|
|
Het was net na het lunchuur toen wij de parkeerplaats van Capo Colonna opdraaiden. Het complex was verlaten op één andere auto na. In de geopende achterklep van een oud model fiat zat een zo te zien bejaarde Italiaan zijn lunch te eten, ondertussen zijn ogen gericht op de ingang van het omheinde gedeelte van de kaap waar wij de resten van de tempel voor de godin Hera Lacinia hoopten aan te treffen. Na de harde regenbuien van de laatste dagen was het nu toch vrij snel warm aan het worden en, terwijl wij naar de ingang liepen, knoopte ik mijn zwarte vestje los en bond het om mijn middel. Toen wij de ingang passeerden en ik in mijn boek het hoofdstuk over Capo Colonna opzocht, viel mijn oog even op een nog jonge vrouw die aan de linkerkant van het wandelpad onder de olijfbomen zat. In het voorbijgaan knikte ik haar vriendelijk toe, en zij glimlachte naar mij, waarbij het mij opviel dat zij heel lichtblauwe ogen had en dat onder haar witte hoofddoek blond haar uitpiekte. 'Apart', dacht ik. In dit bijna zuidelijkste puntje van Italië verwachtte je niet en zag je doorgaans ook niet anders dan donkerharige mensen met ook donkere ogen. 'Apart zeker, zo bepeinsde ik nog even, als je de traditionele mensen hier bekeek'. Ook deze vrouw behoorde kennelijk tot die groep, gelet op haar donkere, lange rok met het donkere hes en de witte hoofddoek. Ze was, zo schatte ik, een jaar of veertig, en leek in alles op de olijvenpluksters die ik nu steeds vaker, na de regenval, overal op het land bezig zag. Behalve dan dat blonde haar en die blauwe ogen.
'Hij had het maar weer toegestaan'. Francesco zuchtte inwendig en kruimelde wat met zijn brood dat het restant van zijn middagmaal vormde. Antonia had hem er toe overgehaald. 'We hebben nog geen oplossing, Francesco' had zij hem voorgehouden. 'En waarom zouden we dan de gewone gang der dingen doorbreken? Toe, laat haar nog een keer gaan, het houdt haar in evenwicht.' Francesco zuchtte weer en keek naar de ingang van het terrein van Capo Colonna waar hij de blonde olijvenraapster met haar vingers gespreid over de grond de olijven bijeen zag vegen. In dit jaargetijde werd ze steevast onrustig en wilde dan hier naar toe, naar Capo Colonna, om de olijven te rapen. Hier werden geen netten gespannen onder de olijvenbomen zoals overal in de streek langzamerhand gebruik was geworden. De olijven vielen hier, rijp en vol, gewoon op de grond en het vergde veel tijd en een moeizame gebogen houding om de olijven op te rapen. De oogst was daardoor ook nooit groot, het was tijdverspilling en het bracht maar een fractie op van hetgeen de anderen uit het dorp ervoor kregen, de nettenvangers. 'Maar ach, Antonia had gelijk. Er was geen reden dit jaarlijks ritueel nu af te breken'. Francesco zuchtte weer en at gedachteloos een stukje van de kaastaart die Antonia hem had meegegeven. Antonia was zijn steun en toeverlaat. Al die bijna vijfenveertig huwelijksjaren al. Hun huwelijk was goed, gelukkig ook, dat wist hij zeker. Ook toen indertijd bleek dat er geen kinderen zouden komen. Een stil verdriet dat ze hadden leren accepteren. Antonia was daar altijd beter in geweest dan hij, dat realiseerde hij zich scherp. En toen, op een dag in het vroege voorjaar was er opeens dat hippiekamp bij Capo Colonna. Zijzelf hadden het zo niet genoemd; immers, dat woord kenden ze toen helemaal niet. Veel later pas, nadat het allemaal was gebeurd, begrepen ze uit de krant dat die vreemdelingen hippies werden genoemd. De eerste keer dat hij hen daar had aangetroffen was hij bezig geweest zijn boot vast te leggen aan een gedeelte van de funderingsresten van de Colonna die toen nog boven het water uitstak. Opeens stond daar toen dat meisje en lachte naar hem. Ze droeg een felgekleurde lange jurk en had blote voeten in sandalen. Haar haren waren in twee vlechten rond haar hoofd gewikkeld en ze was blond, heel blond. Francesco had zoiets nog nooit gezien. Hij zuchtte even bij de herinnering die hem zo scherp voor de geest stond en veegde wat kruimels kaastaart van zijn broek. Met de handen gevouwen voor haar borst had het meisje naar hem gebogen en hem toegelachen en vervolgens had ze hem in