Homepage  Prozawedstrijd  Prozawedstrijd 2007  Elodie Berendsen  Beoordeling BSN

Woestijnzand - Elodie Berendsen

Maria 'Shon Chia' Emerencia zit in haar schommelstoel op de porch als ik mijn pick-up in de schaduw van haar landhuis parkeer. Ze weet dat ik kom. Ze heeft mijn stofspoor vanaf haar heuvel al lang gezien. Als ik het portier open, proef ik het fijne zand dat ik zelf heb doen opstuiven. Afrikaanse stofdeeltjes. Ze reizen op de adem van de wind en bedekken na een lange overzeese tocht de Curaçaose bodem met een laag geschiedenis die niet vergeten mag worden. Als het aan Shon Chia ligt.
Shon Chia is duizend jaar oud en net als het woestijnzand hier neergestreken. Ze zal sterven hier. Haar lichaam zal tot stof vergaan en de wind zal haar meenemen. Misschien wel naar huis. Uiteindelijk. Maar voordat ze gaat, wil ze haar verhalen achterlaten. Naast haar staat een lege stoel. Ze heeft hem voor mij klaargezet. Op een klein tafeltje staan twee glazen lemoenlimonade. Het ijs erin knispert. Ik groet haar met een beleefdheid die ik van mezelf niet ken. Vanuit een respect dat verder gaat dan wat ik normaal gesproken voel voor mensen die veel ouder zijn dan ik. Ik groet stil, zonder woorden. Met eerbied. Shon Chia knikt en schraapt haar keel. Ik ga op de lege stoel zitten en hou mijn adem in. Mijn map vol onbeschreven vellen ligt opengeslagen op mijn knieën. Mijn pen zit stevig in mijn hand. Shon Chia vouwt haar handen in haar schoot. Ze wiegt op haar stoel en spreekt. Ze spreekt de woorden van een verhaal dat al lang geleden verteld had moeten worden.

'Op dit landgoed huisden ooit honderden zielen. Velen zijn hier weggetrokken maar niet allemaal. Wat ik je ga vertellen gaat over hen die zijn gebleven. En het begint aan de rand van deze plantage. Dit is het verhaal van Melitza en Beto:

Melitza stond tegen een boom en keek naar de mannen en vrouwen op het maisveld. Ze bewogen op en neer, stil zwoegend in lange rijen met gevlochten manden op hun ruggen. De zon schitterde aan een naakte lucht. Zonder mededogen, schaamteloos fel. Kleine kinderen liepen af en aan met water in houten emmers. Een gebarsten nap beroerde droge monden, streek langs gesprongen lippen. Zo nu en dan waagde iemand het een volle schep te verkwisten om zijn hete lijf wat verkoeling te schenken. Maar alleen als de Bomba niet keek. De Bomba was meedogenlozer dan de zon. Hij liet verkwisters geselen. Er stonden tien zweepslagen op watermisbruik.
Beto keek op van het werk. Zoals altijd voelde hij haar aanwezigheid. Zijn blote bovenlijf glom. Zijn lichaam was buigzaam en sterk als de wilde grashalmen van de savanne die hij lang geleden gedwongen verliet. Hij droeg zijn zwarte hoofd met neerbuigende trots. Het stond licht naar achter gekanteld waardoor zijn kin krachtig naar voren stak en hij zijn oogleden nooit helemaal opsloeg. Zoals de leeuwen uit zijn geboortestreek verveeld onder een boom in de schaduw konden liggen in afwachting van een prooi die de moeite waard was om voor op te staan.
Beto's zweet viel op een akker die niet de zijne was. Hij droeg zijn afkomst onder zijn hart maar zag haar alleen als hij diep naar binnen keek. Naar buiten gericht, was zijn blik hard. Ondoordringbaar als de grond waarop hij werkte, die maandenlang droog kon liggen en zich dan hermetisch afsloot om te kunnen behouden wat was.
Een jongen met een emmer schepte water en reikte Beto de nap aan. Beto dronk en keek naar Melitza. De schaduw van de boom waar ze tegenaan stond, at haar op. Haar witte tuniek wapperde om haar buik. Het zou niet lang meer duren.
'Wat sta jij te loeren, nikker.'
De Bomba stond achter Beto. Hij porde hem met zijn zweep in de rug.
'Vooruit, aan het werk.'

