Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2012  Else Kemps

Beschuit met gouden muisjes - Else Kemps

Ik mocht van mijn moeder nooit bij Jean-Pierre spelen. Ze noemde hem een rijkeluiskind en zei dat zijn ouders hem moesten leren werken, in plaats van zijn spaarvarken vet te mesten zonder dat hij er wat voor deed. Dat hij eigenlijk maar een zielig jongetje was, omdat zijn ouders de echte betekenis van het woord ‘rijkdom’ nooit begrepen hadden. Rijk werd je namelijk door geluk en liefde. Die logica begreep ik niet. Mama had mij wel honderd keer verteld dat ze van mij hield en oma gaf mij altijd plakzoenen, maar ik had nog steeds maar vijf muntjes van twee eurocent in mijn spaarpot zitten.   
Op de maandag na de kerstvakantie verscheen Jean-Pierre in het klaslokaal, grijnzend van oor tot oor. De meester gebood ons in een kring te gaan zitten, omdat Jean-Pierre wat te vertellen had. Hij liet hem op zijn bureaustoel zitten, die veel te groot was voor hem. Zijn voeten, gestoken in een paar glanzende blauwwitte Nikes, bungelden zo’n 10 centimeter boven de grond. Ik was jaloers. Je mocht nooit op de stoel van de meester zitten, behalve als je jarig was. Jean-Pierre was nog lang niet jarig.
‘Ik heb een zusje gekregen,’ zei hij vol trots. ‘Ze heet Annabelle.’
Hij blies de kauwgom die hij in zijn mond had op tot een grote bel, en liet die knappen zodat er roze restjes om zijn lippen achterbleven. Annabelle, Annabelle, Annabelle, herhaalde ik in mijn hoofd. En daarna: Pieter, Pieter, Pieter. Het eerste klonk veel mooier, en ik wenste vurig dat mijn moeder mij ook zo’n mooie naam gegeven had.
Op het schoolplein werd er die middagpauze niet gevoetbald. Het veld was leeg, en wat anders een elftal zou vormen, stond nu aan de zijlijn rondom Jean-Pierre heen. Zelfs de meisjes speelden bij wijze van uitzondering geen tikkertje, en luisterden aandachtig naar wat hij te vertellen had. Weer was ik jaloers. De meisjes praatten nooit tegen mij, behalve als ik jarig was. Dan had ik snoep en zeiden ze zonder mij aan te kijken ‘gefeliciteerd,’ soms gaven ze me nog een slap handje, daarna liepen ze weer weg. Maar Jean-Pierre was nog lang niet jarig. Ik drukte mijn handen tegen mijn oren om niet te hoeven horen dat Annabelle’s wiegje van roze kant was en dat ze zulke lieve geluidjes maakte en zijn naam al bijna uit kon spreken. Ik gaf een boze trap tegen de voetbal, die onaangeroerd op de stenen lag. Jean-Pierre vroeg of ik woensdag ook op kraamvisite wilde komen. Vier uur, eerder kon niet, want dan moest Annabelle slapen. Ik antwoordde dat ik wel wilde, maar dat ik niet mocht omdat zijn ouders de echte betekenis van het woord ‘rijkdom’ niet kenden.
‘Jean-Pierre heeft een zusje,’ vertelde ik mijn moeder toen ik na school thuiskwam. ‘Ze heet Annabelle en ze heeft een wiegje van roze kant en ze maakt zulke lieve geluidjes en ze kan zijn naam al bijna uitspreken.’
Mijn moeder fronste haar wenkbrauwen. ‘Annabelle,’ herhaalde ze met een vies gezicht. ‘Nou, dan klinkt Pieter toch een heel stuk mooier, vind je niet?’
Nee, dat vond ik helemaal niet, maar dat zei ik niet. ‘Mag ik erheen?’ vroeg ik.
‘Waarheen? Naar dat verwende nest?’ Ze trok haar wenkbrauwen op.
‘Niet naar dat verwende nest. Naar Jean-Pierre en Annabelle en het wiegje van roze kant.’
‘En wat ga je daar doen? Beschuit met gouden muisjes eten? Ik dacht het niet. Kom na school maar gewoon gezellig met mij thee drinken.’
Maar ik ging toch, woensdagmiddag om vier uur. Mijn moeder zou ’s middags na school alleen thee voor zichzelf hoeven zetten, want ik had veel liever beschuit met gouden muisjes.
Vergeleken met het huis van Jean-Pierre was het mijne niet meer dan een schuurtje.
‘Je moet je schoenen uitdoen,’ siste hij toen ik over de marmeren vloer de woonkamer in liep. Met een zucht trok ik mijn gympen uit, en zette ze neer op de deurmat. Nu ze naast de zijne stonden viel het me pas op dat de neuzen kaal waren, en de veters rafelig . Toen Jean-Pierre even niet keek bukte ik, om met mijn handen het modderspoor dat mijn schoenen op het marmer hadden achtergelaten weg te vegen.
Annabelle lag in de woonkamer in haar wiegje van roze kant, met een speen in haar mond. ‘Aaaah,’ zei Jean-Pierre.
‘Aaaah,’zei ik, maar ik moest toegeven dat ik niet zag wat er zo bijzonder aan haar was. Haar huid was zo roze als een garnaal,  en om haar mond zat een heleboel kwijl.
