Vanachter het glas van het fotolijstje kijkt zij mij aan. Zij heeft een ernstig gezichtje, omlijst door blond haar dat op haar tengere schouders valt. In het haar draagt zij een grote zwarte strik. De strik is scheefgezakt. Haar lichte katoenen jurk is wat gekreukt. Naast haar staat haar jongere zusje. De meisjes kijken onwennig naar de fotograaf die z’n hoofd onder een zwarte lap verstopt heeft. Het is 1920. Geboeid kijk ik naar het oudste kind dat 30 jaar later mijn moeder worden zou. Wat het leven voor haar in petto heeft weet zij dan nog niet en ik voel mij een gluurder, omdat ik wél weet waar de puzzelstukken van haar leven zijn neergelegd. De grote open ruimte van toen is nu bijna geheel bedekt. Ook ken ik de verhalen en gebeurtenissen die bij elk puzzelstuk horen.
Zij zit op de stoep voor de winkel van haar vader. Soms haat zij die winkel, want haar ouders hebben weinig tijd. Zo kort na de oorlog van 14-18 moet er hard gewerkt worden voor het grote gezin. Brood op de plank is het motto. Marie ziet de klanten komen en gaan.”Wemelsfelder, mag ik het volgende week betalen?” hoort zij de klant vragen. Haar vader zoekt het lange smalle boek, waar hij de onbetaalde boodschappen in opschrijft. ”Maar natuurlijk, geen enkel probleem,” zegt hij en lachend telt hij de bedragen bij elkaar op. “Nou bedankt maar weer en tot volgende week.” Kleine Marie ziet de vrouw vertrekken met de volle boodschappentas. In de winkel maken haar ouders ruzie. De ruzie loopt hoog op, de harde stemmen tuimelen door haar hoofd. Ze stopt haar vingers in haar oren. In de verte komt de melkboer aan. Het paard stampt grote stofwolken op het zandpad. De melkbussen rammelen op de kar. “Was ik maar een paard” denkt Marie en in haar fantasie galoppeert zij de wereld in.
Ik kijk op de klok, het is kwart over drie.Haar middagslaapje heeft ze nu wel achter de rug. Voorzichtig vouw ik het vloeipapier om de foto heen en als een kostbaar kleinood stop ik hem in mijn tas. ”Zou ze de foto al eens gezien hebben?” mijmer ik. Als ik even later langs het pand fiets waar zij opgroeide, zie ik haar in gedachten voor de winkel op de stoep zitten. Het oude pand is gemoderniseerd. De etalage heeft plaats gemaakt voor een ultra moderne gevel met veel glas en staal. Ook het stoepje is weg. Het zandpad is inmiddels voorzien van sierbestrating en het stampende paard van de melkboer is nergens meer te zien. Ik vervolg mijn weg en bij het bejaardenhuis zoek ik een plek voor mijn fiets. De fietsenrekken zijn altijd bomvol. Het valt mij op dat er uitsluitend damesfietsen staan… Het gebouw lijkt op een grote blokkendoos met z’n etages, balkons en ramen. Achter de ramen ontdek ik veel grijze hoofden, naar buiten kijken schijnt hier een geliefde bezigheid te zijn. Als de schuifdeuren open glijden komt de warmte mij tegemoet. In de hal zie oude mensen, in de gangen zie ik oude mensen. De vrouwen lijken allemaal een beetje op elkaar. De grijze gepermanente hoofden, brillen en donkere bloemetjesjurken zijn goed vertegenwoordigd. De mannen dragen strenge donker pakken, verdwijnt de kleur langzaam uit je leven als je oud wordt? De zoemende lift brengt mij naar boven. In de gang hangt een geur die mij doet denken aan boldoot en sudderlapjes. Bij sommige deuren staat een rollator geparkeerd, net zo onmisbaar geworden als voor mij de fiets of de auto. Bij nummer 126 druk op de bel, het geluid snerpt zo hard in mijn oren dat ik ervan schrik. Zou ik er ooit aan wennen dat zij zo doof is? Het duurt even voordat de deur open gaat. Mijn ogen glijden over het gepermanente hoofd, de bril én de donkere bloemetjesjurk. Mijn 93 jarige moeder glimlacht en is blij dat ik er ben.