De Bomba duwde. Beto struikelde, viel voorover op het land. Beto beet op zijn lip en keek op. De Bomba stond voor hem, dreigend met zijn zweep. Beto ontweek zijn blik en krabbelde langzaam overeind. Paraat om op elk moment te incasseren.
Beto stond recht voor de Bomba. De Afrikaanse pilaar torende boven hem uit en keek kil op hem neer. De Bomba ontweek zijn blik. Hij huiverde, was zich ervan bewust dat hij de zweep steviger vastgreep. Bereid om op ieder moment de aanval van zich af te slaan. Maar Beto liet de Bomba staan. Hij draaide zich om en ging aan het werk. 

De mais die Beto plukte, verpulverde in zijn handen. Dor en droog was deze oogst. Dor en droog was ook zijn hart. Hij dacht aan de spaarzame nachten die hij met haar had kunnen door brengen. Hij en Melitza. Ze kwamen van dezelfde stam. Ze zaten op hetzelfde schip, overleefden de overtocht en kwamen door toeval op dezelfde plantage terecht. Die van Andriesen, een hard maar rechtvaardig man die het landgoed met ijzeren hand liet bestieren door mensen zoals de Bomba.
De Bomba was een kleine, licht gekleurde man. Zijn moeder, een blanke vrouw, had het gewaagd de verveling te verdrijven met een neger. Het kind dat uit hun samenzijn werd geboren zou nooit tot de maatschappelijke kring van zijn moeder behoren en werd gewantrouwd door de zwarte groep van zijn vader. De enige positie die er voor hem over bleef was die van een opzichter, een Bomba, en hij liet zijn frustraties rijkelijk vloeien over de ruggen van zijn zwarte halfboers en -zusters.

De plantage lag aan de noordkant van het eiland, 250 hectaren droog land grenzend aan een donker binnenwater. Er werd veeteelt en landbouw bedreven door ruim honderd slaven. De mannen en vrouwen leefden apart van elkaar. Andriesen was zuinig op zijn eigendommen en wilde dat zij zonder afleiding deden waar hij ze voor gekocht had. Andriesen wist dat hij het lichamelijk contact tussen de slaven niet uit kon bannen maar door ze gescheiden te houden was het beheersbaar. De opbrengst van zijn land was te schraal om er nog meer slaven op na te houden.
Melitza werkte in het huis, Beto op het land. Beto wist dat ze geluk hadden, zijn verstand vertelde hem dat. Maar in zijn bloed gloeide de Afrikaanse zon. Beto vervloekte de dag dat hij van zijn thuisland was weggerukt én hij koesterde haar. Vanaf het schip had hij haar kusten voor het laatst gezien. Een herinnering die erodeerde onder het voortkabbelen van de tijd. Elke dag werden de contouren vager, elke dag verloor hij woorden van zijn taal en nu zou hier hun eerste kind geboren worden. Op vreemde bodem in een nieuwe wereld waar vrijheid bestond bij de gratie van onderscheid. Beto spuwde op de grond en balde zijn vuisten.
Melitza zag het en zuchtte. Zij rook haar thuisland allang niet meer. Het zou beter zijn als Beto zich neerlegde bij de situatie. Dan hadden ze een kans. Misschien op den duur een eigen stukje grond. Misschien...
Achter haar klonken hoeven. Luid gelach en opstuivend zand. Johan Andriesen, de oudste zoon, reed aan. Hij was in gezelschap van enkele andere jongemannen die Melitza herkende als de zonen van de omliggende plantagehouders. Bij de boom hield de stoet halt. De jonge Andriesen nam spottend zijn hoed voor haar af.
'Dit, mijne heren, is Melitza.'
Hij maakte een draaiende beweging met zijn wijsvinger.
'Vooruit, draai je eens om. We willen je kont zien.'
Melitza keek door hem heen. Haar ogen fonkelden.
'Nou, die is pittig', zei één van de mannen snuivend.
De anderen lachten.
'Schiet op, stomme nikker, draai je om.' Johan werd kwaad. Hij greep zijn zweep en hield die dreigend voor haar gezicht.
Melitza bleef hem recht aankijken.
'Die zeug is zwanger. Moet je kijken wat een pens ze heeft.'
'Wat is daar nou lekker aan, Johan?'
Johan's gezicht werd bleek. De zweep in zijn hand trilde. Melitza sloeg haar ogen neer. Beto stond op het veld en zag met het oog van een arend. De maiskolven in zijn handen sneden diep in zijn vlees, bloed sijpelde langs zijn benen, zijn voeten, op de grond.
'Ach, laat haar, ik heb dorst. Laten we gaan.'
Johan's vrienden trokken aan de teugels van zijn paard en Johan reed met zijn gezelschap naar het landhuis.

