|
|
De hitte druipt in kriebelende straaltjes langs mijn rug terwijl ik sta te wachten in de schaduw van een forse kastanje. Het is de enige boom op het dorpsplein dat bezaaid is met kinderen die hun overbodig geworden speelgoed van de hand proberen te doen. Sommigen mogen opa’s oude grammofoonplaten en vergeelde boeken zien te slijten. Ook het uit de mode geraakte serviesgoed uit moeders porceleinkast is goed vertegenwoordigd op deze kinderrommelmarkt.
Het was loeiheet onder de luifel op de camping. Mijn lief en ik besloten daarom tot een gezapig fietstochtje door het bos. Zoveel mogelijk in de beschutting van de bomen en profiterend van de lichte verkoeling van de rijwind dachten we de hitte wel te kunnen trotseren. Maar we waren de slagboom nog niet door of daar zagen we het aanplakbiljet: 'Grote kinderrommelmarkt op het dorpsplein'. Ik probeerde nog door een rare slingerbeweging de aandacht van mijn vrouw op mijzelf te richten, maar het was al te laat. Dat ik bijna onderuit ging viel haar nauwelijks op. Het woord 'kinderrommelmarkt' heeft op haar een bijna hypnotische werking. 'O, daar gaan we eerst even heen,' sprak zij gedecideerd en zo geschiedde.
Terwijl mijn wederhelft, de brandende zon trotserend, haar ronde maakt langs de kleedjes met uitgestalde koopwaar posteer ik mij onder de kastanjeboom vlakbij een met felle kleuren beschilderde handkar. Een man in clownskostuum is zwaar ademhalend bezig zijn dik geschminkte gelaat te betten met een grote handdoek. De rode kunstneus, die hij vergeten is af te zetten, valt op de grond. De man mompelt een nauwelijks hoorbare verwensing, maar maakt geen aanstalten zijn feestattribuut op te rapen. Mismoedig bekijkt hij de schminksporen in zijn handdoek die hij vervolgens in de handkar gooit. Hij ziet de nieuwsgierige blik op mijn gezicht en zegt: 'Het is, dat ik het geld niet kan missen, maar anders zou ik er stante pede mee kappen.' 'Het lijkt me inderdaad geen pretje om de pias uit te hangen in deze hitte,' antwoord ik, 'zeker niet met al die kleren aan.' 'Ach, die kleren zijn het probleem niet. Ze hangen ruim en ik heb er verder niets onder aan. Nee, het is mijn act die me nekt.' Hij grijnst vreugdeloos: 'Dat rijmt nog ook. Het is mijn act die me nekt. Maar dat is eigenlijk al jaren het geval, zowel bij warm als koud weer. Ik word te oud voor die onzin.' Uit één van zijn zakken diept hij een handspiegel op, waarin hij zijn gezicht bekijkt. 'Het gaat nog net,' concludeert hij. Uit de handkar pakt hij een vuurrode pruik waarop een punthoed met belletjes is bevestigd. Geroutineerd zet hij het ding op zijn hoofd. Hij hangt een grote overslagtrom voor zijn buik, waarbovenop een trompet is gemonteerd. 'Hé,' zeg ik verbaasd, 'meestal zit er toch een mondharmonica bovenop zo’n trommel? Hoe kun je nu trompet spelen en trommelen tegelijk?' De stem van de clown klinkt wat geërgerd als hij zegt: 'Het is geen trompet. Hij lijkt er alleen maar op. Ik heb er mijn handen niet bij nodig.' Hij grijpt twee trommelstokken met grote vilten bollen en maakt aanstalten om opnieuw zijn act uit te gaan voeren. Hij stapt bijna met zijn grote flapschoenen op de kunstneus, die nog steeds op de grond ligt. 'Hola, pas op je neus,' roep ik. Snel buk ik me om het ding op te rapen. 'Neuzen genoeg,' bromt de ander. Hij steekt een hand in zijn jaszak en tovert een blauw exemplaar te voorschijn, dat hij met een ervaren beweging op de bestemde plaats bevestigt. Hij haalt diep adem, zet zijn mond aan de trompet en marcheert met overdreven clowneske bewegingen de warmte in. Het nummer dat hij speelt lijkt vaag op een bekend kinderliedje, maar ik kan het toch niet thuisbrengen, hoe ik ook mijn hersens pijnig.
