‘De kleine slaapt,’ zegt Carina. Ze trekt haar blauwe ski-jas over haar zwarte trui en komt naast me onder de deken zitten. Ik probeer ongemerkt een paar centimeter op te schuiven, maar dat mislukt. Ik krijg een dodelijke blik toegeworpen en een pijnscheut schiet door mijn linker bovenarm. ‘Ik zou je jas uitrekken, daar heb je straks anders geen warmte meer van.’ Zeg ik terwijl ik over mijn bovenarm wrijf. Recht tegenover ons brand de kleine haard zachtjes. Ik heb die vanmiddag met moeite aangekregen. Ik had geluk dat ik een aansteker in mijn jas had zitten anders waren we nu genoodzaakt om tegen elkaar aan te kruipen. Het was niet bepaald warm in het kleine berghutje, maar we zitten droog. ‘Ik denk dat we hier de komende tijd nog wel even zitten dus ik hou mijn jas aan.’ bijt ze me toe.
De kleine vlammen dansen in het rond. Ze doen een wedstrijdje wie de grootste vlam is. Elke keer als je met je ogen knippert, is er wel een andere geel oranje jongen die boven de andere uitsteekt en kei hard roept: ‘Kijk mij eens! Ik ben beter dan al die andere.’ Ik geef ze groot gelijk. Je zult op een of andere manier moeten opvallen, anders ben je maar een kleine onzichtbare vlam in de grote massa.
Ik heb dat ook geprobeerd. Ik weet het nog als de dag van gisteren. Ik was net 16, en wilde voor een keer in het middelpunt van de belangstelling staan. Ik was onwetend en dacht dat ik het plan goed had uitgedacht. ´Ik val op vrouwen en het maakt me niet uit wat jullie van me denken.´ schreeuwde ik door de kantine. Ik was op de tafel gaan staan en had mijn vuist trillend in de lucht gestoken. Het was doodstil. Ik hoorde verschillende hersens kraken en ik zag de verbazing op de gezichten. Was het dan gelukt? Was ik dan eindelijk iemand? ‘Ha, Lieve is Gay!’ hoorde ik ineens. Een onbekende ouderejaars was op de tafel gaan staan en stond me wijzend uit te lachen. Daarna begon iedereen te lachen en hoorde ik verschillende leerlingen roepen: ‘Gay, gay, gay, gay!’ Ik kon wel door de grond zakken. Vechtend tegen de tranen, klom ik onhandig van de tafel. De massa was nog harder gaan roepen en ik begon te rennen. Hoe verder ik me in het vuur bevond, hoe kleiner ik werd. Hoe kon ik nou weer zo stom zijn?
‘Jezus Lieve, waar zit jij met je gedachten!’ ik went mijn blik af van het vuur en ga met mijn hand over mijn wang. Hopelijk heb ik de verdwaalde traan op tijd weg kunnen halen. ‘Vroeg je iets?’ ‘Ik vroeg me af hoelang we hier nog moeten koukleumen.’ Carina zucht en ik hoor hoe ze zich verplaatst en haar jas nog verder dicht ritst. Ik voel nu pas hoe koud ik het eigenlijk heb. Mijn tenen zijn 10 ijsblokjes en ik voel elk spiertje in mijn lichaam samentrekken om warmte te produceren. Ik vraag me echt af, waarom we zo stom zijn geweest om toch die sneeuwstorm in gaan. ‘Ik heb eerlijk waar geen idee.’ ik sla mijn armen om mijn knieën en probeer nog verder onder de deken te kruipen. ‘Hou je het nog een beetje vol?’ vraag ik. Ze antwoord haast onhoorbaar: ‘Het zal wel moeten.’
Vier weken geleden heb ik Carina leren kennen in de skischool. Ze kwam de omkleedruimte ingelopen in haar gloed nieuwe les pak. Zo’n blauw skipak, met groot op haar linkerborst het logo van de skischool. Zo een die wij allemaal moeten dragen als wij les geven. Haar blonde geverfde haar werden uit haar gezicht gehaald door een zwarte hoofdband en ze had haar donkere bruine ogen lichtelijk opgemaakt. Ze oogde heel vriendelijk maar volgens mij is ze nogal vol van zichzelf. Ze kwam naast me op de het houten bankje zitten en stak haar hand uit. ‘Ik ben Carina.’ ‘Lieve.’ Antwoorde ik terwijl ik haar zachte hand schudde. Ik heb die hand daarna nog een keer vast gehad. Dat was toen we samen kleine Florian uit het ravijn redde. Het kleine mannetje was die middag spoorloos verdwenen in de sneeuwstorm en wonder boven wonder hadden we hem nog kunnen vinden. Carina en ik hadden eindelijk iets samen gedaan, zonder de hele tijd te lopen bekvechten. Hoe het kwam dat wij continu ruzie hadden, wist ik niet. Op een of andere manier waren wij het nooit met elkaar eens. En als we dat wel waren, was ik in ieder geval te eigenwijs om daar aan toe te geven. Ruziën was gewoon zo veel makkelijker dan iemand vertrouwen. Dan wist je ook zeker dat er niet op je hart werd getrapt.
Ik besluit na een tijdje dat ik mijn spieren maar weer moet bewegen. Op het moment dat ik mijn benen strek, kraken mijn knieën aan beide kanten. Ook mijn heupen en rug protesteren als ik opsta. Ik beweeg mijn schoudergordel om mijn rug verder los te maken, als mijn blik valt op het kleine raampje in de houten muur. Ik schuifel naar het raampje en adem uit tegen het glas. De dauw verdwijnt en de buitenwereld wordt zichtbaar. Het was ondertussen gestopt met sneeuwen en de bergen leken op grote bekers vol met citroen ijs. Dat zou er wel in gaan ijs. Fris zoete bolletjes, dat een geluksgevoel geeft als je het op je tong smelt. Ik heb ooit ergens gelezen dat op het moment dat je chocolade eet, er een bepaalt stofje in je lichaam opwekt, waardoor je je gelukkiger voelt. Dat stofje komt bij mij opborrelen als ik citroenijs eet. Iedereen heeft zijn zwaktes, toch? ‘Het is ondertussen gestopt met sneeuwen. Gaan we proberen terug naar het dal te skiën?’ Ik draai me om en wacht op een antwoord. Maar het blijft stil. Carina verroert zich niet. ‘Hé, hoor je me wel?!’ vraag ik geďrriteerd, ‘Ik kan er ook niets aan doen dat wij hier opgesloten zitten!’ Carina reageert nog steeds niet dus loop ik stampvoetend naar haar toe. Als ik dichterbij ben gekomen, voel ik mijn woede een beetje wegzakken. Het kleine beetje licht dat van de haard afkomt, verlicht haar gezicht waardoor twee dichte ogen verschijnen. Haar schouders gaan lichtjes op en neer en ze heeft een ontspannen uitdrukking op haar gezicht. Een klein beetje beduusd blijf ik staan. Ze ziet er eigenlijk wel schattig uit als ze slaapt. Meteen wuif ik de gedachte weg en verberg ik met mijn hand, de kleine glimlach die mijn mond heeft gevormd. Ik ga zo normaal mogelijk naast Carina zitten, en probeer een klein beetje van de wollen deken te pakken te krijgen. Ik sluit mijn ogen en probeer wat te slapen. Net voordat ik wegzak, voel ik dat Carina’s hoofd op mijn schouder ligt. Meteen daarna voel ik twee verdwaalde vlinders door mijn maag heen vliegen.
|