|
|
Toen ik wakker werd, voelde ik me buitengewoon uitgerust. Snel liep ik door de kamer naar de badkamer. Er lag een grauwsluier over de spiegel, maar ik kon me er niet over opwinden. Ik voelde me zo goed, zo energiek, dat ik bijna begon te fluiten. Een glimlach kwam vanzelf op en ik besloot me nergens druk over te maken. Vandaag liet ik de gebeurtenissen spontaan op me afkomen, geen beslissingen, alleen maar afwachten wat er op mijn pad kwam en me daaraan overgeven. Toen ik de waterkraan boven de wasbak probeerde open te draaien, zat het kreng muurvast. Ik kreeg er geen beweging in, hoe hard ik ook mijn best deed. Het was ongelofelijk hoe de energie door mijn lichaam circuleerde. Zo had ik me in jaren niet meer gevoeld. Ik huppelde bijna door de gang en zag het grote keukenraam recht voor me. Er zaten wat vetspetters op, maar ik kon nog goed naar buiten kijken. De tuin stond volop in bloei. Het leek of de kleuren helderder waren, sprekender. Nooit eerder had ik zo geboeid naar mijn blauwe winde gekeken, de stengels draaiden en kronkelden over de regenpijp en de schoonheid van de plant zag ik werkelijk nu pas in volle glorie. Mijn aandacht werd getrokken naar een bij, die zoemend boven de goudsbloemen hing. En daar vloog een wesp doelgericht naar de grote zonnebloemen. Mijn tuin krioelde van het leven. Met elke blik ontdekte ik weer meer insekten, die zonder uitzondering druk bezig waren eten op te sporen en te verzamelen. Ik keek zo gefascineerd naar de activiteiten in mijn prachtige tuin, dat ik gedachtenloos de keukendeur had opengedaan en een paar stappen het terras opliep. Bij mijn voeten liepen een stuk of tien mieren, die fanatiek rondjes draaiden. Toch leek er een systeem in te zitten, want de cirkels werden groter en eentje kwam terecht bij een dode kever. In een mum van tijd verzamelden de overige mieren zich bij de vinder en het sjorren en trekken aan het keverlijkje nam een aanvang. Er gebeurde zoveel tegelijk in mijn tuin, dat ik erdoor overweldigd werd. Op welk stukje ik ook mijn blik richtte, overal was leven en activiteit. Mijn hart zwol van trots op mijn tuin. Ik had vier jaar lang eigenhandig knollen, bollen en zaadjes geplant. De eerste twee jaar wat nonchalant, dat geef ik toe. Planten en bloemen hadden mijn belangstelling nooit zo gehad. Ja, ik kocht zaterdags wat bloemen om neer te zetten en af en toe kreeg ik een plant voor mijn verjaardag, maar het groen bleef beperkt tot binnenshuis. De tuin lag er kaal bij, want ik had geen tijd en geen geduld om alles bij te houden. Ineens, zomaar van de ene op de andere dag, werd ik gegrepen door het buitenleven. Ik kocht een behoorlijke voorraad bij de kwekerij en plantte links en rechts rijen zaadjes en bollen. Het jaar daarop kwam alles schots en scheef door elkaar op. Maar ik genoot van de frisse groene stengeltjes die voorzichtig uit de aarde piepten en toen de eerste bloemen gevormd werden, kon ik mijn enthousiasme nauwelijks de baas. Het tweede jaar zaaide ik nog meer, maar pas in het derde jaar begon ik systematisch te planten en herplanten. Inmiddels had ik iets van zeven boeken gekocht die over tuinaanleg vertelden. Mijn tuin werd een paradijsje. Van hoog naar laag en van kleur op kleur ontvouwde zich een subtiel ontwerp dat mijn aandacht bijna dagelijks vasthield en waar ik me in het vierde jaar niet meer aan kon of wilde onttrekken. Mijn hele leven stond in het teken van het begeleiden van mijn planten. Ik stekte, deelde, verspeende en vermeerderde in opkweekschalen, zaaikistjes, potten en schalen met gedesinfecteerde messen en scharen. Elke plant, elke struik kende ik door en door. Nauwgezet hield ik de schadelijke belagers in de gaten, besproeide de bladeren extra in de hete zomer en natuurlijk sprak ik tegen ze. Het werden mijn kinderen. En nu overzag ik het geheel met nieuwe ogen. Het gras rook zo heerlijk dat ik me op de sterke vezels liet vallen. De geur drong in mijn neus en omhulde me, mijn vingers aaiden de veerkrachtige sprieten. Ik voelde me zo gelukkig! Hoeveel tijd ging er voorbij? Ik weet het niet. Het leek alsof er geen tijd bestond. Ik was een met mijn tuin, en ik genoot. Ik moet in