Het groepje kinderen joelde. De kring sloot hecht aaneen. Het kind in het midden draaide rond, het gezicht bedekt met een oude lap. Zijn vinger wees en de kring kwam tot stilstand. Hij deed de lap weg van zijn ogen en keek. Zijn vinger wees naar Shadia die bloosde. Nu was het haar beurt om in de kring te gaan staan. De jongen reikte haar de lap aan en voor dat zij hem om deed keek ze hem voor een moment recht in de ogen. Hij voelde het trekken in zijn maag, een tinteling die op zijn schouders begon en langs zijn ruggengraat naar beneden vloeide als ijswater.
Shadia stond in het midden van de kring en wachtte totdat het lied uit was. De kinderen zongen, met hun blote voeten naar voren en naar achteren stampend en zo de kring groter en weer kleiner makend. In de verte klonk gebrom. In eerste instantie nog opgaande in achtergrond geluiden. Maar het gebrom werd snel sterker. Die kinderen stopten met zingen en keken op, hun gezichten leken plots tientallen jaren ouder. De jongen greep Shadia bij een arm en onder luid geschreeuw sleurde hij haar mee. ‘Rennen, vijandige vliegtuigen, rennen.’ De kinderen stoven onder luid gegil alle kanten uit. Volwassenen keken omhoog met een hand hun ogen beschermend tegen de zon. Hun mondhoeken trokken omlaag en een snik welde op uit menige keel.
Bombardementen, stukkenschurende herrie. Het was niet de eerste keer. De laatste raid stond nog op hun netvlies gekerfd. De doden nauwelijks begraven. Het gebulder van de straaljagers zwol aan en steeds dieper kwamen ze dichterbij. Mensen vlogen met kloppend hart alle kanten uit onderweg schreeuwend om hun kinderen. Wie viel werd overeind geholpen. Kinderen die op straat radeloos stonden te huilen werden door iedere willekeurige volwassene opgepakt en meegenomen. Men vloog kelders in op het moment dat het eerste vliegtuig recht boven hen was. De mensen bedekten hun hoofd, doken ineen. Ze wachtten op de eerste klap. Die klap die hun leven kapot zou maken. Die klap die hen weer in het stof zouden drukken. De haat steeg als bittere gal op en menigeen spuugde en vloekte. De vliegtuigen vlogen zo laag dat de ruiten in de sponningen trilden maar er volgde geen explosie. De een na de ander vloog in razend gebulder over en verdween aan de horizon. Geen inslagen, geen geschreeuw maar serene stilte waarin de mensen zich oprichtten en langzaam weer naar buiten liepen. Men keek verbaasd de hemel af en vroeg zich af wat hier gebeurde. Maar het gebrom begon in de verte weer aan te zwellen en als een op hol geslagen stier kwamen ze weer onverbiddelijk dichterbij. Weer stoven de mensen terug hun kelders in. Niet allemaal. Enkele bleven kijken waaronder ook Shadia. Ze zag de vliegtuigen steeds dieper naderen. Ze keek recht omhoog en haar ogen traanden door het opgewervelde stof. Weer baarden de vliegtuigen geen dodelijke lading. Een voor een vlogen ze over nagekeken door het meisje met nog steeds de vuile lap in haar handen. In een impuls stak ze hem omhoog en zwaaide.
Het laatste vliegtuig dat overkwam liet zijn vleugels iets zakken. Eerst de rechterkant dan de linkerkant. Bij het zien van deze begroeting stroomde een warm gevoel door haar heen. Het was een totaal nieuw gevoel. Een gevoel zo zacht, zo fijn, dat ze van pure vreugde zichzelf omhelsde. Het was het gevoel van de hoop.
|