Melitza stond met haar rug tegen de boom. Ze dacht aan de nachten dat hij kwam. Dat hij haar midden in haar slaap overviel, haar de kleren van het lijf rukte, haar nam zoals hem dat uitkwam, wanneer hem dat uitkwam en haar als een stuk vuil van zich afduwde als hij klaar was. Dan verdween hij weer even snel als hij gekomen was. Uit angst voor zijn vader, de oude Andriesen die hem verboden had met negerinnen te slapen.
'Je plant je zaad niet in een negerin. Geen zwarte bastaarden op deze plantage. Als je wat wil dan ga je maar naar de stad.' 
Melitza ontweek Beto's strakke blik. Ze liep terug naar het landhuis dat nu gasten had die zij moest verzorgen.

Tegen de schemer wist Melitza dat ze haar kind in de duisternis zou ontvangen. Ze stuurde bericht voor Omayra, de medicijnvrouw, en liet één van de waterjongens Beto waarschuwen. Daarna sloot ze de deur van haar hut, ging op haar strozak liggen en wachtte.
Omayra kondigde zich aan met drie korte kloppen op de deur. Melitza lag bezweet op haar bed in een plas met bloed. Ze kronkelde van de pijn. Angst vervormde haar gezicht. Omayra haastte zich naar binnen. Ze begon zachtjes een lied te zingen dat Melitza niet kende. De medicijnvrouw kwam van een andere stam. Omayra ging naast haar op de grond zitten. Ze haalde kruiden uit de plunjebaal die ze bij zich had en mengde ze met water. Ze smeerde het kruidenmengsel op Melitza's voorhoofd en Melitza raakte langzaam in een trance die haar ontspande. Het was volle maan, dat gaf voldoende licht. Omayra's lied ging over in neuriën en Melitza gaf zich over. Omayra opende haar benen en onderzocht haar. Ze legde haar hoofd op Melitza's buik en luisterde. Omayra was tevreden. Dit was een sterk kind. Ze gaf Melitza een stokje tussen haar tanden en begon zachtjes op haar buik te duwen. Ze neuriede en Melitza duwde mee op het ritme van de barensmelodie. Melitza beet op de stok en perste. Omayra zong en duwde. In Afrikaanse harmonie werd het kind geboren.

Omayra pakte een paar doeken en legde de pasgeborene erin. De maan zond weke stralen en verlichtte het kind. De medicijnvrouw deinsde geschrokken achteruit. Het jongetje was licht, heel licht van kleur. Melitza lag uitgeput op haar doorweekte strobaal. Het kind huilde. Melitza kwam overeind, zag haar zoon en nam hem in haar armen. Het kind hield onmiddelijk op met huilen maar werd nat van de tranen van zijn moeder. Melitza keek naar Omayra en zag haar geschokte gezicht. 'Beto', dacht ze.
'Je moet hier weg. Je kunt hier niet blijven. Niet met zo'n kind.'
Omayra begon haar spullen te verzamelen. Ze keek angstig naar de deur.
'We moeten hier weg, kom.'
Melitza keek naar haar kind. Het jongetje was in haar armen in slaap gevallen. Ze krabbelde overeind met haar zoon dicht aan haar hart gedrukt.

Paardenhoeven naderden. Omayra hield haar adem in. Het geroffel hield stil bij de hut en met een klap zwaaide de deur open. Johan stampte naar binnen, gevolgd door de Bomba. Ze hadden de waterjongen onderschept. Johan liep recht op Melitza af en rukte de doek van het kind af. Hij zag het en keek haar vol afgrijzen aan. Hij knikte naar de Bomba.
De Bomba trok het kind uit Melitza's armen. Hij duwde Omayra opzij en liep de hut uit. Melitza's zoon krijste over de landen van de plantage.
Even nog en toen was het stil. De jonge Andriesen liep opgelucht de hut uit, besteeg zijn paard en vertrok.
Melitza keek naar de lege doek in haar armen. Ze gilde. Als een verscheurd dier. Ze zakte door haar benen. Ze rolde over de grond en schreeuwde. Ze sloeg zichzelf voor haar hoofd, haar lijf. Omayra greep haar armen beet en probeerde haar in bedwang te houden toen Beto binnenkwam.
Omayra keek op en Beto las haar ogen. Hij stormde weer naar buiten. Hij rende over de velden naar de begraafplaats van het landgoed en zag daar de Bomba. Beto viel hem van achteren aan. Alle roofdieren uit zijn geboortestreek kwamen samen in zijn woede en Beto verbrijzelde de nek van de halfbroer die hij haatte. Hij smeet de man van zich af en viel op zijn knieën bij het versgedolven graf. Beto's geest brak en hij huilde om het kind dat hij nooit zou kennen.'