De buurvrouw op de camping had ons voor gek verklaard toen ze hoorde dat wij een eindje gingen fietsen. 'Met deze hitte kun je beter in het zwembad liggen,' zei ze. Daar had ze natuurlijk wel gelijk in, maar zij had makkelijk praten met haar fraai gebronsde huid. Onze witte lijven zijn niet gemaakt voor de brandende zon en in een zwembad val je behoorlijk op met al je kleren aan. 'Na het fietsen nemen we wel even een duik,' zei mijn vrouw, 'maar het is niets voor ons om uren op een handdoek in de zon te liggen bakken.' 'Ik kan me bijna niets lekkerders voorstellen,' zei de buurvrouw, 'heerlijk luieren in de zon en af en toe even afkoelen in het water. Dat is mijn idee van vakantie.' 'Ach, wij willen ook wel graag wat van de omgeving zien,' wiep ik tegen, 'op zo’n camping is ook maar alles hetzelfde. Dan kun je net zo goed thuisblijven.'
Kinderrommelmarkten zijn ook altijd hetzelfde. Mijn vrouw speurt steevast bij het streeknieuws in de huis-aan-huisbladen naar aankondigingen van dat soort evenementen en probeert ze allemaal te bezoeken. Sinds we kleinkinderen hebben is haar enthousiasme voor deze vorm van handel drijven sterk gestegen. Ons huis puilt inmiddels uit van tweedehands kinderspeelgoed en voorleesboeken. CD’s met kinderliedjes en DVD’s met tekenfilms nemen in ons wandmeubel aardig wat ruimte in beslag. Omdat onze oudste kleindochter dol is op de muziek van het meidentrio K3 en graag met Barbie-spulletjes speelt wordt ook vandaag de eerste ronde over het dorpsplein vooral besteed aan het zoeken naar dit soort attributen. Ondanks de schaduw van de kastanje ligt de hitte als een klamme deken over mijn lijf. De verkopende kinderen op hun kleedjes schijnen echter nauwelijks last van de warmte te hebben, dit in tegenstelling tot hun moeders die zich puffend verkoeling toewaaien met doeken of kranten. Sommigen verschansen zich zoveel mogelijk onder een parasol. De muzikale clown probeert toeterend, trommelend en hoofdschuddend het evenement op te fleuren met allerhande kinderliedjes. Bij sommige verkooppunten staat hij stil om kind en moeder te bewegen mee te zingen. Echt veel succes heeft hij daar niet mee, al tovert hij bij de kinderen vaak wel een lach op het gezicht. De meeste moeders zie je denken: 'Man, loop door met je luidruchtige boeltje. Het is zonder dat lawaai al warm genoeg.'
Net als ik besluit om mijn schaduwplek te verlaten voor een koud glas bier in het café op de hoek komt mijn lief aangelopen. Haar wangen zijn rood van de warmte en het zweet gutst in straaltjes langs haar gezicht. Ze duwt me een plastic tasje in de handen en zegt: 'Wil jij deze spulletjes bij je houden? Ik ga nog een rondje maken, want ik heb nog lang niet alles bekeken.' 'Zou je dat nu wel doen?' vraag ik bezorgd, 'je ziet er zo verhit uit. Volgens mij kunnen we beter even een drinkgelegenheid induiken voor een opfrissertje.' 'Nee, ik doe eerst nog een rondje. Als ik nu ergens ga zitten heb ik daarna geen puf meer.' 'Nou, je moet het zelf weten, hoor. Ik ga naar dat café daar op de hoek. Als je uitgerommeld bent kun je me daar vinden.'
