Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2010  Ellen Huijsmans

Op het strand - Ellen Huijsmans

Een blikje steekt uit de metalen bak onder het tafeltje bij het raam. Buiten trekken de tot luxe appartementen verbouwde pakhuizen voorbij.                        
Uit de bak komt een alcoholgeur. Annabel duwt tegen het blikje. Het zakt een klein stukje. Ze prikt met haar lange nagels tegen het aluminium zodat het helemaal verdwijnt. Dicht, die klep.
Een van haar felrode haarlokken hangt voor haar oog. Ze blaast en de lok wappert omhoog. De lokken glinsteren in de spiegeling van de treinruit.
Haar one-night-stand van eergisteren had hard geginnegapt om de nieuwe coup, eigenlijk hield hij meer van blond en golvend.
Ze glimlacht tegen een jongetje verderop. Hij rent op haar af en als hij vlak bij is, duikt hij achter een bank. Hij lijkt op haar broertje. Haar glimlach bevriest zodra het jongetje uit het zicht is.      
De strakke pumps schopt ze uit waarna ze haar benen op een stapel Metro’s op de bank tegenover haar legt. Met haar rechterhand haalt ze een verfomfaaid papieren zakdoekje uit de shopper en snuit haar neus. Ze voelt zich als het papieren zakdoekje, slap en gebruikt.
Vannacht danste ze uren, zonder te drinken en te eten.
De blaren op haar voeten branden als ze opstaat. Een seconde weigeren haar voeten op de plakkerige vloer te staan, maar bewegen dan richting de coupedeur. Het jongetje hangt tegen de bankleuning, ze glimlacht naar hem en aait hem tijdens het voorbijgaan over zijn hoofd. Het vlasblonde haar is zacht als een vacht van een pasgeboren hondje.
De trein wisselt van spoor en ze wankelt. Snel pakt ze een rugleuning vast en sjort de tas weer over haar schouder.
Een urinelucht komt haar tegemoet als ze de deur naar het halletje opendoet. Haar rechtervoet kleeft aan de vloer maar ze loopt door naar het toilet.
De deur staat op een kier. De w.c.-lucht vermengt zich met de geur van sigarettenrook. Ze aarzelt. De dancebeats van vannacht klinken opnieuw in haar oren, gelijk met haar hartslag, de muziek zweept op, sneller en harder.
Langzaam komt haar  rechterhand omhoog. Hij trilt.
De goudgele nagellak steekt af tegen de vale deur. Straks bij de Etos op het station niet vergeten aceton te kopen zodat ze deze eraf kan halen, de vorige stond toch beter. Haar hand raakt de deur en duwt er zachtjes tegen.
Een kort gemompel klinkt in de w.c.. De deur blokkeert. In de spiegel de rug van een man, een G-star-spijkerbroek, donker haar.
Ze houdt haar adem in en stapt zachtjes naar achteren. Naast het fonteintje, onder de spiegel, glimt een zwart pistool.

Met snelle passen loopt ze door de coupe. Weg van de w.c.. Ze duwt het jongetje opzij en draait zich om. De deur blijft dicht. Een vent met een pistool. In een trein. Zou hij iemand willen beroven? Of neerschieten? Maar niet haar. Haar voeten persen zich in de pumps. Weg moet ze. Is hij al in deze coupe? Alleen het jongetje staart haar met grote ogen aan. Ze opent de deur naar het volgende balkon.
De trein mindert vaart. Terwijl ze tegen de paal op het balkon leunt, zoekt ze een spiegeltje in haar tas. Een wit hoofd met uitgelopen mascara.
Als ze de knop indrukt, schuiven de deuren open. Ze springt op het perron, en loopt richting de trap. Niet omkijken. Bij het bord met de vertrektijden, aarzelt ze. Snel kijken hoe laat de trein teruggaat? Voor het bord zoeken haar ogen de tijden. Niet opzij kijken. Een man nadert. Niet kijken. Weer die sigarettenrook. Sinds ze stopte, probeert ze te ruiken welk merk iemand rookt. Marlboro rood, Camel? Een seconde een blik naar rechts. Een groot lijf, atletisch, staat naast haar, hij kan niet heel oud zijn. Niet kijken. Ze vindt de tijden en loopt het perron af. Snel draait ze haar hoofd om. Heel even vangt ze zijn blik op. Grijze ogen. De man met het pistool.
De trap naar de uitgang lijkt langer dan ooit. Zijn ogen prikken in haar rug.

