Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2005  Cor de Jong

Met opa in de boot - Cor de Jong

Samen met mijn kleindochter van bijna vier dobber ik in een grote opblaaskano over het ondiepe meer. Een nauwelijks merkbare stroming voert ons zachtjes naar de overkant. Loom stuur ik af en toe een beetje bij met één van de peddels. Een moedereend zwemt voor ons uit, met in haar kielzog zes kleintjes, het donshaar nog maar net ontgroeid.
“Opa, jij mag niet over de eendjes varen, hoor,” waarschuwt het kind, “want dan krijgen ze bloed aan hun hoofd.”
“Nee, ik zal niet over de eendjes varen,” beloof ik. Het zou me waarschijnlijk niet eens lukken, want de wendbaarheid van zo’n opblaasbaar bootje haalt het niet bij die van onze snaterende medewatersporters.
“Opa, waar is de papa van de eendjes?” vraagt ze, “ik zie alleen maar de mama.”
Daar heeft ze gelijk in. De vorige avond hadden er nog drie mannetjeseenden lopen schooien op het grasveld vlak voor onze caravan, maar nu zijn de heren in geen velden of wegen te bespeuren. Ook niet in het water trouwens.
“Misschien liggen ze ergens in het gras uit te rusten,” zeg ik, “of ze lopen naar stukjes brood te zoeken tussen de tenten.”
Dat brengt haar op een idee.
“Opa, ik wil brood geven aan de kleine eendjes.”
“Maar lieverd, we hebben toch helemaal geen brood bij ons? Dan moeten we eerst helemaal terug naar de caravan. Dat duurt heel lang hoor en als we dan weer bij het water komen zijn de eendjes misschien weer weg.”
“Maar dat vind ik zo leuk.”
“Als we morgen weer gaan varen, nemen we een beetje brood mee. Goed? Dan gaan we nu verder varen.”

Het trage dobberen begint haar al gauw te vervelen.
“Mag ik op de rand zitten met mijn benen in het water?” vraagt ze. Natuurlijk mag dat. De recreatieplas is nergens dieper dan vijftig centimeter en hoewel ze nog geen zwemles heeft gehad, heeft ze totaal geen angst voor water. De zachte, brede rand van de kano vormt een prima zitplaats en ze heeft veel plezier als ze ontdekt, dat ze door met haar voeten te spartelen het bootje een andere kant op kan laten varen. De pret wordt meer dan verdubbeld als opa er ook nog eens nat van blijkt te worden. Plotseling laat ze zich met een plons van de rand glijden.
“Ik sta lekker in het water,” roept ze, “het is lekker warm.”
“Ik zit lekker in de boot,” roep ik terug, “dat is lekker zacht.”
Ze klimt weer naar binnen. Zo langzamerhand heeft zich een heel laagje water gevormd op de bodem van de kano. Stom genoeg ben ik gewoon in korte broek en zomershirt op stap gegaan in plaats van in een zwemshort. Ook mijn kleindochter draagt niet haar zwempakje, maar gewone vakantiekleding. Daar zal haar moeder blij mee zijn.
“Opa, mijn kleren zijn helemaal nat,” concludeert ze zelf even later ook.
“Meissie toch, hoe komt dat nou?” reageer ik quasi verwonderd.
“Dat komt van het water,” zegt ze lachend, “kijk maar.”
Meteen springt ze weer overboord. In haar enthousiasme let ze niet goed op en gaat ze kopje onder. Proestend komt ze weer boven water. Haar ogen stralen, want dit is natuurlijk veel leuker dan dat saaie en trage dobberen.
“Pas je wel op, dat je geen water in je mond krijgt,” waarschuw ik, “dit is geen water om te drinken, hoor. Dat weet je wel, hè?”
Ze knikt. Ja, dat weet ze heel goed.
“De eendjes poepen in dit water, hè opa? En de vissen ook.”
“Ja, en de vogels poepen ook weleens in het water.”
“Nee, opa, dat kan toch niet. Vogels poepen in de lucht en dan valt het op de grond.”
“Maar er zit soms toch ook wel vogelpoep op de auto?” zeg ik, “overal waar vogels overheen vliegen laten ze hun poepjes vallen. Dat kan ook in het water zijn.”

