|
|
Het leuke aan een gezin met zes kinderen is het bedrag dat je iedere maand aan kinderbijslag bijgeschreven krijgt. Twee jaar geleden werd de jongste geboren, een weinig prettige gebeurtenis waarbij ik gelukkig niet aanwezig was. Mijn vrouw legde die nacht bijna 't loodje en mijn ouders kregen knallende ruzie met háár ouders, waarover weet ik niet. Ik lag destijds twee verdiepingen hoger, op de Intensive Care. Op het moment dat Kees – daar heb ik spijt van, van die naam – geboren werd, kwam ik weer min of meer bij bewustzijn. Van de trap gevallen tijdens een absence. Dat blijkt aangeboren te zijn, die absences. Als ik beneden kom, zit het hele gezin half slapend, half wakend in het kleine huiskamertje. Vier kinderen kijken gebiologeerd naar een tekenfilm, hun monden hangen open. Dat laatste is een familietrekje. Aan de keukentafel – die niet in de keuken en niet in de kamer maar ergens halverwege staat – zit mijn vrouw. Roos. Ze voert Kees en kijkt mij ondertussen aan met een gelaatsuitdrukking die het midden houdt tussen verbazing en liefde en die nogal eens met onschuld wordt verward. 'Moet je niet naar kantoor, lieverd? Je bent een kwartier later beneden dan anders.' Ik kijk op de klok. 7:12. Ze heeft gelijk. 'Ik heb je sinaasappelsap en je muesli al klaargezet.' Op het zinken aanrecht staan inderdaad een kopje en een beker. Staand sla ik het versgeperste sap achterover en roer lusteloos in de melk. De stukjes muesli zijn door het weken in de melk half vergaan. Mijn gezicht tot een dankbare glimlach verwrongen draai ik me om naar de tafel om en neem plaats. 'Wat ga je vandaag doen, schat?', vraag ik, zonder hoop dat het antwoord anders dan anders zal zijn. 'Ach, de gewone dingetjes. Het huishouden, de kinderen, je weet wel…' Ja, ik weet het wel. Haar leven beperkt zich tot de bakker, de school, de buren en de vier muren waarbinnen zich een gezinsleven zou kunnen afspelen als we er de puf voor hadden. Toen ik Roos leerde kennen, studeerden we allebei. Ik Hogeschool, zij Universiteit. Terwijl ik een vage managementopleiding zonder aanwezigheidsverplichting doorworstelde, wentelde zij zich in de Schone Letteren. Ze leerde me lezen, écht lezen. Ze leerde me Vestdijk kennen, en Elsschot en Couperus. Ik werd verliefd op haar toen ze een vurig betoog afstak om haar voorliefde voor het vroege werk van Remco Campert te verdedigen. Vandaag de dag betoogt ze eigenlijk nooit meer. Ik neem nog wel eens een paar boeken van de bieb voor haar mee; ze accepteert ze met een verontschuldigende glimlach en zegt 'Heb ik al gelezen, schat' of 'Ik kom niet toe aan lezen, maar toch bedankt'. Zes kinderen hebben het vuur in haar ogen gedoofd. De soms hoog oplaaiende vlammen hebben plaatsgemaakt voor een bestendig flakkerend waxinelichtje van gelatenheid. Ze heeft me intussen alleen achtergelaten om de kinderen in bad te doen. Per twee, zolang ze nog klein genoeg zijn. Buiten slaat intussen de regen tegen de ruiten. Het is november zoals je je in de zomer voorstelt dat het zal zijn. De televisie heeft op dit uur niet veel meer te bieden dan de aandelenkoersen, Tellsell en agressie opwekkende tekenfilms. Bij de krant kan ik nauwelijks mijn aandacht houden; toch slaag ik erin de overlijdensadvertenties uit te lezen. Raar is dat: Iedereen heeft wel zo zo'n favoriete delen van een dagblad, maar ik ken niemand