‘Dag Annabelle,’ zei ik met hetzelfde gekke hoge stemmetje als waarmee ik Jean-Pierre net tegen haar had horen praten. ‘Wat heb ik nou gehoord, kun jij de naam van Jean-Pierre al uitspreken?’
Annabelle reageerde niet. Ze knipperde even verbaasd met haar ogen, en blies toen bij wijze van antwoord een spuugbel.
‘Lusten jullie beschuit met muisjes?’ Jean-Pierre’s vader kwam de kamer binnen.
Ik bekeek hem eens goed. Dus zo zag een vader eruit. Ik had er ook best eentje gewild, maar de mijne was weg. Al vanaf mijn geboorte. Soms vroegen de jongens uit mijn klas weleens waar hij is, dan antwoordde ik dat ik het niet wist. Mama zei alleen maar dat hij weg kon blijven, omdat hij een klootzak is. Dat ik dat woord maar niet zelf moest gebruiken, maar dat ze hem niet anders kon beschrijven. 
‘Gouden muisjes?’ vroeg ik terwijl ik neerplofte op de hagelwitte bank. Jean-Pierre’s vader fronste zijn wenkbrauwen, en draaide zich zonder iets te zeggen om om richting de keuken te lopen.
Ik keek om me heen, en merkte op dat de muren maar kaal waren. Geen tekeningen of knutselwerkjes, alleen een schilderij, bestaande uit een paar verfspatten en gemaakt door iemand met vier namen. 
‘Jean-Pierre? Heb je soms door de modder gerold voordat je binnenkwam?’ hoorde ik een vrouwenstem roepen vanuit de gang.
‘Nee, dat heeft Pieter gedaan. Ik heb tegen hem gezegd dat hij zijn schoenen uit moest doen,’ riep Jean-Pierre terug. Hij wierp mij een vernietigende blik toe.
Het gezicht dat bij de stem hoorde was van zijn moeder. Ze beende met grote, boze stappen de kamer in, en keek mij aan. ‘Jongeman, dat je van je eigen huis een varkensstal maakt is tot daaraan toe, maar ik wil niet dat de schoonmaakster hier jouw troep op moet ruimen.’
Even twijfelde ik tussen ‘sorry’ of ‘excuseer me, mevrouw,’ maar voordat ik iets kon zeggen drukte de vader van Jean-Pierre mij een bordje met beschuit met muisjes in mijn handen.
‘Geen gouden?’ vroeg ik. Ik likte met mijn tong de muisjes op, zodat er kale beschuit overbleef.
‘Pieter, doe eens niet zo vies,’ zei de moeder van Jean-Pierre. ‘Heeft jouw moeder je nooit manieren bijgebracht?’
‘Nee. Maar wel de echte betekenis van het woord ‘rijkdom,’ antwoordde ik trots.
Ze leek niet erg onder de indruk.
En toen gebeurde het. Zomaar. Het porseleinen bordje glipte uit mijn handen en begon te vliegen, steeds sneller en sneller. Het maakte een schitterende duikvlucht naar de vloerbedekking. Even deedhet me denken aan het vogeltje dat vorige week tegen onze ruit aan knalde, en dat op slag dood was. Kapot. Niet meer te redden. 
Plotseling was het vloerkleed  niet meer gewoon wit, maar wit met roze spikkeltjes en scherven. Ik had willen zeggen dat ik het wel vrolijk vind staan, net confetti. Bovendien brachten scherven geluk, maar de moeder van Jean-Pierre was het niet met mij eens. Haar gezicht liep rood aan, en ik bedacht me dat ik het roze van Annabelle mooier vond.
Annabelle begon te huilen. Het was een lange, gierende huil, en ik stopte mijn vingers in mijn oren.
‘Het ging vanzelf,’ piepte ik. ‘Het vloog uit mijn handen, je weet wel, zoals vogeltjes tegen de ramen. Kapot. Niet meer te redden.’
‘Het kan me niet schelen wat die vogeltjes van jou doen,’ zei Jean-Pierre’s moeder op een toon waar ik een beetje bang van werd. ‘Ga thuis maar met je eigen servies gooien.’
Ik haalde mijn schouders op, en bleef zitten. Jean-Pierre zei niks. Hij keek plotseling geboeid naar de grond, alsof hij de muisjes probeerde weg te staren. Even had hij inderdaad wat weg van een zielig jongetje.
Toen voelde ik twee sterke armen onder mijn oksels. Even vloog ik, net zoals het bordje daarnet. Jean-Pierre’s vader droeg me het huis door, langs het wit van de muren, het schilderij van de man met vier namen en het modderige marmer in de gang.
‘Zeg maar tegen je moeder dat er morgen behalve modder ook een rekening op de deurmat ligt,’ bromde hij.
Zodra ik mijn schoenen weer aan had en buiten stond gooide hij de deur met een smak dicht, zodat het in de hele buurt te horen was. Ik stond een ogenblik stil. Voor ik me omdraaide om over het kiezelstenen pad de tuin uit te lopen, schreeuwde ik tegen de dichte deur dat ik toch geen beschuit met gouden muisjes lustte.

Beschuit met gouden muisjes © Else Kemps

Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2012  Else Kemps