij zijn kameraden, die blij zijn hem te zien. Straks worden ze weer geteld. Als er iemand ontbreekt, zouden er wel eens nare vergeldingsmaatregelen genomen kunnen worden.

Wanneer de duisternis invalt rijdt de trein weer verder richting Duitsland. In de achterste wagon heerst enige opwinding over de bijna geslaagde ontsnapping van één van hen. Druk door elkaar pratend bespreken ze de mogelijkheden
“Nu het donker is, zien ze je niet als je probeert weg te komen.”
“De trein rijdt zo langzaam. Iemand zou zich door het luik kunnen wurmen en op de grond laten vallen.”
“Ja, en dan hollend naast de trein de haak omhoog wippen.”
“Het is wel erg hoog, hoor, van het luik tot op de grond. Stel dat je verkeerd valt en onder de wielen terecht komt.”
“Het is ook wel erg donker. Je kunt niet zien, waar je terecht komt.”
“Laten we maar wachten tot we langs een perron komen.”
Helaas, op het perron van station Enschede staan soldaten, die de trein onder schot houden. Ze zwaaien met zaklantaarns om te zien of er geen gekke dingen gebeuren. Even daarna wordt de grens met Duitsland gepasseerd en gaat de snelheid omhoog.

In de vroege ochtend van de twaalfde november komt de trein tot stilstand op het station van Oberhausen. De mannen vragen zich af of dit hun eindpunt zal zijn. Ze weten dat Duitsland dringend om arbeiders verlegen zit. De oorlog kost veel mankracht, waardoor andere werkzaamheden blijven liggen. De heerser over Europa haalt zijn personeel dan maar uit de bezette gebieden.
Er blijkt nogal wat consternatie te zijn bij de Duitse bewakers. Instructies over verder transport ontbreken. Niemand weet waar de nieuwe arbeidskrachten worden verwacht. Er wordt driftig heen en weer gelopen en gediscussieerd en intussen zitten de gevangenen maar in hun veewagens.
Er komt wat nieuwsgierig publiek opdagen. Zij willen die Hollandse dwangarbeiders wel eens met eigen ogen zien. Die vragen om water, want het is al weer vele uren geleden, dat ze iets te drinken hebben gehad. Maar de Duitsers lachen hen uit. Hulp verlenen aan de vijand, hoe durven ze het te vragen.

“Wir geh’n zurück nach Holland,” brult ineens een officier.
Een schok van hoop en ongeloof golft door de gevangenen. Kan dit waar zijn? En als het waar is, worden ze dan vrijgelaten of komen ze alsnog in een werkkamp terecht? Niemand die er een antwoord op kan geven.
Na een korte rit stopt de trein op het grote rangeerterrein in Haltern. Tijd voor een drinkpauze. Eén voor één worden de wagons geopend en mogen de vijftig inzittenden zich bij een waterslurf wassen en laven. Als ze daarmee klaar zijn wordt wederom op zeer gründliche wijze geteld of ze allemaal terugkomen in hun rijtuig. Pas daarna is het de beurt aan de volgende vijftig mannen.
Hoewel de Duitse bewakers voortdurend lopen te snauwen: “Schnell Mensch, fortmachen,” doen de Hollanders alles op hun dooie gemak, zonder dat er tegen wordt opgetreden. De Duitsers zijn duidelijk niet helemaal zichzelf bij het ontbreken van instructies. Wat moeten ze nu toch aan met die kaaskoppen? Vrijlaten? Dat moeten anderen voor hen beslissen. Doodschieten? Ook daarvoor hebben ze orders nodig van hogerhand.
Vele, vele uren later komt dan toch het verlossende woord. Ze keren inderdaad terug naar Holland.

Die nacht staat de trein stil op het station van Gronau. Vlak over de grens ligt Enschede. De harten van de geplaagde mannen kloppen sneller van opwinding. Tegen beter weten in maken ze elkaar wijs, dat hun arbeidsinzet niet meer nodig is. De hoop op hun gezichten spreekt boekdelen. Met een beetje geluk zijn ze morgen of overmorgen weer terug in Rotterdam.
Hoe hebben ze dit ooit kunnen denken.
De volgende morgen worden de wagons ontruimd. De dwangarbeiders worden afgemarcheerd naar de stad, waar ze in verschillende leegstaande gebouwen worden ingekwartierd. Al gauw blijkt, dat ze hier slechts tijdelijk verblijven in afwachting van een definitieve bestemming. Tot die tijd worden ze dagelijks vervoerd naar een stuk niemandsland in het grensgebied, waar ze een antitankgracht moeten graven. De Duitsers vrezen de opmars van de geallieerden en denken hen met een kilometerslange diepe greppel te kunnen tegenhouden.
De drie vrienden zijn in een groep van tweehonderd man ondergebracht in de Schützenhof, waar soldaten van de Wehrmacht het bevel voeren. Het blijkt, hoe wrang is het toeval, een voormalig feestgebouw te zijn.
In bange onzekerheid wachten ze af wat de toekomst hen zal brengen. In wiens handen ligt hun lot? God mag het weten . . .

Eén van de drie vrienden is mijn vader. Hij vertelde mij dit verhaal.

Het transport © Cor de Jong

Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2005  Cor de Jong