In haar kamer is het vol. Door de jaren heen is er een verzameling van dierbare spullen ontstaan. Aan sommige voorwerpen kleven herinneringen uit mijn jeugd. Met alle foto’s aan de wand zou zij een galerie kunnen vullen. Verschillende generatie kijken mij aan. Grootouders, broers en zussen, bruidsparen in alle soorten en maten, mooie en minder mooie baby’s. Ze horen allemaal bij haar leven. Moeder scharrelt in de keuken met de koffiekopjes en zegt: “moest je geen sjaal om, ’t is zo koud vandaag? “ Nee hoor mam niet nodig” roep ik terug, ze hoort me niet. Op het tafeltje bij het raam zet ze de koffie neer. Ze zit daar graag met haar belangrijke spulletjes onder handbereik. Het borduurwerk, de afstandsbediening van de TV, haar boek en niet te vergeten haar handtas die steeds belangrijker is geworden. Ik leg het kleine pakje op haar schoot. Verbaasd kijkt zij mij aan met pretlichtjes in haar oude ogen.”Meid, ik ben toch niet jarig, wat is het, wat zit er in? “ “Maak nou maar open mam”, zeg ik een beetje ongeduldig. Nieuwsgierig scheurt zij het papier er af. Wat er dan allemaal gebeurt is verbazingwekkend. Sprakeloos en met open mond staart zij naar de foto. Zij kijkt mij aan en dan rollen de tranen over haar wangen. Ze aait de foto, zij gaat staan en dan weer zitten. Ze houdt de foto dicht bij het raam om hem nog beter te kunnen bekijken bij daglicht. Het lijkt er op als of zij heel veel wil zeggen maar de woorden blijven steken in haar keel. Om de stilte te doorbreken haal ik de koffiepot in de keuken. “Wat is ’t ie mooi he mam, had je hem al eens gezien? Joke vond hem in een oude schoenendoos.”Mama heeft het plaatje nog nooit gezien en het brengt haar terug naar haar jeugd. “Mam waarom huil je? “ Als zij mij aankijkt lijkt het of haar kindergezichtje verschijnt. Als 2 negatieven schuiven de gezichten over elkaar heen. Ik vind het zo moeilijk om mijn oude moeder als kind te zien en het is nog moeilijker om in dat kind mijn moeder te ontdekken. Het verward mij een beetje. Aan mama merk ik dat zij alleen wil zijn. Haar hersenen werken op volle toeren, het is ook zo’n lange reis terug die zij nu maakt in haar hoofd. Bij de deur omhels ik haar, vroeger was zij de grootste, nu ben ik het. Weer vraagt zij naar mijn sjaal en zij trekt de rits van mijn jas hoog op tot onder mijn kin. ”Doe je voorzichtig kind en kom je weer gauw?” vraagt ze. Natuurlijk doe ik voorzichtig en ik beloof dat ik ook weer gauw zal komen. Zij kijkt mij na totdat de lift er is. Als de deur dichtschuift zie ik nog net een pluk grijs haar.
Beneden in de hal scharrelen wat oude mensen heen en weer. Een mij onbekende vrouw vraagt mij: “ van wie ben jij er één? Ik? Oh ik ben er één van Marie en Gerrit” Verbaasd bekijkt zij mij van top tot teen en zegt: “meid wat ben jij groot geworden.” Onderweg naar huis probeer ik mij voor te stellen waar Marie speelde, waar zij naar school ging. Ik fiets langs de huizen waar zij opgroeide, waar zij trouwde en waar zij moeder werd. Ik probeer met haar ogen het dorp te zien. Het lukt me niet, want haar ogen zagen het begin van de vorige eeuw en de mijne die van dit nieuwe millennium. De foto zet mij aan het werk, ik ga op zoek naar de vrouw, de mens, achter mijn moeder!
|