Het zand stuift op als een jonge vrouw en twee kindjes met lange, donkere haren, het strand oplopen. De meisjes dragen scheppen en emmers. Ze zijn er vroeg bij op deze frisse ochtend. Vanachter het paviljoen houdt ze het pad in de gaten. Geen man in een G-star, met grijze ogen.
Verbluffend, hoe zijn ogen leken op die van Arie op Ameland.
Jaarlijks gingen ze er met zijn vieren op vakantie. Haar vader huurde twee weken een huisje dicht bij zee. Met haar broertje Joris rende ze door de duinen en zwom ze in zee waardoor ze ’s avonds bij de open haard rozig in slaap dommelde. In de supermarkt en op het marktplein spraken de eilanders schande over Arie, een stroper. Maar eigenlijk vonden ze het wel makkelijk dat hij het aantal duinkonijnen in evenwicht hield.
Op het strandpad nog steeds geen G-star.
Ze was bijna veertien toen ze op een van de vakanties, de laatste van haar broertje, ’s avonds achter het duin stiekem ging roken. Ze stak haar sigaret aan en gilde, kort. In het schijnsel van de vlam van de aansteker zag ze een man. Hij ontstak een zaklamp en legde zijn wijsvinger op zijn mond. Naast hem lag een konijn, een straaltje bloed sijpelde uit zijn bek. De stroper droeg boven een legerbroek een spijkerjasje, een geweer hing om zijn schouder. Hij glimlachte en vroeg fluisterend of hij een sigaret van haar mocht. Samen rookten ze. Nauwelijks durfde ze hem aan te kijken. Zijn handen waren slank, met diepe kloven. Hij rook naar zee. Zijn lichaam gespierd, zijn huid ruw en bruin. Vanuit haar ooghoeken zag ze stoppels op zijn gezicht. Toen hij een hand op haar hoofd legde en haar streelde, sprong ze overeind en rende naar het huisje. Huilend was ze op haar bed gevallen.

Bij de branding bewegen schuimvlokken zachtjes op de wind. Als ze tegen een paar vlokken schopt, waaien ze een stukje omhoog. De golven ebben weg en nemen tientallen voetstappen met zich mee. De zee ruikt net als op Ameland.
Soms wil ze de golven achterna om de leegte niet meer te voelen, maar ze heeft geen lef, ze durft niet. Nooit niet. Nu niet en morgen niet.
In de zomer dat ze voor het eerst met zijn drieën op het eiland logeerden, had Arie haar zijn dode konijnen geshowd. Zachtjes aaide ze de vacht van de kleine beesten. Het voelde koud. Net zoals het voelde als hij met haar vrijde. Nooit had ze de seks gewild, ze zocht alleen maar naar troost. Een aanraking van haar huid. Ze hoefde hem niets uit te leggen. Niet te praten over hoe boos ze was op de kanker in haar broertje.
Aan de horizon een paar stippen, windmolens.
Wat moest die vent in de trein naar zee? Waar is ie nu?
De kammen van de golven glinsteren in de zon. Half uit het zand steekt een gebroken, groene fles. Een kwal hangt, gespietst, op de scherpe rand. 
Ze moet aan leuke dingen denken, niet aan die engerd.
Op het zand dribbelt een witgrijs vogeltje. Door de golfslag heen klinkt wat gekwetter. Lange, grijze poten steken onder het lijfje uit. Wit, en op zijn borst wat grijze veertjes. Het springt omhoog en tolt onhandig door de lucht. Een jong meeuwtje.
De geur van de zee vermengt zich met een sigarettengeur. Ze kijkt over haar schouder.
Schuin achter haar, een man. De vent uit de trein.
Het koude zand prikt als naalden in haar blote voeten.