een vreemde taal met allemaal neusklanken, en ook met handgebaren, meegetroond naar dat kamp. Er was daar een hele groep bijeen, allemaal jonge mensen met uitbundige kleding aan, veel halssnoeren en oorbellen, en ook tinkelende belletjes aan de enkels bij sommigen. De meeste van de jonge mannen hadden baarden en alle mannen hadden lang haar. Hij had daar tussen hen in gestaan en in eerste instantie zich zeer ongemakkelijk gevoeld. Maar het meisje had hem meegetrokken, hem laten neerzitten bij een grote tent op een veelkleurig kussen en hem een kommetje thee aangeboden. Een grote forse jongeman met een rossige baard en ook al weer heel lichtblauwe ogen was er bij gekomen en Antonio had geweten dat deze man de baas was. Tussen het meisje en die jongeman was bovendien een heel hechte band, dat kon hij voelen, al waren alle mensen daar zeer innig met elkaar. Dat hele voorjaar en die lange, warme zomer was het kamp daar geweest. Antonia was soms met hem meegegaan, en ook zij was vriendelijk ontvangen, zij het, dat er een onzichtbare, doch duidelijke scheiding was tussen hen beiden en de vreemdelingen. 's Avonds waren zij er nooit naar toe gegaan. Er hadden in het dorp wel verhalen de ronde gedaan over vreemde zangkunsten en dansen in het maanlicht rond de Colonna, maar ach, dat was allemaal niet erg verontrustend. De vreemdelingen waren zover het Antonia en hemzelf betrof, vriendelijke en ongedwongen, zij het wat bizarre, jonge mensen. Met het blonde meisje hadden Antonia en hij het meeste contact. Ze heette Bibi, dat hadden ze wel begrepen en lachend noemden zij haar steeds Bibi Bellissima. Het meisje had dat een prachtige naam gevonden, ze proefde de woorden op haar tong en spelde ze langzaam uit: 'io Bibi Bellissima, e voi papa Francesco e mama Antonia'. Ze begrepen elkaar eigenlijk woordeloos en zowel Antonia als hijzelf vatten een diepe genegenheid voor haar op, hetgeen hen verwarde maar ook gelukkig maakte. Op een avond echter was Francesco ontdaan thuis gekomen. Hij was nog laat in de middag gaan vissen en toen hij aan het begin van de nacht weer had aangelegd bij de Colonna had hij Bibi Bellissima aangetroffen, huilend, onbeheerst snikkend bijna, haar vlechten los en haar ogen rood omrand. Hij was naast haar in het zand gaan zitten, zijn vissen achteloos naast zich neerleggend en had zwijgend gewacht tot ze wat bedaarde. Ze kon of wilde niet uitleggen wat haar zo van streek had gemaakt. Wel had ze de hand van Francesco vastgepakt en heel lang vastgehouden, eigenlijk meer dacht Francesco alsof ze zich aan hem vastklampte. Toen ze eindelijk wat rustiger was geworden had ze eventjes zijn hand tegen haar hart gehouden, was opgestaan had hem lang en bedroefd aangestaard en was daarop weggehold, terug naar het kamp. Een paar weken waren Antonia en Francesco niet de kant van de Colonna uit geweest. Het was de tijd van de harde regens. Het dorp bleef binnen en wachtte. Meestal duurde deze regenbuien in oktober nog niet lang. En altijd kon men daarna de olijven rapen. Francesco had eigenlijk al eerder naar Capo Colonna willen gaan. Zijn laatste ontmoeting met Bibi Bellissima had hem gehinderd. Maar hij ging niet. Zonder goede reden ging men in die regenbuien immers niet naar buiten. En hoe kon hij uitleggen dat hij meende een goede reden te hebben? Hij wist het zelf nauwelijks. Er was alleen een vaag gevoel van onbehagen, van iets dat hij niet kon duiden, van iets dat hij niet begreep. Toen hij eindelijk ging was het zo'n dag als vandaag geweest, ja, echt net zo'n dag als vandaag. Bijna vijfenderig jaar geleden nu alweer. De zon liet zich weer zien en spoedig zou het opnieuw warm gaan worden, met de aanzegging van herfstkou, dat voelde je óók Hij was naar het strandje gelopen, een vreemd voorgevoel hield zijn gang beschroomd en direct toen hij bij de Colonna kwam zag hij het: ze waren weg! Het kamp was verdwenen, de plaats was schoon en leeg, de resten van het laatste houtvuur waren verspreid, er was niets dat aan hen herinnerde, ze waren weg! Verbijsterd had Francesco daar gestaan, een gevoel van grote verlatenheid had zich van hem meester gemaakt, hij had even niet goed kunnen