Shon Chia valt stil. Ze neemt haar glas van het tafeltje tussen ons in en gebaart mij hetzelfde te doen. Ik kan haast geen adem halen. Ik wil weten hoe het verder gaat. Ik wil het aan haar vragen maar voordat de woorden mijn mond verlaten, heeft Shon Chia mijn gedachten al geraden.
'Geduld, kind, voor mij is het verhaal hier af. Maar ik weet dat jij nog vragen hebt. Ik zal ze beantwoorden.'
Ze drinkt haar glas rustig leeg. Ze kauwt op een ijsblokje. Haar schommelstoel wiegt haar oude lijf. Ze zet het glas terug op het tafeltje en wacht tot ook ik gedronken heb. Ik neem snel een slok zonder haar uit het oog te verliezen. Als ik zie dat ze verder wil, schuif ik vlug mijn glas terug op het tafeltje. De limonade deint en de ijsblokjes surfen op de golven.

'De volgende morgen werd Beto opgehangen. Voor de moord op de Bomba. Andriesen stelde hem als voorbeeld voor alle andere slaven. Beto's lijk bleef hangen totdat zijn beenderen kaalgepikt waren door de roofvogels. Omayra en Melitza vluchtten weg van het landgoed en trokken de mondi in. Niemand heeft ooit nog iets van hen vernomen.
Niet lang daarna trouwde Jongeheer Johan Andriesen met een meisje van zijn eigen kleur en kreeg drie kinderen. Hij verloor zijn oudste aan de dood. En daar bleef het niet bij. Ook zijn kinderen verloren kinderen. Maar nooit meer dan één. En altijd de oudste. Johan Andriesen nam wat kwam en drukte alle geruchten die een vervloeking suggereerden de kop in. Tot zijn kleindochter overleed. Johanna heette ze. Ze was zijn oogappel. Het kleine meisje nam zijn grote ruwe handen in de hare en bleef net zo lang aan hem trekken totdat hij haar op schoot nam en verhalen vertelde. Urenlang konden ze samen op de porch zitten. Hij sprak en zij luisterde. Hij vertelde en schommelde totdat zij tegen zijn harde borst in slaap viel. Maar Johanna werd gestoken door een mug en kreeg knokkelkoorts. Johan Andriesen week niet van haar zijde en moest toezien hoe zijn kleine meisje vocht tegen inwendige bloedingen en koorts. De kleine Johanna sloot haar ogen en haar handen werden slap. Uit de harde borst van Johan Andriesen klonk het verscheurde gebrul van een onherstelbaar verdriet. Het was tot in de verste uithoeken van de plantage voelbaar.

Daarna werd het stil. Johan Andriesen zat in de nacht van de dood van zijn kleindochter op zijn schommelstoel op zijn porch. Hij keek uit over zijn landgoed en begreep eindelijk wat het hem al zo lang wilde vertellen. Hij heeft zijn jachtgeweer gepakt en zich door het hoofd geschoten. Hier op deze porch.
Men zegt dat de tegels waar zijn bloed op viel nooit meer schoon zijn geworden. Men zegt ook dat er elke volle maan tegen middernacht een zwarte vrouw in een wit gewaad bij zijn graf zit en dat zij een oud Afrikaans lied zingt.'

Shon Chia zwijgt en kijkt over het landgoed. Het is klaar zo. Ik weet dat zij niet meer spreken zal, vandaag. Mijn hand is stram van het vele schrijven. Ik leg mijn map weg, pak mijn glas om het leeg te drinken. De map slaat open en losse vellen vliegen over de porch. De wind probeert mij dit verhaal te ontfutselen. Ik spring op en ren Shon Chia's woorden achterna.

Onder het laatste vel dat ik oppak, zie ik een donkerrode vlek op de tegels. Verbaasd kijk ik naar Shon Chia. Ik zoek haar blik.
Maar Shon Chia kijkt uit over het landgoed en neuriet een oud Afrikaans lied.

Woestijnzand © Elodie Berendsen

Homepage  Prozawedstrijd  Prozawedstrijd 2007  Elodie Berendsen  Beoordeling BSN