die de overlijdensadvertenties overslaat. Je wilt toch weten wie er over is, zei Sonneveld. Het is een morbide fascinatie voor de eindigheid, maar je moet je best doen een triomfantelijk gevoel te onderdrukken. Zij zitten in de bezemwagen van het leven en jij bent nog in koers. Vervolgens pak ik mijn koffertje in. Ik heb er twee. Onbewust pak ik eerst mijn oude koffertje, kijk een tijdje naar het bekraste handvat en zet het weer neer. De ander heb ik van Roos gekregen, voor m'n veertigste verjaardag. Het nieuwe is nog zonder krassen, heeft een cijferslot en ruikt nog een beetje naar de winkel. Mijn papieren van de vorige dag zitten er nog keurig gesorteerd in. Ik pak de gesmeerde en in aluminiumfolie verpakte boterhammen in en leg er een appel bij. Voordat ik mijn portemonnee inpak, check ik of mijn NS-kortingskaart op z'n plek zit. Onder de douche fluit ik. Niet uit opgewektheid of omdat ik zo'n enorm luchthartig persoon ben, maar omdat er een zekere veiligheid van uitgaat. Als ik niet fluit, vraagt Roos voor ik wegga: 'Er is toch niks met je? Je floot niet.' Er is altijd wel wat, maar het is onnodig om haar daar mee lastig te vallen. Openhartigheid is de meest overschatte menselijke eigenschap, die vooral hoog wordt geacht door mensen die niet beseffen wat het voortdurende uitspreken van zielenroerselen bij de ander teweeg brengt of daarin niet geïnteresseerd zijn. Daarom fluit ik. Bij de deur volgt de gebruikelijke afscheidskus en ons rituele vaarwel-dialoogje (- 'Succes, schat.' - 'Dank je lieverd.' - 'Ben je laat thuis?' - 'Ik hoop het niet.' - 'Tot straks.' - 'Tot vanavond.'). Dan sta ik op de stoep, het glimmend zwarte koffertje in de rechterhand. Naar het station wandelend lijk ik op iemand die naar kantoor gaat, al zeg ik het zelf. Ik draag een nieuw pak dat toch niet helemaal goed zit. Het voelt alsof het voor me vermaakt is door een weinig talentvolle maar billijke kleermaker, wat niet zo is. Het heeft gewoon geen goeie snit, maar dat is niet erg. Veel kantoorklerken hebben dit soort pakken. Op het perron sla ik mijn paraplu uit, zoals alle andere reizigers doen. Ik blader door een treinkrantje, net als de meesten. In de trein kijk ik naar het voorbijsnellende landschap. Bezien vanuit de trein valt het met de overbevolking in Nederland wel mee. 'Utrecht Centraal, eindpunt van deze trein. Het volgende station is Utrecht Centraal.' Op het perron observeer ik de forensen die haastig voortstappen. Net als elke morgen stop ik mijn koffertje in een bagagekluis en haal mijn lunch eruit. Ik stort me weer in het gewoel van de vertrekhal; ik ben op m'n werk. Ruim twee jaar geleden moest ik bij m'n chef komen. Een ongewone situatie voor iemand die Manager Interne Betrekkingen bij een grote verzekeraar is en dus over het algemeen mensen bij míj liet komen. De ontmoeting had alle kenmerken van een slecht nieuwsgesprek: de koffie was lauw, de handdruk klam en de blik meelevend. De epilepsie, waar ik toen al een jaar last van had, waren voor de directie aanleiding geweest om het contract niet te verlengen. Ik kreeg een grotere som geld mee dan gebruikelijk in zulke gevallen; kennelijk vonden ze het toch sneu. En sneu was het. Roos was acht maanden zwanger en een week na mijn laatste werkdag viel ik dus van de trap. Er was geen tijd geweest om iets uit te leggen. In de maanden erna