Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2005  Cor de Jong

Geen speeltje voor de duivel - Cor de Jong

“Alsof de duivel er mee speelt.”
Altijd kreet mijn moeder deze woorden uit, wanneer het leven een ongewenste verrassing voor haar in petto had. Als kinderen maakten wij ons deze uitroep snel eigen, waardoor de betekenis ervan flink devalueerde. Als het puntje van een kleurpotlood brak klonk het in koor: “Alsof de duivel er mee speelt.” Konden we de puntenslijper niet vinden: “Alsof de duivel er mee speelt.” Enfin, er zijn voorbeelden genoeg te geven, maar het komt allemaal op hetzelfde neer.
Op elk familiefeest wordt altijd weer het oude gezegde opgerakeld. Is het niet uit gewoonte, dan wel door het ophalen van smeuiige herinneringen uit onze kinderjaren. Het zinnetje is niet meer uit ons geheugen weg te branden; het maakt een onuitwisbaar deel uit van ons leven.

Het is weer tijd voor een bezoek aan de dermatoloog. Zijn wachtkamer is onlangs vernieuwd en ik zie daar nu een imposante poster hangen, waarop twee totaal verschillende figuren met elkaar in gesprek zijn. De ene man heeft een fijnbesneden gelaat met een goed gekapte, weelderige haardos. Een keurig verzorgde baard omlijst zijn gezicht. Vriendelijke ogen kijken zijn haveloze tegenpool aan; een man met een vette, pokdalige boeventronie. Vieze piekharen plakken aan zijn hoofd en rauwe stoppels op kin en wangen tonen aan, dat hij zich zeker een week niet geschoren heeft. De woede straalt van hem af.
De hoofden zijn scherp getekend, maar hun lichamen vervagen langzaam in een kleurenzee, die van rustig goudgeel bij de ene man verloopt naar woest oranjerood bij de ander. Boven die kleurenzee cirkelen lichtende zonnen, sterren en planeten tegen een diepblauwe achtergrond, die ontsierd wordt door tekstballonnetjes. De ene man zegt: “Wie in mij gelooft zal eeuwig leven”, en de andere: “Wie in mij gelooft zal eeuwig branden.”

Ik woon in een nogal behoudende streek in het midden van het land, dus van geloofsopwekkende reclame-uitingen kijk ik niet op. Maar dit is toch wel anders dan anders. Het lijkt op een verkiezings-aanplakbiljet. Een adres of telefoonnummer om je bij een bepaalde partij aan te sluiten wordt echter niet vermeld, dus als mijn beurt gekomen is, vraag ik de dermatoloog om opheldering. Peinzend kijkt hij me aan: “Waarom wilt u dat weten?”
“Nou ja, het is toch wel een ongewone poster.”
“Vindt u? De boodschap lijkt me wel duidelijk.”
“Welke boodschap?”
“Dat u de vrijheid hebt om te kiezen tussen leven en branden.”
“Maar als ik nu in geen van beiden geloof?”
“Daar gaan we nu niet over discussiëren. We gaan iets doen aan die plekjes op uw hoofd, want daarvoor bent u hier.”

Die plekjes moeten worden weggebrand met vloeibare stikstof. Het is me niet duidelijk of de arts nog met zijn gedachten bij ons korte gesprekje is, maar terwijl hij achter mij bezig is, gaat er iets mis. Hij vloekt niet, maar het lijkt er wel veel op. Ik draai me naar hem toe om te zien, wat er gebeurd is. Hij blijkt over zijn hand gemorst te hebben en uit zijn opmerkingen begrijp ik, dat pijnlijke brandwonden het gevolg zullen zijn.
“Normaal trek ik altijd handschoenen aan bij dit werk,” moppert hij, “maar door uw vraag over die poster ben ik dat vergeten. En je zult altijd zien, dat je juist dan met die rommel morst.”
“Alsof de duivel er mee speelt,” zeg ik gewoontegetrouw.
Hij kijkt me aan alsof ik zelf die duivel ben.
“Maak maar een nieuwe afspraak bij de assistente,” zegt hij, “ik stop er vandaag mee. Ik ga eerst mijn hand laten behandelen.”