slaap zijn gevallen, want weer werd ik wakker. De energie ruiste door mijn aderen. Ik voelde me jong en vol van een niet te verklaren enthousiasme. Was ik al slaapwandelend naar mijn bed gegaan? Het interesseerde me eerlijk gezegd weinig en ik liep met grote stappen naar de badkamer. Het grauwe oppervlak van de spiegel leek stoffiger dan ooit en de waterkraan zat nog altijd muurvast. Er zat een glimlach op mijn gezicht geplakt en ik rende bijna de gang uit naar het grote keukenraam om naar mijn tuin te kijken. Ik liep zo hard dat ik dwars door de keukendeur heen schoot. Althans, zo leek het. Natuurlijk stond de deur op een kier open, weer vergeten de vorige dag op slot te doen. De tuin lokte uitnodigend en mijn bloemen en planten leken me te begroeten. Ze wuifden zachtjes in de lichte windvlagen heen en weer en opnieuw verbaasde ik me over de intense kleurenpracht. De insekten waren druk bezig met hun werkzaamheden en sommige hielden mijn planten en struiken keurig schoon door hun eigen soortgenoten te verlammen, te verzamelen en op te eten. Ik rook mijn tuin zo sterk, dat de geur een eigen leven scheen te leiden. Het trok aan me, doordrong me tot in de kleinste cel van mijn lichaam en ik werd als het ware meegezogen in de warme omhelzing. Mijn wang raakte het heerlijke gras, mijn vingertoppen voelden de vochtige aarde. Als in een droom voelde ik mijn handen soepel de grond in gaan, de korrels weken uiteen en alsof ik al jaren deel uitmaakte van haar compactheid, nam de aarde me op en omsloot me met een rustgevende vanzelfsprekendheid.
Ik raakte mijn tijdsbesef kwijt. Heel vaag op de achtergrond hoorde ik geluiden, maar ik kon ze niet identificeren. Ik kon me verplaatsen wanneer en hoe vaak ik wilde, maar ik kwam steeds in mijn slaapkamer terecht. Vandaar uit liep ik automatisch naar de badkamer, die nu overigens volkomen grijs is; het stofvlies op de spiegel heeft zich als een schimmel uitgespreid. Ik probeerde in de kamer te komen, maar het leek alsof er een muur stond. Ik kwam er niet doorheen. Soms zag ik een gekleurde gestalte op mijn terras bewegen en ik voelde een spoor van vertrouwdheid op me af komen. Maar de binding met mijn tuin bleef sterker en ik wentelde mijzelf in de draden van geluk die tussen mij en mijn struiken geweven zijn. Tussen mij en mijn prachtige winde. Wat heb ik gehuild en gesmeekt om haar te laten staan! Ik bleef praten en argumenteren en op een gegeven moment stond ik zelfs te schreeuwen, maar de vaag gekleurde silhouet bleef maar hakken en spitten, net zolang mijn geliefde winde vermoord was. Het geluid van haar scheurende wortels trof me diep en ik huilde van onmacht. Ik probeerde de gestalte weg te duwen, maar hij gaf niet mee. Toen ik in een uiterste reddingspoging diep de aarde indook om de wijd uitgespreide wortels te beschermen, desnoods met mijn eigen lichaam, zag ik dat er nog maar enkele over waren. Het was te laat. Ik bleef hangen op het nu zo kale, maar vertrouwde plekje en er sijpelde een smerige vloeistof mijn tuinaarde in. Ik zag een stroom op mijn beenderen terechtkomen, ze bedekkend met een snel hard wordende laag. Het leek nog het meest op een masker die ik zelf wel eens opsmeerde om mijn huid te reinigen. Maar dit was niet meer af te spoelen; zo gemeen hard was het spul. Mijn botten lagen gevangen in beton en ik zag geen enkele manier om ze los te weken. Toen pas begreep ik in welke realiteit ik mij bevond.
Er bestaat geen tijd. Verschillende vormen van leven bewegen zich rondom mijn gehavende lichaam. Ik zie het knagen, het wroeten en beluister een eindeloos gemurmel, maar niets deert me. Het vlees aan mijn botten verdroogt en verschrompelt, maar ongebroken is mijn geestkracht en de overweldigende liefde voor mijn tuin. Alleen in de aardse winter, als bijna elk blad vergaan is en rottend op hopen ligt, als mijn planten en struiken hun winterslaap houden, dan verlaat het enthousiasme en energie mijn bewustzijn. Dan dool ik rond in de buurt van mijn graf, dat door niemand wordt erkend. Dan drijf ik op de vlagen van wanhoop en af en toe schreeuw ik met een stem die niemand schijnt te horen mijn onmacht luidkeels van mij af.
|