solliciteerde ik in stilte. Ik was zogezegd met ziekteverlof en schreef in het geheim potentiële werkgevers aan. Een aantal keer werd ik uitgenodigd, evenzoveel keer werd ik afgewezen zodra mijn medisch dossier boven water kwam. 38 en uitgerangeerd, zes kinderen en een hypotheek. Maandelijks haalde ik het bedrag van mijn oude salaris van de gouden handdrukrekening en stortte het op onze gezamenlijke rekening. Ondertussen brak ik mij het hoofd over de toekomst. Alsnog vertellen was geen optie. Openhartigheid is het wapen van mensen die hun problemen denken op te lossen door ze te delen met anderen. Onzin. Gedeelde smart is dubbele smart. Mijn eerste zak rolde ik nu een jaar geleden. Het was niet eens een zak, maar een rugtas met openstaand achtervakje, in een volle bus op weg naar mijn laatste sollicitatie. Het was gebeurd voor ik er erg in had; het leverde me 220 euro op. Het geld stortte ik op mijn handdrukrekening, de portemonnee liet ik achter bij Gevonden Voorwerpen. Sindsdien doe ik het; soms vaak, soms minder vaak, naar gelang de opbrengsten. Nog steeds haal ik het geld eruit en laat ik de portemonnee ergens achter. De cash zet ik op de bank en maandelijks stort ik mijn 'salaris' onder de vermelding van vroeger. Vorige maand heb ik m'n laatste spaargeld aangesproken; dit zal de eerste keer zijn dat ik m'n minimum niet haal. Het einde is in zicht; Roos blijft niet eeuwig blind. In Utrecht kom ik zo'n drie keer per maand. Op het station loopt te veel geüniformeerd volk, maar de overvolle bussen van en naar de Uithof zijn ideaal. Als ik hier vaker zou komen, zou ik misschien mijn vroegere salaris kunnen halen, maar vorige week werd ik al eens door iemand toegeknikt. Zakkenrollers die worden toegeknikt kunnen wel opdoeken. Vandaag lukt het dan ook helemaal niet. Het is tentamenweek en dus verplaatsen de studenten zich niet met honderden maar met tientallen, wat mijn kansen verkleint. Om 13:00 heb ik pas 40 euro bij elkaar. Op het bankje waar ik een goedkoop broodje eet, komt een zwerver zitten. Het bankje staat midden in het Wilhelminapark en ik had de zwerver al van verre aan zien komen schuifelen. 'Lunchpauze?' 'Zo zou je het kunnen noemen.' 'Ik heb u wel bezig gezien in de bus vanochtend. Ik zat er ook in.' De zwerver zwijgt even, om mijn reactie te peilen. 'Ik veroordeel u niet, hoor. Ik niet. Ik weet hoe het leven kan lopen. Neem mij nou: studie afgemaakt, leuke vrouw, goede baan en dan plotseling de kolder in de kop. Weg baan. En nu loop ik hier met dat daar.' Hij wijst op een winkelwagentje dat hij bij een struik heeft geparkeerd. 'U rolt zakken, ik scharrel wat rond. Dat gebeurt. Ik oordeel niet, maar mensen als u pik ik er zo uit. Net als u, zag ik.' Hij grinnikt om zijn eigen grapje; ik vind hem matig. 'Er is maar één ding dat ik wil weten: weet uw vrouw het?' Ik schud van nee. 'Dat dacht ik al. Is vaak zo. Mijn vrouw had het ook niet door. Ze ging op een gegeven moment wel weg, maar dat was om een andere reden. Ze heeft het dus nooit geweten. Toch is het geen ideale situatie zo; geen idee hoe het met mijn dochtertje gaat. Maar goed, het loopt zoals het loopt. Het wordt mijn tijd weer eens. Ik wens u alle goeds. En ach, zo lang het goed gaat, gaat het goed.' De man schuifelt weg achter zijn winkelwagen, die hij als rollator gebruikt. Ja, denk ik, zolang het goed gaat wel.
|