Thuisgekomen spookt het beeld van de poster nog steeds door mijn hoofd. Ik zou wel eens willen weten welke organisatie hier achter steekt.
Maar niemand uit mijn kennissenkring heeft ooit zo’n poster gezien. De dermatoloog krijg ik niet aan de telefoon en zijn assistente wil niets vertellen. De leiding van het ziekenhuis verklaart de poster inmiddels te hebben laten verwijderen en de arts te hebben geschorst. Ook de vele zoekmachines op internet maken me niets wijzer en juist omdat ik niets kan vinden groeit mijn vastberadenheid.
Op alle denkbare forums plaats ik oproepen om meer te weten te komen, maar behalve van de gebruikelijke grappenmakers en viezeriken krijg ik geen enkele respons. Het is om moedeloos van te worden, maar ik kan de gedachte aan de poster niet van mij afzetten. Mijn huwelijk komt zwaar onder druk te staan door mijn obsessie en het rusteloos gedrentel tijdens slapeloze nachten. Omwille van de lieve vrede verban ik mijzelf naar de logeerkamer, maar echt prettiger wordt de sfeer in huis daardoor niet.

“Je moet maar eens een poosje alleen op vakantie gaan,” zegt mijn vrouw op een dag. “Misschien dat je in een hutje op de hei eens even helemaal kunt uitpiekeren en tot rust komen.”
Het idee staat me niet echt aan, maar als ook andere familieleden beginnen aan te dringen op mijn tijdelijke verwijdering uit hun omgeving, pak ik een koffer, gooi een tentje achter in de auto en vertrek.
Ik heb geen idee, waarheen ik moet gaan. De herfst begint al flink met bladeren te smijten en het regent vaker wel dan niet. Wat moet ik, op mijn leeftijd, met een tentje in dit jaargetijde? Misschien moet ik maar naar Spanje rijden. Daar hebben we samen wel vaker rust gevonden in hectische tijden.

Drie dagen later ben ik in Almería aan de Middellandse Zee. De overnachtingen onderweg in de goedkope Formule 1 hotels zijn mij, ondanks mijn onrustige geest, goed bevallen. Ik ben niet eens overdreven vermoeid als ik halverwege de middag mijn tentje opzet op de eenvoudige camping dicht bij het strand. Er zijn niet veel andere kampeerders. Voor overwinteraars biedt de accommodatie te weinig comfort en vertier.

De volgende twee weken lijd ik een onwerkelijk leven. Piekerend wandel ik langs het strand, stouw zonder veel te proeven wat voedsel naar binnen en probeer ’s nachts te slapen. Inmiddels gaat mijn gepeins allang niet meer over de poster, maar trekt mijn hele leven in flarden aan mij voorbij. Onwillekeurig begin ik mijn herinneringen te splitsen in goed en kwaad, in zwart en wit, in leven en branden.
Aanvankelijk schrik ik als ik mij dat laatste realiseer, maar na een tijdje bemerk ik dat mijn geest langzamerhand tot rust komt. Ik ontdek een vrijwel volledige balans tussen leven en branden en daardoor keert ook de balans in mijn gedachten terug. Ik begin weer te relativeren, moet bijna lachen om mijn abnormale obsessie voor die onnozele poster en begin plannen te maken om weer naar huis te gaan. Maar nu ik toch in Almería ben, kan ik net zo goed de stad eens bezichten. Ik ben hier nooit eerder geweest.

Zoals in veel steden in het zuiden van Spanje zijn de resten van eeuwen geschiedenis overal zichtbaar. Zowel de Romeinen als de Moren en de Christenen hebben hebben hier hun gebouwen neergezet. Aardbevingen in de 16e en 17e eeuw hebben weliswaar grote delen van de stad verwoest, maar dwalend tussen de ruïnes en de herbouwde monumenten voel ik toch, hoe klein en nietig de enkele mens is in het totaal van de wereldgeschiedenis.
De immense kathedraal van Almería is door dikke muren omgeven en ziet er uit als een fort. In de torens is ruimte voor kanonnen, die bescherming moeten bieden tegen aanvallers. Hoewel ik wel vaker kerken heb bezichtigd die zijn gebouwd binnen de muren van een kasteel, heb ik deze constructie nooit eerder gezien.
Ik slender door de oude, Moorse wijk, waarin de kathedraal gelegen is. Smalle straatjes en pittoreske pleintjes die, buiten het toeristenseizoen, een verlaten indruk maken. Een klein, onooglijk winkeltje trekt onbedoeld mijn aandacht en in een impuls stap ik naar binnen. In het halfduister ontwaar ik allerhande curiosa en snuisterijtjes en ik neem mij voor hier iets bijzonders uit te kiezen voor mijn vrouw. Tenslotte was ik de laatste weken niet echt een plezierige huisgenoot. Waarmee zou ik het weer kunnen goedmaken?