denken, en wist alleen dat ze Bibi Bellissima kwijt waren, voorgoed. Toen, in zijn verstarring, drong een geluidje zijn brein binnen. Even had hij het niet kunnen thuisbrengen, onwillig ook om iets anders dan zijn eigen verslagenheid toe te laten, maar sterker, drong dat geluidje op, en wrong zich in zijn gehoor. Hij had om zich heen gekeken, eerst met ogen die niets zagen. Toen, langzaam, had hij zijn hoofd naar het geluidje gewend, en was in de richting van de Colonna gelopen. Daar, in een uitsparing tussen de antieke resten van het fundament van de Colonna stond een olijvenmand met daarin een piepklein meisje, dat huilde en huilde en driftig sabbelde op een piepklein duimpje! Antonia vertelt het nog wel eens. Zomaar, omdat het hun beiden gelukkig maakt, de herinnering aan toen. Hoe hij thuis was gekomen, met die mand. Hoe hij deze zeer omzichtig op de keukentafel had geplaatst en Antonia bij haar arm had gepakt. Kijk, had hij alleen maar gezegd. Kijk, voor ons! Antonia had het allemaal in één oogopslag opgenomen: de mand, het kindje, het briefje op het hemdje: 'io no potei, per voi mama Antonia e papa Francesco' en daaronder de ondertekening: Bibi Bellissima! Francesco ging even verzitten in de laadklep van zijn auto, en keek tegelijkertijd of hij nog beweging zag achter het toegangshek. Midden op het pad zag hij de mand staan, en zo op afstand leek de olijvenoogst groot. Hij glimlachte, het was toch goed dat hij haar weer hier had gebracht. Ach, wat was er toen veel op hen afgekomen. Francesco wreef over zijn gezicht en kneep even zijn ogen dicht tegen het zonlicht. Van de hippies was geen spoor meer te bekennen. Niemand had hen gezien. Hun boot was nergens langs de lange oostkust van Italie aangetroffen, reden om aan te nemen dat ze waren overgestoken naar Griekenland, wellicht verder nog naar de Libanon, Israel of de Noord-Afrikaanse kust. De burgemeester van Crotone die het onderzoek had geleid namens de president van de Giunta Regionale de Calabria had hen steeds op de hoogte gehouden van het verloop van de zoektocht naar de hippies. Intussen was het vondelingetje toevertrouwd aan het kinderloze echtpaar Antonia en Francesco. Ze hadden het kindje opgenomen met een vanzelfsprekendheid alsof het zo was voorbestemd. Beiden weigerden er aan te denken dat op een dag de hippies, of in ieder geval de natuurlijke moeder, Bibi Bellissima, zou worden teruggevonden, en hun kindje hen weer zou worden afgenomen. Het meisje herstelde snel van de eenzame dagen op Capo Colonna en groeide op tot een tevreden en allerliefste, blonde baby. Bibi Bellissima werd haar naam, ze hadden er niet eens over nagedacht, zo heette ze nu eenmaal. Na een jaar was de burgermeester weer langsgekomen en had hen verteld dat het spoor dood liep. Bibi zou ondergebracht worden in een heel goed tehuis voor wezen in Napels. Zij zou daar meer dan in Zuid-Calabrië, bij Francesco en Antonia, de kans hebben geadopteerd te worden door een echtpaar dat haar zou kunnen grootbrengen in een omgeving die meer bij haar veronderstelde achtergrond zou aansluiten. Francesco glimlachte nu. De storm van protest die deze regeling bij de plaatselijke bevolking had ontketend: 'non mai'! Hun Bibi! Het vondelingetje van Capo Colonna hoorde hìer, bij het dorp en in het huis van Francesco en Antonia! Tja en zo was het uiteindelijk ook gegaan. Bibi Bellissima was opgegroeid in hun huis en had met hen een gelukkige familie gevormd tot op de dag van vandaag. Ze was een mooie jonge vrouw geworden, ze was lief, volgzaam en ijverig. Toch zou geen jongeman in het dorp of zelfs vanuit Crotone ooit naar haar gunsten dingen. Immers, Bibi Bellissima bleek doofstom. De geconsulteerde artsen, zelfs een professor uit Catanzaro, hadden daar niets aan kunnen veranderen. Francesco keek even naar de gebogen gestalte onder de olijfbomen. De sjaal was afgegleden en het dikke blonde haar golfde over de schouders en rug van Bibi. Frappant hoezeer zij in de loop der jaren steeds sterker was gaan lijken op de Bibi Bellissima die zij hier hadden gekend. Onmiskenbaar was hùn Bibi Bellissima haar dochter. Steeds in het najaar, na de eerste hevige regenval, wilde Bibi Bellissima hier zijn, en olijven rapen met haar handen, nooit anders, nooit met de netten. Dit was het enige waarin zij heel sterk haar eigen wens aangaf. Na dit rapen voegde zij zich weer in het gewone ritme van hun leven, elk jaar opnieuw. 