Vandaag zouden we op reis gaan. Met honderden gekleurde ballonnen om ons armen gebonden, zei je. Naar een plek met gekleurde bladeren en pastelgele wolken, waarin grote, paarse vogels vlogen en hun magische poeder op ons vrij lieten. Ons huis verfden we daar rood met bessen. En als we eenmaal klaar waren, gingen we weer verder. De optimale fantasie zou werkelijkheid worden. De datum hadden we willekeurig uitgekozen, samen op een bankje in het park. Uit het niets koos je vandaag en toen ik vroeg waarom, had je slechts geantwoord met 'daarom'. Zo logisch was het. De mooiste fantasie, was de simpelste. Omdat ik het grootst was, zou ik veel ballonnen nodig hebben, dus bliezen we er elke dag eentje op. Elke avond bespraken we hoe alles eruit zou zien, voegden we er weer wat aan toe. De maneschijn scheen 's nachts zo fel, dat we het duister nooit meer hoefden te vrezen. Bloemenkransjes maakten zichzelf, waterdruppels vulden slechts het meer, de witte hemel met blauwe wolken zou weerspiegelen in de rotsen zo glad, alleen wijzelf zouden niks veranderd zijn. Het meeste verzon jij, waarna ik het wat realistischer probeerde te laten lijken, hoewel dat eigenlijk niet kon en ook niet nodig was. Als jij het wilde, als wíj het wilden, kregen we het op een of andere manier wel voor elkaar. Het was vreemd, hoe een pessimist als ik zo kon hopen op betere tijden. Een plek met mijn geheimen er diep in verscholen, wachtend om geopend te worden en mijn schouders te belichten. Jouw zoete woorden bonden de fantasie in een lintje van hoop en realisme, de perfectie makend. In de bomen moesten porseleinen poppen groeien met wollige haartjes, dan zou jij ze aankleden en ik hen voeden. Chocolade patat met perenmoes. Want daar zou het lekker zijn. Stiekem moest ik toen wel lachen, maar ik geloof nog steeds dat het geen grapje was – dat zouden we voortaan echt eten.
Wat maakte het nou uit of het bestond, als je het maar kon voelen.
Op de achtergrond hing een muziekje in de lucht, net als in zo'n bedroefde film, maar dan vrolijk. Ja, toch? We wilden toch geen droevigheid? Misschien was dát wel de fout die we hadden gemaakt.
Er was geen geluk zonder verdriet.
Je was nog veel te jong om dat te begrijpen. Misschien ik ook, of misschien blokkeerde ik mijn hersenen tot zover, wilde ik dat niet weten. Verdriet keerden we onze rug toe, we wilden het niet leren kennen, maar erachter stond Geluk in volle vreugde op ons te wachten tot we kwamen.
We kwamen niet, want we waren te laat. Te lang negeerden we de waarheid, die ons vertelde Verdriet onder ogen te komen, toen was uiteindelijk de weg naar onze hoop te lang om vol te houden. Voor jou dan, jij was nog klein. Soms leidde imperfectie naar perfectie, hield het de weegschaal van de wereld in balans.
Niet dat ik niet blij was je te ontmoeten. Integendeel.
We voelden ons ernaartoe wandelen, desondanks heb ik me er nooit gevoeld. We belandden weer op dezelfde plek en hoorden er waarschijnlijk ook gewoon thuis, maar we zochten beide iets om ons specialer te voelen dan we werkelijk waren. Je draaide met je eigen, tedere kinderhanden mijn wereld op zijn kop. Totaal ondersteboven. Tot ik weer alleen over was, gevuld met wijsheid en hoop. We wisten allebei dat je doodging, veel mensen wisten dat je doodging. Het kleine meisje met het lichtbruine krulhaar, bestond nu als een zwijgzaam standbeeld op foto's in een levensecht fotoalbum. Maar ik was je niet vergeten. Ik ben je nooit vergeten. De wereld leeft tussen goed en slecht. Niets is volledig goed, en niets is volledig slecht, maar de lijn ertussen is fragiel.
|