Terwijl ik rondsnuffel zie ik ineens in een hoek tussen een aantal koperen attributen een paar schilderijen op de grond staan. Meteen is mijn besluit genomen: een romantisch schilderij lijkt mij een passend cadeau voor een verwaarloosde echtgenote.
Ik kan er echter niet goed bij, er staat teveel rommel omheen. Besluiteloos sta ik de situatie te bekijken. Het lijkt me ondoenlijk om eerst al die koperen dingen te verplaatsen.
Als vanuit het niets komt een oude, gebogen man aangesloft. Hij heeft een grijze, krullerige baard en draagt een visserspetje waaronder hetzelfde grijze, krullerige haar tevoorschijn komt.
“U zoekt een schilderij?” zegt hij meer dan dat hij vraagt. Zijn stem klinkt zacht en melodieus en lijkt niet te passen bij zijn doorgroefde gelaat.
Hij wacht niet op antwoord, maar sleept geroutineerd wat spullen opzij en houdt mij dan ineens een schilderij voor, dat mij een ogenblik de adem beneemt. Dit is het origineel van de poster die ik in de wachtkamer heb gezien. Het is kleiner van formaat en de tekstballonnetjes, die mij al die tijd het leven zuur maakten, ontbreken.
“Dit is wat u zoekt?” Alweer klinkt het meer bevestigend dan vragend. Ik knik sprakeloos en schud vervolgens het hoofd. Ja of nee, zocht ik nu het beeld of zocht ik de tekst? Of nee, ik was op zoek naar, waarnaar eigenlijk?
De oude man ziet mijn verwarring. Hij zet het schilderij weer neer en beduidt mij te gaan zitten op één van de twee krukjes, die hij te voorschijn haalt. Dan neemt hij plaats recht tegenover mij en vraagt: “Kent u de betekenis van dit schilderij?”
“Nee,” zeg ik, “niet echt. Maar de poster die ik er van heb gezien, heeft mij wel van streek gemaakt. Of eigenlijk niet de poster zelf, maar de woorden die er stonden.”
Hij knikt: “Ik weet het. De vorige eigenaar heeft er misbruik van gemaakt. Hij heeft de betekenis naar zijn eigen hand willen zetten. Het is hem slecht bekomen.”
Onwillekeurig schieten mijn gedachten terug naar de hand van de dermatoloog. Dan vraag ik: “Wat is dan wèl de betekenis?”

De oude man schuift zijn krukje wat dichter naar mij toe. Hij buigt zich voorover en legt een hand op mijn knie. Dan begint hij te praten met een zachte, heldere stem, die een bijna hypnotiserende werking op mij heeft.
“De eeuwigheid is voor mensen moeilijk te begrijpen. Wij denken, dat alles een begin heeft en een einde. Maar dat is niet zo. Alles is eeuwig. Niets heeft een begin en een einde. De eeuwigheid is nooit begonnen en zal nooit eindigen.
Dit schilderij symboliseert de eeuwige twist tussen het goede en het kwade. Een strijd, die nooit is begonnen en nooit zal ophouden. Het goede, noem het God als je wilt, is er eeuwig geweest en zal er eeuwig zijn, evenals het kwade.
Zonnen, sterren en planeten worden in de eeuwigheid beheerst en beschermd door het goede. Het heelal is perfect in haar oneindigheid. Het kwade, noem het duivel als je wilt, is eeuwig bezig met vernietigingsplannen, maar juist de eeuwigheid van alle dingen maakt zijn voornemens onuitvoerbaar.”
“Ik vind deze aarde niet bepaald perfect,” werp ik tegen, “hoe kunt u nu zeggen, dat het goede alles beheerst en beschermt als je de puinhopen van de wereld beziet?”
“Ook dat moet u zien in het licht van de eeuwigheid. De wereld is niet meer dan een korreltje in een eindeloze woestijn van zand.”
“En als korreltje is die wereld dus onbelangrijk. De mensheid wordt bedolven onder de eeuwige zandhoop van het heelal, waarboven goed en kwaad elkaar de macht betwisten. Nou, u wordt bedankt. Daar word ik ook niet vrolijker van.“
De ander glimlacht vermoeid.
“Ik hoopte, dat u het zou begrijpen,”zegt hij, “maar blijkbaar bent u nog niet zo ver.”
Hij staat op en vervolgt, terwijl hij langzaam naar de deur sloft: “Neem het schilderij maar mee. Als het u niet bevalt, krijg ik het wel weer terug.”
“Maar . . .” aarzel ik.
“Het kost u niets. De eeuwigheid is niet te koop.”

