Nu alle paperassen de deur uitzijn probeert hij zich voor te stellen hoe het zou zijn, een leven zonder schoenen, maar hoe hij zich ook inspant het lukt hem niet. Al meer dan dertig jaar zit hij hier in het werkplaatsje van zijn winkel en hamert schuurt en plakt de schoenen van zijn klanten. De weeë geur van zweetvoeten is hem niet onbekend. ‘Opheffingsuitverkoop, alles moet weg,’ staat er met reusachtige letters op de etalageruiten. Ja, alles moet weg, denkt hij. Zelfs ik moet weg. Hij kijkt eens om zich heen. De grote borstelmachine is al de deur uit. Verkocht aan zo’n hakkenbar ergens in het winkelcentrum. Dat rare ding, daar heeft hij niet veel plezier aan gehad. Het moest in de winkel staan of hij dat nu wilde of niet. Klantvriendelijkheid voor mensen met haast. Nieuwlichterij waar je niet omheen kon. Maar sindsdien heeft hij altijd heimwee gehad naar zijn werkplaatsje achter in de winkel. Daar kon hij zichzelf zijn. Daar had hij ook niet de hele dag zijn vrouw om zich heen die zich overal mee bemoeide. ‘Hier Daan, deze eerst. Schiet nou eens op, die mevrouw daar staat erop te wachten.’ En daarna met een suikerzoet lachje naar de klant: ‘Mijn man is zo klaar met uw hakjes hoor. Ja, u heeft gelijk, wachten duurt altijd een beetje lang.’ Het ergst van alles vond hij als ze over hem praatte. Dan stond ze daar met een klant, die een paar schoenen had gekocht, nog even na te praten bij de kassa. Zijn vrouw deed wel haar best door zo veel mogelijk de andere kant op te kijken maar de klant verraadde zich wat gemakkelijker. Die wendde haar gezicht zijn kant uit om direct weer af te keren als hij het merkte. Wat is het kaal zo met die half lege winkel. Vooral die plek waar de vitrine heeft gestaan. Daar was van de week iemand voor. Meteen verkocht. Een vrouw wilde hem hebben voor haar kralenwinkeltje. Maar het laat wel weer een lege plek achter. Nee hij heeft geen spijt van zijn besluit om te stoppen. Nog tien jaar langer in deze bedompte omgeving, met de argwaan van zijn vrouw. Het is onmogelijk, het kan niet. Hij had het haar eerst niet willen vertellen. Op een bepaalde dag zou hij ineens weg zijn. Hij zag het al voor zich. ‘Waar ga je heen, Daan?’ Een betere uitvlucht dan een pakje sigaretten halen had hij nog niet bedacht. Was ook niet nodig want het plan was toch niet uitvoerbaar. Ze zou hem onmiddellijk te verstaan hebben gegeven hoe onverstandig het zou zijn om ongepland de winkel achter te laten. ‘Sigaretten halen, waarom? Boven op het dressoir liggen nog twee halve pakjes. Maar stik eerst die laarzen. Ja die bruine daar met die groene biezen. Ze komen ze over een kwartier ophalen. Ik heb beloofd dat ze klaar zullen zijn.’ Nee, zo kon het niet, dus op een dag had hij het haar zo maar ineens gezegd. ‘Stoppen, hoe bedoel je dat? Zomaar de winkel van ons opgeven?’ had ze verbaasd en geprikkeld gevraagd. Hij had er de volgende twee weken niet meer over gesproken. Zij ook niet. Ze dacht waarschijnlijk dat het wel weer over zou waaien. Toen hij er daarna weer over begon reageerde ze furieus. Maar geleidelijk aan was ze tot de conclusie gekomen dat zijn voornemen vast stond. Dat hij er niet van af te brengen was. Er komt een wat ouder echtpaar voorbij. Even blijven ze staan. Zij wijst naar een paar afgeprijsde pantoffels. Maar de man schudt ongeïnteresseerd van nee en trekt haar zacht aan de arm. Ze lopen door. Een leven zonder schoenen, denkt hij. Even laat hij zijn blikken dwalen door de half onttakelde winkel. ‘Zullen we maar sluiten voor vandaag?’ vraagt hij. ‘Er komt toch niemand meer.’ Hij krijgt geen antwoord. Zwijgend gaat ze naar de kassa en draait het sleuteltje om. Dan loopt ze het trapportaal in. Hij kijkt haar na, wat is ze veranderd. Hoe lang is het nu geleden dat ze elkaar ontmoetten. Hij herinnert het zich als de dag van gisteren. Haar gitzwarte haar, daar was hij voor gevallen. Maar ook die guitige kuiltjes in haar wangen en haar aanstekelijke glimlach. Niet lang daarna waren ze getrouwd. ‘Ik heb een winkeltje in schoenen, laten we daar samen iets van maken,’ had hij voorgesteld. Dat hadden ze gedaan. Het winkeltje was een winkel geworden. Zij stond daar de hele dag en verkocht schoenen. En als die schoenen regelmatig terugkwamen om van nieuwe zolen of hakken te worden voorzien, dan hamerde en klopte hij in zijn werkplaatsje dat het een lieve lust was. Was het kinderloos blijven de oorzaak van hun verwijdering? Zeker was dat hun afstand steeds groter werd met het verstrijken van de jaren. Hij ging zich opsluiten in zijn werkplaatsje en zij vermeed die plaats meer en meer. Alleen als een vrouwelijke klant daar binnen ging was ze alert. Zij kwam dan snel achterop met opdrachten voor hem. Die ze precies op dat moment meende te moeten doorgeven. Dat wantrouwen! Hij had daar bij zijn weten nooit aanleiding voor gegeven. Och, soms bleef een kennis wel eens wat langer praten. Hij had nooit gedacht dat zij dat verkeerd zou opvatten. Net als hij ook naar boven wil gaan hoort hij iemand aan de winkeldeur. Hij kijkt op en ziet een jonge vrouw staan. Zij kijkt op haar horloge en probeert nog eens de deur. Zij heeft gelijk. Het is een ongebruikelijke tijd om de winkeldeur gesloten te vinden. Hij besluit om haar binnen te laten. ‘Ik heb deze schoenen hier gekocht maar ze knellen zo,’ zegt ze als ze even later op de stoel zit en het meegebrachte schoeisel nog eens past. ‘Het zijn eigenlijk halve laarsjes, het leer is nogal stug.’ ‘Ze zijn van de opruiming, die kunnen niet geruild worden,’ probeert hij even. Maar zij laat zich niet van haar stuk brengen. ‘Ik wil ze ook niet ruilen, want ik vind ze zo mooi. U kunt er toch wel iets aan veranderen? Misschien zijn ze wat op te rekken of zo?’ Ze heeft een warme stem. ‘Kom maar even mee naar de werkplaats, dan zal ik kijken wat ik kan doen,’ zegt hij. Hij zet de schoenen op de leest en probeert ze wat ruimer te maken. ‘Pas ze nog eens.’ Hij zit geknield voor haar en steekt de schoen aan haar smalle voet. ‘Nee het gaat niet,’ zegt hij vol spijt. ‘Het leer is te stug.’ Met zachte dwang probeert hij het laarsje wat steviger aan haar voet te drukken. Hij houdt haar kuitbeen omklemd met zijn vrije hand. Het voelt aangenaam warm aan. Een lichte tinteling doorstroomt zijn lichaam. Terwijl hij haar been blijft vasthouden kijkt hij naar haar op. Ze kijkt hem vanachter haar lange wimpers glimlachend aan. Ze heeft groene ogen. Haar lange rode golvende haren vallen over haar schouder. Hij voelt zijn voorhoofd vochtig worden en bloost een beetje. ‘Ik zal ze morgen voor u veranderen,’ zegt hij zacht, nog niet wetend hoe hij hat zal doen. ‘Morgenavond zijn ze klaar.’ Zo vindt zijn vrouw hem als ze de werkplaats binnenkomt. ‘Zal ik deze klant van je overnemen?’ zegt ze bits. En tot de vrouw: ‘Wat is er van uw dienst?’ ‘Deze laarsjes moeten wat wijder gemaakt worden,’ zegt ze. ‘We nemen geen werk meer aan, wegens opheffing, ziet u?’ ‘Maar uw man heeft gezegd …’ ‘O heeft hij dat gezegd. Nou ja, hij doet maar. Ik zal even vragen wanneer ze klaar kunnen zijn.’ ‘O, maar dat weet ik al. Morgenavond,’ zegt de vrouw en verlaat glimlachend de winkel. De volgende dag behandelt hij de laarsjes. Hij klopt en kneedt en rekt het stugge leer. Dat valt niet mee nu de borstelmachine er niet meer is. Daar zaten allerlei hulpmiddelen op die voor dit karwei nu goed van pas hadden kunnen komen. Maar langzamerhand krijgt hij toch beweging in de weerbarstige materie. Hij ziet tevreden naar de avond uit. Tegen vieren kijkt hij al met regelmaat naar de winkeldeur. Af en toe komt er een klant binnen en schuifelt langs de rekken zonder een keus te maken. Koopjesjagers maar er zijn niet zo veel koopjes meer. De meeste rekken zijn voor het grootste deel leeg. Morgen zal hij een nieuw papier tegen de etalageruiten plakken,’Restanten, alles moet weg.’ Het wordt zes uur . Niet begrijpend staat hij voor de zoveelste keer door het raam te kijken. ‘Wat sta je daar nu?’ zegt zijn vrouw geërgerd. Met een zucht draait hij de deur op slot en loopt verder. ‘Zeker vergeten,’ mompelt hij, ‘morgen zal ze wel komen.’ De volgende dag staat hij rusteloos in de winkel. Steeds als hij voetstappen hoort in de straat kijkt hij op. Zo wordt het weer avond. De laarsjes staan nog steeds op de plank, gereed om ze te pakken. Ook de volgende dag kijkt hij uit naar de vrouw maar tevergeefs. Ineens neemt hij het besluit om haar te gaan zoeken. Zijn vrouw zit aan de secretaire in de erker van de huiskamer en werkt de boekhouding bij. Uit de radio klinkt haar favoriete operettemuziek. ‘Ik ben even weg,’ zegt hij, maar ze hoort hem niet. In de winkel laat hij de laarsjes in een plastic zak glijden. Dat schakelt hij de deurbel uit en verlaat rustig de winkel. Het is koud buiten. Daar heeft hij niet op gerekend. Hoe lang is hij al niet buiten geweest? Het begint te motregenen. Hij rilt. Waar woont ze eigenlijk? Over de Hooghstraat heeft ze het gehad maar dat is toch geen buurt voor haar om te wonen. Had hij haar telefoonnummer maar genoteerd. Dat doet hij toch altijd bij een bestelling maar deze keer is hij het vergeten te vragen. Het moet vlakbij het centrum zijn, maar op welk nummer dan? Hij zet de kraag van zijn colbert omhoog maar het helpt niet veel. Mensen in regenjassen lopen voorbij en kijken naar hem. Een man in een doorweekt colbert in de Hooghstraat! Hij versnelt hij zijn tred want vóór hem loopt een vrouw met lang rood golvend haar. ‘Mevrouw, uw laarsjes,’ zegt hij als hij haar heeft ingehaald. Even kijkt ze naar beneden maar ontdekt geen hondenpoep of iets dergelijks aan haar schoeisel. ‘Man sodemieter op,’ zegt ze. Haar ogen schieten vuur. De overdreven groene oogschaduw met daarboven de lange kunstwimpers hebben voor hem iets dreigends. Ze zet haar lange benen schrap onder haar krappe minirokje en houdt haar tasje dreigend ter verdediging gereed. Hij mompelt een pardon en loopt snel door. Hij kijkt nog eens om. Ze heeft zich bij een groepje identiek uitziende vrouwen gevoegd, die hem giechelend nakijken. Hooghstraat, leest hij op een bordje tegen een gevel. Even laait harde muziek op als hij een café passeert. Een dronken man waggelt vóór hem en valt bijna tegen hem aan. Hij doet verschrikt een stap opzij. Verder in de straat valt op diverse plaatsen het rosse schijnsel uit de ramen en verlicht de plassen op het trottoir. Hij kijkt op als er tegen een raam wordt getikt. Een vrouw wenkt hem. Ze is gekleed in een zachtgeel half doorzichtig pakje dat het midden houdt tussen een nachtgewaad en een badpak. Haar zware borsten puilen uit het diepe decolleté. Haar zwaar opgemaakte gezicht trekt in een grijns als poging van een lach. Een geile pose aannemend wenkt ze hem om binnen te komen. Hij huivert en loopt verder. ‘I did it my way,’ klinkt met lange halen de stem van Frank Sinatra uit een café, waarvan de deur uitnodigend open staat. Hij gaat binnen en gaat in de hoek aan