Ineens staat ze een beetje te trappelen: “Opa, ik moet plassen.”
“Plas maar even in het water,” zeg ik. Het kost me zeker tien minuten om bij een toiletgebouw te komen en ik weet zeker, dat ik daar toch te laat met haar zal aankomen.
Ze kijkt me een beetje bevreemd aan. Meent opa dat nou?
“Ja, doe maar gerust. Kleine eendjes mogen in het water poepen en kleine meisjes mogen in het water plassen.”
Een logica zonder kop of staart, maar voor het kind wel duidelijk. Staande in het water maakt ze aanstalten om haar broek uit te trekken.
“Nee, hou je broekje maar aan,” zeg ik, “anders kunnen we het misschien niet meer terugvinden.”
Ze vindt het toch wel grappig. Samenzweerderig kijkt ze me aan en dan gaat ze er eens lekker voor staan. Daarna zingt ze bijna: “Ik heb lekker in mijn broek geplast.” Vervolgens klautert ze weer in de boot en vraagt: “Mag ik dat wel tegen mama zeggen of is het een geheimpje?”
Als ze bij ons logeert staan wij weleens iets toe, dat bij haar ouders thuis verboden is.
“Niet tegen mama vertellen, hoor,” zeggen we dan, “dit is ons geheimpje.”
Gewoonlijk vertelt ze meteen bij thuiskomst, dat ze een geheimpje heeft met opa of oma.
“Wat is dat geheimpje dan?” vraagt haar moeder, waarna ze meteen uit de school klapt.
“Nee, dit is geen geheimpje, hoor,” zeg ik, “alle kleine kinderen plassen wel eens in het water.”
“Maar ik ben niet klein meer, opa,” beweert ze ernstig, “want ik ga bijna naar de basisschool.”
En daar heeft ze dan ook weer gelijk in.

“Nu wil ik zelf varen,” zegt ze en ze grijpt één van de twee peddels. Ze hangt over de rand van de kano en begint fanatiek in het water te roeien met als gevolg, dat ik binnen de korte keren even doorweekt ben als zij. Echt vooruit komen we niet, maar ze heeft wel weer erg veel plezier, zeker als ik steeds een verontwaardigde kreet laat horen bij elke plons water die mij treft.
“Jij moet ook varen,” besluit ze na een tijdje en braaf doe ik, wat me gezegd wordt. Hoewel haar gespetter het toch al lastige navigeren ernstig bemoeilijkt, naderen we langzamerhand toch steeds meer het zandstrandje aan de overkant. Daar ziet ze ineens haar moeder en haar oma lopen, terug van boodschappen doen.
“Mama, mama, mama,” gilt ze, “ik ben hier, in de boot.”
De dames, druk met elkaar in gesprek, kijken niet op of om. Temidden van het vele gerumoer, zowel in het water als aan de kant, valt een iel kinderstemmetje in het niet.
“Harder roepen, Amira,” spoor ik haar aan en ik geef haar het goede voorbeeld door met mijn handen als een toeter langs mijn mond te roepen: “Oma, oma. Amira is hier, in de boot.”
Mijn vrouw herkent mijn stem uit duizenden, maar meer nog herkent ze onze felgele opblaaskano, die al meer dan tien jaar ongebruikt op zolder heeft liggen uitrusten. Terwijl oma en mama vertederd naar ons zwaaien springt Amira uit de boot en waadt zo snel als zij kan naar hen toe. Ik hoor haar roepen: “Mama, mama, ik heb lekker in het water geplast. Dat mag van opa.”

Met opa in de boot © Cor de Jong

Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2005  Cor de Jong