Op weg naar mijn tent slaat de twijfel toe. Dit is niet het soort schilderij, waarmee ik mijn vrouw een plezier zal doen. Mijzelf trouwens ook niet. Eigenlijk voel ik me een beetje voor het blok gezet door de oude man en ik neem mij voor het meteen de volgende dag weer terug te brengen.
Halverwege de avond begint het flink te regenen. Mijn tentje blijkt niet meer waterdicht te zijn, dus ik besluit in de auto te gaan slapen. Het schilderij leg ik op één van de voorstoelen, terwijl ik de achterbank neerklap om slaapruimte te creëren. Opgerold in mijn slaapzak val ik onverwacht snel in slaap.

“Ik verveel me nu al eeuwig te pletter.”
De rauwe stem klinkt zo dichtbij, dat ik met bonzend hart overeind schiet, wreed ontwaakt uit een diepe slaap.
“Dat is ook al eeuwig je eigen schuld,” klinkt het zacht en melodieus. Het lijkt, alsof ik de oude man in de winkel hoor praten.
“Ik snak er naar om iets te doen te hebben. Een zonnestelsel voor mij alleen.”
“Niets behoort jou toe. Eeuwig zul jij branden van verlangen.”
“Geef mij dan alleen maar de aarde om mee te spelen. Het meest onbelangrijke deel van Uw heelal. Niet meer dan een korreltje zand in de eeuwigheid.”
“Ook dit ene korreltje zand zal eeuwig onder mijn bescherming staan. Nooit zal de duivel er mee spelen.”

Zodra ik de binnenverlichting van de auto aanknip, is het geluid verdwenen. De regen klettert nog steeds op het dak. De ruiten zijn beslagen en ik heb het erg warm.
Verwarde flarden van het gesprek buitelen door mijn hersenpan. Dit moet een droom zijn geweest. De woorden van de oude man zijn in mijn geest blijven hangen en hebben mijn onderbewuste fantasie aan het werk gezet.
Ik kan de slaap niet meer vatten. Rusteloos lig ik te woelen in mijn te krappe bed. Het wordt een lange nacht.

De volgende morgen vervangt een waterige ochtendzon de regen. Als ik stijf en gebroken uit de auto stap en mijn verzopen tentje in de modder zie liggen, weet ik het zeker. Het schilderij gaat terug naar de winkel en ik ga terug naar huis. Het is genoeg geweest.
De oude man neemt zwijgend het schilderij in ontvangst. Hij lijkt bedroefd, maar ik begrijp niet waarom. Als ik wegga, drukt hij me een eenvoudig doosje in de hand. “Bewaar dit en bescherm de inhoud,” zegt hij zacht, “het is een eeuwige herinnering voor u.”

Soms, als ik mij ellendig voel door alle verdriet en boosheid om mij heen, trek ik mij terug op mijn werkkamer en open het doosje. Mijn gedachten gaan terug naar die regenachtige nacht in de auto. Ik denk aan het gesprek, dat ik hoorde. Was het een droom? Speelde het geluid van de regen mij parten?
Ik kijk in het doosje, dat bijna helemaal leeg is. In een hoekje ligt, klein en onooglijk, een korreltje zand. . . .

Geen speeltje voor de duivel © Cor de Jong

Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2005  Cor de Jong