|
|
"Suiker en melk?". Mevrouw van de Berg knikt bedachtzaam. Terwijl ik de melk haar koffie lichter zie kleuren, besef ik plots dat ze haar koffie altijd zwart drinkt. Vreemd. Misschien kan haar maag het niet meer verdragen. "Doet u mee met de bingo?" vraag ik. Ze knikt opnieuw en haar hoofd blijft langzaam op en neer gaan als ik haar een fijne ochtend wens. Het is nogal lawaaiig in de recreatieruimte realiseer ik me. Misschien heeft ze me gewoon niet verstaan. Enkele minuten later zie ik haar grijze haren nog altijd op en neer deinen. Ik sta er niet langer bij stil. De maandelijkse bingo gaat over enkele minuten van start en dat zorgt altijd voor een behoorlijke toeloop. Het is prettig als iedereen voorzien is van koffie of thee wanneer de balletjes gaan draaien. Aan het laatste tafeltje zitten mevrouw Germans, mijnheer van Broekhoven en het echtpaar Versluys. Het verbaast me dat er nog altijd mensen aanschuiven bij de Versluyzen met hun oeverloze gevit en gemopper op elkaar. Als het even kan, laat ik Nellie hen zoveel mogelijk bedienen. Dat gesnauw en gekat hangt me behoorlijk de keel uit. Zo te horen zijn ze weer aardig op dreef. "Jij zou 'm meenemen, je vroeg zelfs nog waar hij lag!" moppert mijnheer Versluys. "Ja, als jij geen antwoord geeft, weet ik toch niet waar ik moet zoeken. Ik dacht: jij zal hem wel hebben.". "Hij zal hem wel weer hebben, natuurlijk: hij moet overal voor zorgen…". Het gaat kennelijk over hun portemonnee, want mevrouw Germans biedt vriendelijk aan dat ze van haar wel wat geld kunnen lenen voor de bingokaarten. "Nou kind, dat is reuze aardig van je," zegt mevrouw Versluys. Haar echtgenoot klopt mevrouw Germans dankbaar op de rug. Ja ja, aardig zijn tegen een ander, maar intussen je eigen partner het leven zuur maken. Ik schenk zo snel mogelijk de koffie uit en spoedt me achter mijn karretje naar de keuken. He he, even op adem komen voordat de middagmaaltijd in orde moet worden gemaakt. Een lichte wrevel steekt de kop op, zoals altijd wanneer ik het gezeur en geruzie van de Versluysjes aan hoor. Je zou verwachten dat men op die leeftijd juist milder met elkaar omgaat. En trouwens, waarom nog bij elkaar blijven als je voortdurend bezig bent de ander het leven zuur te maken? Tegenwoordig is een scheiding toch echt geen schande meer, zelfs niet als je al op leeftijd bent. Ik kan er van meepraten als kind van gescheiden ouders. Beter uit elkaar dan die voortdurende ruzies, dat geschreeuw en gehuil. Gek word je ervan. Dat zei mijn moeder ook altijd, als ik verdrietig was omdat papa niet meer bij ons woonde. "Meid, als papa er nog was, waren we gek geworden. Alle vier. Zo is het echt beter." Wat was ik jaloers op mijn vriendinnen van wie de ouders nog wel bij elkaar waren. Ouders die samen schoolavonden bezochten. Terwijl die van mij over de telefoon ruzie maakten wie naar mijn diploma-uitreiking zou gaan, omdat samen in de aula geen optie was. Maar goed, dat was vroeger. Nellie komt de keuken in met de lijsten voor de middagmaaltijd. "Zullen we maar?". Ik knik en sta op om een stapel dienbladen uit de kast te pakken. Voor onze middagpauze proberen we altijd alvast zoveel mogelijk klaar te zetten: servies, bestek en servet kunnen al op de bladen. Soms ook al het toetje en de salade in een kommetje erbij. De warme gerechten doen we uiteraard pas vlak voor het rondbrengen. Terwijl we aan het werk zijn, horen we op de achtergrond de geluiden van de bingo. Geroezemoes, af en toe onderbroken door een korte stilte wanneer het volgende nummer omgeroepen wordt. Telkens weer vergelijken de oudjes hun kaarten onderling en neemt de hoop op een bingo toe. Voor de prijzen hoeven ze het niet te doen; deze bestaan hoofdzakelijk uit door henzelf vervaardigde haak- en breiwerkjes. De bingo loopt ten einde; het is tijd voor onze