Ze trekt bukkend haar schoenen aan. Traag beweegt haar hoofd omhoog. Twee benen in spijkerbroek belemmeren het zicht. Ze komt verder overeind. Een hak zakt het nog natte zand in, verwoed probeert ze hem uit het strand te trekken. Een glimlach op zijn gezicht, hoge jukbeenderen in een smal gezicht.
‘Lekker weer, hè?’, hij trekt de kraag van zijn leren jack wat steviger om zijn nek.
Onder zijn rechtermouw komt een tatoeage tevoorschijn. Terwijl hij haar bekijkt, bijt hij zacht op zijn volle onderlip. De meeuwen zijn ver weg. De moeheid verdwijnt uit haar benen, ze verplaatst haar gewicht naar haar linkerbeen.
‘Ik ga in zee zwemmen,’ ze recht haar rug en zet haar hand op haar heup.
‘Wat deed je in de w.c.? Zijn glimlach is weg en hij klinkt afgemeten. ‘Mij bestuderen?’ Hij kijkt haar onbewogen aan. ‘Vond je zeker wel spannend, hè?’                
In haar hoofd een stilte als na een geweerschot in de nacht. Zijn lippen bewegen maar ze hoort niets. Haar blik volgt een wolk aan de horizon, die verder uit elkaar valt terwijl hij naar het noorden trekt.
‘Ik zag je wel gluren. Eerst vond ik je te jong. Maar toen je me lokte naar het strand, dacht ik, ach kom, een volwassen chick.’
Hij knijpt zijn ogen tot spleetjes.
Ze opent haar mond, een heel klein beetje. En duwt het puntje van haar tong naar buiten.
De man doet een stap naar voren. Een vlaag sigarettenrook komt naar haar toe.
Zij stapt naar achteren.
De golven rollen van het strand, bijna alle schuimvlokken zijn weggewaaid.
Ze veegt wat lokken uit haar gezicht, en staart naar zijn gezicht. In haar buik komt een vage misselijkheid op, in haar hoofd wordt het mistig.
Zijn ogen zwellen op zodat ze bijna uit de oogkassen puilen. Boven zijn wangen duwen de jukbeenderen tegen de huid die strak trekt terwijl een bulderende lach uit zijn mond komt. Op zijn gezicht trekken fletse beelden voorbij van een eindeloze rij met vriendjes, one-night-stands en Arie. Als in een oude zwart-wit film, zijn opgezwollen gezicht als aftands filmdoek.

Ze is weer op het strand doordat ze met een schoen opnieuw in het zand zakt. Hij wuift met zijn hand voor haar gezicht. Ja, ja het gaat wel, vieze looser. De misselijkheid trekt weg, ze haalt een paar keer diep adem. Zachtjes knijpt ze haar ogen dicht en buigt naar voren. Zijn wang is schraal, traag bijt ze in zijn oor. Hij pakt haar vast bij de taille en knikt naar de duinen achter hen.

Als haar heup op het harde metaal stuit, legt hij het wapen in het zand van de duinpan. Speels pakt ze het op en laat het om haar wijsvinger draaien, als een volleerde cowboy. Het metaal glimt in haar hand.
‘Hier, met dat pistool, gek kind.’ Hij graait naar het wapen.
Ze springt op en loopt weg.
‘Inhalige, ouwe viezerik.’                     
Lachend haalt ze de pal van het pistool. Dat leerde ze van Arie.

Tien minuten later drukt ze in het zand een sigaret uit. Een rode Gauloise. Ze had het kunnen weten. Het pistool ligt naast haar.
Uit haar tas pakt ze een paar papieren zakdoekjes. Met een tissue wrijft ze erover. Het handvat, de loop, de pal. Als ze klaar is, steekt ze haar hoofd boven de duinpan uit. Het strand is nog leeg, zelfs de meeuwen zijn weg. Misschien opgeschrokken en weggevlogen door de knal.
Ze klimt uit de duinpan en loopt naar beneden. Als ze bij de branding aankomt, gooit ze met een grote zwaai het pistool in zee.

Op het station koopt ze bij de Etos aceton en fuchsiaroze nagellak, met glitters.

Op het strand © Ellen Huijsmans

Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2010  Ellen Huijsmans