'Maar voor hoelang nog'? Nu zuchtte Francesco eventjes. Sancta Maria, Madre Dio. Hoe vaak de laatste tijd riepen Antonia en hij de Heilige Maagd niet aan, om wijsheid, besluitvaardigheid, om een goede oplossing? Want wat moest er met hun dochter, nu zij beiden in de herfst van hun leven waren aangekomen? Antonia was nog fit, nog sterk, maar liep wel tegen de zeventig. En hijzelf, ach het wilde allemaal nog wel. Maar hij wist dat zijn krachten afnamen. Hij merkte het dagelijks. Maar wat nu met hun geliefde kind? Alleen kon zij niet blijven, haar beperking maakte dat onmogelijk. Maar wie nam haar straks onder haar hoede? Francesco hield zijn hand boven zijn ogen en keek naar de plek, net achter de ingang naar de Colonna waar Bibi Bellissima, nu wat dieper het park in, nog steeds geconcentreerd de olijven bij elkaar veegde. De man en de vrouw met het boek kwamen het pad weer aflopen. Ze hadden natuurlijk de Colonna bekeken. De vrouw las hardop voor, de man liep met zijn handen op zijn rug iets voor haar uit, maar leek wel te luisteren. Ze liepen langs Francesco waarbij de vrouw iets tegen hem zei. Hij glimlachte maar wat. Die toeriste bedoelde het ongetwijfeld aardig, maar het was een onbegrijpelijk soort Italiaans geweest. De vrouw sprak op ongeveer dezelfde manier als lang geleden Bibi Bellissima! Hij keek het stel even na. De man maakte kennelijk een plagerig grapje tegen de vrouw. Hij deed haar Italiaaanse babbeltje na! Lachend stapten ze in hun auto en reden het parkeerterrein af. Francesco schoof zijn lunchbox opzij, stond op en strekte zich. Langzaam liep hij het pad op, naar Bibi Bellissima.
Onze auto draaide op aanwijzingen van een bediende de nauwe garage van het hotel in. We waren na een lange warme tocht eindelijk aangekomen in Catanzaro, de hoofdstad van Calabrië. Het was al ruim na 19.00 uur en ik was blij dat we de auto uitkonden. Rijden door dit deel van Italië gaat met een gemiddelde snelheid van 50 km per uur. En na Capo Colonna vanmiddag waren we niet meer gestopt. Alles was gesloten, geen seizoen meer hier in oktober. Het vooruitzicht van een lange douchebeurt, schone kleren en een koel glas wijn, deed mij opgewekt de auto uitspringen. Direct merkte ik het. 'He, verdikkeme! Mijn vestje verloren'! Ik herinnerde me hoe ik het om mijn middel had gebonden, bij de Capo Colonna, omdat het onverwacht warm werd. 'He, wat jammer nou'! Ik was er eigenlijk een beetje aan gehecht geraakt. Sinds ons bezoek aan Stockholm, waar ik het had gekocht had ik het altijd bij me op reis. Ik weet nog waar ik het had gekocht. Het was een klein boetiekje geweest, vlak bij het koninklijk paleis. Het was mij opgevallen omdat het winkeltje een alternatieve uitstraling had en dat zie je daar niet veel. Binnen was een grote varieteit aan gebruiksvoorwerpen en kleding uitgestald geweest. Het vestje, vrolijk geborduurd met glazen kraaltjes, had ik spontaan aangeschaft. Het labeltje in het rugpand met een Italiaanse naam en daaronder 'made in Stockholm, Sweden', had mij nog vragend doen opkijken naar de grijsblonde eigenaresse. Een huismerk van Italiaanse snit? Ze had alleen maar geglimlacht. Een beetje weemoedig, dacht ik toen, maar dat kan ik me ook verbeeld hebben.
Bibi Bellissima stond al recht toen Francesco aan kwam lopen. Ze was verder het pad naar de Colonna op geweest dan andere jaren zag hij. De volle mand olijven stond aan haar voeten, maar daar had ze helemaal geen aandacht voor. In haar handen had ze een zwart kledingstuk, waar ze verbaasd naar staarde. Toen Francesco bij haar was aangekomen, draaide ze zich naar hem toe en reikte het vestje aan. Haar gezicht was één groot vraagteken, toen ze wees op een klein zijden labeltje aan de binnenkant. Hij nam het vestje in zijn handen en las de smalle gouden lettertjes: 'Bibi Bellissima, made in Stockholm, Sweden'. Francesco keek zijn dochter aan: caro mio', zei hij zachtjes, 'wat een vondst'.
|
|