Het caféterras is slechts matig bezet. Weliswaar staan er voldoende parasols, maar die houden alleen de zonnestralen tegen. De warmte zindert overal dwars doorheen. Ik krijg er bijna spijt van, dat ik mijn plaatsje onder de boom heb verlaten. De behoefte aan een lekker koud pilsje wint het echter en ik neem plaats op één van de plastic terrasstoeltjes. Net als ik mijn bestelling doorgeef aan de slungelige vakantiekracht die mij lusteloos begroet, komt de muzikale clown het terras op toeteren. Hij ontdoet zich van zijn instrumenten en ploft neer op het stoeltje naast mij. 'Voor mij hetzelfde graag,' zegt hij, 'man, man, wat heb ik een dorst.' Het transpiratievocht heeft de schmink op zijn gezicht niet onberoerd gelaten. Met de mouw van zijn geelgroenroodblauw geruite jas veegt hij over zijn kletsnatte gelaat. Zijn kunstneus valt ook nu op de grond en rolt precies voor de voeten van de vakantiekracht, die het ding onwillekeurig een flink eind wegschopt. 'Hé druiloor,' roept de clown, 'trap tegen je eigen neus en niet tegen de mijne.' De slungel kan er niet om lachen. 'Neuzen genoeg,' zeg ik, 'na de rode en de blauwe is nu zeker de groene aan de beurt?' 'Vandaag niet meer,' bromt de clown, 'ik nok ermee. Het is echt geen doen met die hitte.' 'Heb je al genoeg gevangen vandaag?' vraag ik. 'Ik heb je niet met de pet zien rondgaan.' 'Met de pet rondgaan. Op een kinderrommelmarkt zeker. Nee, ik ben ingehuurd voor de hele dag tegen een vaste prijs. De helft vooruit en de andere helft na afloop. Die zal ik wel niet meer krijgen, maar dat zal me worst wezen.'
Als onze biertjes worden afgeleverd vraagt de vakantiekracht ons meteen te betalen. Hij heeft zeker geen zin om daarvoor een aparte wandeling naar het terras te maken. Eén keer extra lopen moet hij toch, want ik heb niet voldoende kleingeld bij me en overhandig hem een briefje van vijftig, dat hij niet meteen kan wisselen. 'Ik reken ook af voor deze meneer,' zeg ik in een vlaag van gulheid, 'hij bezorgt ons met zijn muziek de hele dag al zoveel vreugde. Daar mag best een pilsje tegenover staan.' De clown grijnst besmuikt. 'Ik zal maar aannemen dat je het niet sarcastisch bedoelt,' zegt hij, 'al klinkt het wel zo. In elk geval bedankt. Het scheelt me een hoop gezeur, want ik heb geen cent op zak.' Ik knik: 'Dat zag ik al meteen aan de manier waarop je aan mijn tafeltje kwam zitten.' 'Lag het er zo dik bovenop dan?' Ik antwoord niet maar neem een flinke teug bier. De ander volgt mijn voorbeeld. Als hij met de rug van zijn hand het schuim van zijn roodgeverfde lippen veegt zegt hij: 'Hèhè, dat smaakt heel wat beter dan die roestige toeter op mijn trommel.'
'Is er met die act van jou nog een beetje brood te verdienen?' vraag ik nieuwsgierig als ik voor ons beiden een tweede glas bier heb besteld en afgerekend. De ander haalt z’n schouders op en zwijgt veelbetekenend. 'Geen vetpot, als ik het goed begrijp,' zeg ik na enige tijd. 'Ach, wat zal ik er van zeggen. De sjeu is er vanaf, hè. Dat geldt niet alleen voor mij, maar voor alle straatartiesten. Je betaalt je blauw aan vergunningen, maar de meeste mensen nemen nauwelijks de tijd om naar je te kijken..' 'Moet je voor het optreden op zo’n kinderrommelmarkt ook al een vergunning hebben?' vraag ik verbaasd. 'Nee, dit is geregeld door de winkeliersorganisatie. Die betaalt mij en daarmee is de kous af. Als je echter zelfstandig op straat wilt optreden en geld inzamelen heb je je aan zoveel regeltjes te houden, dat je bijna een jurist in dienst moet nemen om je te begeleiden. Nee, de lol gaat er zo echt wel vanaf. Maar ja, het circus kwam vroeger ook altijd geld tekort, dus ik ben gewend om op een houtje te moeten bijten. De dieren gingen voor, hè. Die moesten te eten krijgen en van wat er over bleef werden de artiesten betaald. Maar vaak bleef er niets over en moesten wij maar zien hoe we in leven bleven.' 'Welk circus was dat?' 'Doet dat er wat toe? Het circus ging failliet. Een ingewijde kocht voor een prikkie de boel op, ging verder onder een andere naam en alles bleef bij het oude tot-ie ook weer failliet ging. En zo ging dat om de paar jaar. Ik snap niet, dat er steeds weer leveranciers instapten. Ze konden toch weten, dat ze na een tijdje geen geld meer zouden krijgen.' 'Blijkbaar is de drang om te verkopen toch groter dan de angst voor wanbetalers. Of misschien maakten ze zulke goede prijsafspraken dat het verlies aan het eind ruim werd goedgemaakt door de winst aan het begin.' 'Wie zal het zeggen. Ik ben geen econoom.' 'Ben je allang uit het circus weg?'