een tafeltje zitten. Hij bestelt een glas bier. ‘Een vrouw met groene haren en lang rood haar?’ vraagt de ober verbaasd. ‘Die zitten er hier in de buurt zo veel, mijnheer. Maar u hoeft niet verder te zoeken hoor,’ en hij wijst lachend naar de bar waar twee dronken meisjes hun armen om een hevig transpirerende man geslagen houden. Gehaast drinkt hij zijn bier op. Even later loopt hij weer verder in de straat. Met een schok staat hij stil. Hij herkent haar meteen. Achter een raam zit de vrouw van de laarsjes. Haar groene ogen kijken hem eerst vragend aan. Dan volgt ook haar herkenning. Haar slanke handen met vuurrode nagels wenken hem. Ze sluit het gordijn. Daarna gaat de deur op een kier. ‘Kom,’ zegt ze glimlachend en laat hem binnen. Geluiden worden gedempt door de dikke vloerbedekking en de gordijnen. Het zwakke rode licht zet alles in een roze schijn. Op het bed ligt de sprei half opgeslagen. ‘Ik kom uw laarsje brengen,’ zegt hij, onwennig om hem heen kijkend. ‘U was ze zeker vergeten?’ ‘Ik heb op je gewacht,’ zegt ze. ‘O je bent helemaal nat, kom doe je jasje uit.’ ‘Hier zijn de laarsjes,’ zegt hij. ‘Het was wel moeilijk om ze soepel te maken, maar het is me gelukt. Mijn werkplaats is eigenlijk al gesloten maar ik dacht …’ ‘Dank je,’ zegt ze glimlachend en zet het tasje op de stoel waar zijn colbert ligt. ‘O je overhemd is ook nat. Je hebt het koud, wacht.’ Ze helpt hem bij het uittrekken van zijn kleren. Nu voelt hij pas hoe koud hij het heeft. ‘Kom,’ zegt ze en stuurt hem met zachte dwang naar het bed. Hij kijkt naar haar als ze haar witte zijden pakje op de grond laat vallen. Dan komt ze bij hem liggen. Haar zachte huid voelt weldadig warm tegen de zijne. ‘Waar bleef je toch?’ vraagt ze zacht. Haar hand streelt overal zijn lichaam en wijst hem tenslotte de weg. Een golf van gelukzaligheid, waarvan hij vergeten was dat dit nog bestond, spoelt door hem heen. Hij ligt naast haar tot het morgen wordt. ‘Ik wil hier nooit meer weg,’ zegt hij. ‘Laat me bij u blijven.’ Ze kijkt hem doordringend aan. ‘Maar je schoenenwinkel dan?’ ‘Dat was gisteren,’ zegt hij. ‘Dat is voorbij. Ik wil nooit meer iets van schoenen horen.’ ‘Laten we ze dan weggooien,’ zegt ze. Ze kleden zich aan en gaan samen de stad in. Zijn gebogen gestalte contrasteert sterk met haar slanke figuurtje en vurig rode haardos. Hij negeert de nieuwsgierige blikken en spottende opmerkingen van voorbijgangers. ‘Hé opa, weet je vrouw hiervan?’ Maar hij kijkt glimlachend naar haar. Ze lopen door tot ze bij de haven komen. Even fixeert hij zijn blik naar de komende en gaande schepen in de verte. ‘Gooi ze erin,’ zegt ze voor de tweede keer en reikt hem de laarsjes. Met een brede zwaai gooit hij ze in het water en kijkt hoe ze met de stroom worden meegevoerd. ‘Zo,’ zegt hij tevreden omkijkend, maar ze is er niet meer. Verbaasd kijkt hij om zich heen. Hij zoekt haar overal en in elke straat. Onophoudelijk roept hij haar. Hij neemt de tram terug naar de stad en zoekt ook daar tevergeefs naar haar. Moedeloos voorover gebogen gaat hij tenslotte terug naar huis. De etalage is nu helemaal dicht geplakt met papier. Eén opschrift is er slechts. ‘Wegens opheffing gesloten.’ Hij aarzelt om naar binnen te gaan. Dan voelt hij een hand op zijn schouder. ‘Dag,’ zegt ze, ‘waar was je toch?’ Er is een vriendelijkheid in de stem van zijn vrouw die hij zich vaag herinnert van vroeger. Hij kijkt haar aan en ziet de kuiltjes in haar wangen en haar aanstekelijk glimlach. ‘En ik …dacht.’ ‘Kom binnen,’ zegt ze. ‘Hier hoor jij, dit is je thuis.’ ‘Ja,’ mompelt hij, ‘laten we dat doen,’ en samen lopen ze terug naar de winkel.
|