middagpauze. Nellie gaat zoals altijd even snel naar huis om haar hond uit te laten. Het is heerlijk lenteweer, fris met een zonnetje. Ik besluit een ommetje te maken. Aan de rand van het park bevindt zich het dagverblijf voor verstandelijk gehandicapten, waar mijn nichtje dag in dag uit houten vogelhuisjes opschuurt. Bijna dagelijks ga ik eventjes bij haar op de groep langs om gedag te zeggen, maar ditmaal zie ik haar al in het grasveld bij de ingang rondscharrelen. "Koosje, wachten!" roept ze, als ik dichterbij kom. "Verrassing voor Koosje." Even later tovert ze met een geheimzinnige blik een schattig veldboeketje achter haar rug vandaag en overhandigt het mij met een soort handkus. "O, meid, wat prachtig!", bewonder ik de paardebloemen, madeliefjes en boterbloempjes die met een paar grassprietjes provisorisch bijeengebonden zijn. "Zelf geplukt", verklaart ze trots. Gewapend met het boeketje kom ik een half uurtje later de keuken weer in. Nellie heeft de eerste kar met dienbladen al klaar gezet. "Kamer 10 tot en met 19", zegt ze, terwijl ze enthousiast verder schep uit de enorme soeppan. Ik slik, daar heb ik nou echt geen zin in: naar die vervelende Versluysjes. Ik leg het boeketje op de kar en rol deze zuchtend de gang op richting de lift. Ik heb echtpaar Versluys uit kamer 14 heel kinderachtig voor het laatst bewaard, maar nu sta ik dan toch met tegenzin voor hun deur. Ze hebben na mijn eerste klop nog geen teken van leven gegeven. Zouden ze misschien op pad zijn? Hoopvol klop ik nogmaals, weer geen reactie. Ik zoek de loper om de kamerdeur te openen. Dit staat in het protocol; er kan immers altijd iets gebeurd zijn. Met een lichte huiver steek ik de sleutel in het slot. Twee jaar geleden heb ik een overleden vrouw in haar stoel aangetroffen. Niet prettig, maar wel te verwachten bij mensen op deze leeftijd. De deur zwaait open en een moment sta ik als aan de vloer genageld. Al vanuit de deuropening zie ik hen zitten op de sofa, hun verrimpelde wangen teder tegen elkaar gevleid. Beiden hebben de ogen dicht, maar ik zie en voel onmiddellijk dat ze leven. De hand van mijnheer Versluys ligt ontspannen op het dijbeen van zijn vrouw. Zo te zien zijn ze even ingedut. Een steek van afgunst doet me bijna wankelen. Alsof het op een scherm geprojecteerd wordt, zie ik heel helder mijn moeder met een van woede verwrongen gezicht, een beker met Boerenbont motief die op de keukenvloer in stukken spat en mijn vader die zijn vrouw met een hulpeloos gebaar probeert te kalmeren. De film loopt naadloos door in een shot van hun gezichten dertig jaar later, vredig naast elkaar, de ogen gesloten. Nee, het zijn hun gezichten niet, ze behoren toe aan deze ellendige oudjes die in één klap mijn beeld van de liefde, hoe deze kan zijn en zou moeten zijn, overhoop gooien. Even voel ik de aanvechting de deur luidruchtig open te zwaaien om dit wonderlijk harmonische tafereeltje zo snel mogelijk uiteen te zien spatten. Maar ik verman me en zet voorzichtig de twee dienbladen op het aanrecht. Mijn handen steunen op het koele oppervlak van roestvast staal. Heerlijk betrouwbaar roestvast staal, tevens gemakkelijk in het onderhoud. Mijn blik valt op het veldboeketje van mijn nichtje dat nog altijd op de kar ligt. Ook zoiets waar je altijd van op aan kan: de simpele liefde van Loes voor haar suikertante Koosje. Ze zou voor mij door het vuur gaan, die lieve Loes. Betrouwbaar als roestvast staal. Ik kijk naar het eten op het dienblad. Een kommetje soep, een bord met een bergje bleke stamppot en een worstje waar het vet vanaf druipt, een bekertje pudding. Alstublieft, uw maaltijd. In een vreemde opwelling peuter ik twee bloempjes uit het bosje van Loes en leg voorzichtig op elk servet een madeliefje. Zonder naar de sofa te durven kijken, duw ik de kar de gang op en sluit zacht de deur.
|
|