Ik geneer mij een beetje voor mijn nieuwsgierigheid, maar als het derde pilsje voor ons staat kan ik mij toch niet bedwingen. 'Al bijna twintig jaar,' komt verrassend snel het antwoord, 'ik kon een contract krijgen bij een revue-gezelschap dat door Europa toerde. Vijf jaar lang heb ik daarin verschillende acts gehad en in die tijd had ik eindelijk het gevoel, dat ik echt succes had. We zijn met de revue zelfs een paar maal op de televisie geweest.' 'En na die vijf jaar?' 'Tja, uiteindelijk was het weer hetzelfde liedje. Geen geld meer. De productiekosten van de revue werden te hoog, dus het gezelschap werd ontbonden. Ik heb me suf gezeuld met mijn spullen om nog ergens aan de bak te komen, maar het zat er niet meer in. Toen ben ik noodgewongen maar voor mezelf begonnen.' De man zwijgt en ik durf niets meer te vragen al zou ik nog veel meer willen weten. Hij lijkt het te voelen, want net als de stilte tussen ons beklemmend dreigt te worden zegt hij: 'Drie jaar geleden is mijn vrouw overleden. Ik heb haar bij de revue ontmoet. Zij was een stuk jonger dan ik, maar al ongeneeslijk ziek toen wij trouwden. Ze heeft het langer volgehouden dan iedereen had verwacht. Haar ouders waren welgesteld en hebben de duurste behandelingen en medicijnen voor haar betaald. Zelf hadden wij daar geen geld voor. Na de begrafenis van mijn vrouw hebben zij hun huis verkocht en zijn naar het buitenland vertrokken. Ik heb daarna geen contact meer met hen gehad.' Hij drinkt zijn glas leeg, staat op en zegt: 'Ik ken niet eens je naam en toch vertel ik je dingen, waarover ik eigenlijk nooit praat. Misschien komt het door de hitte. Misschien heb ik morgen spijt van dit gesprek. Maar nu ben ik blij kennis met je te hebben gemaakt.' Hij zet zijn pruik met belletjeshoed weer op, hangt de trommel met toeter voor zijn buik en sjokt op zijn flapschoenen in de richting van de felgekleurde handkar onder de kastanjeboom. 'Hé, je vergeet je neus,' roep ik hem na, wijzend op het blauwe ding dat nog steeds op de grond ligt. Hij steekt een hand in zijn jaszak en toont een paars exemplaar:' Neuzen genoeg.'
Tijdens mijn eenzame vierde pilsje komt eindelijk mijn vrouw naar het caféterras. Ze heeft alle handelswaar nu wel gezien en wil zo snel mogelijk terug naar de caravan. Ik hoef niets voor haar te bestellen, zegt ze, terwijl ze in één teug mijn nog halfvolle glas leegdrinkt. Ze ziet er moe en verfomfaaid uit en heeft vooral behoefte aan een koude douche. De drie kilometer terug naar de camping lijken er wel tien. Van bier schijn je zware benen te krijgen en dat merk je bij het trappen. 'Lekker door het bos gefietst?' vraagt de buurvrouw als we onze rijwielen parkeren. 'Lekker in het zwembad gelegen?' is mijn wedervraag.
|
|