Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2017  Gilbert Keyzer

Lock off on start - Gilbert Keyzer

Schoten, augustus 1965. Mijn moeder controleert mijn gezicht, duwt me mijn boekentasje waarin ze mijn brood heeft opgeborgen in mijn handen en wenst me veel plezier. Slaapdronken verlaat ik het ouderlijk huis. Het is nog geen zes uur s ’morgens en doodstil op straat. De zon komt bijna op. Een rossig schijnsel hangt boven de daken van de huizen aan de overkant. Ik sla linksaf en loop de Eikenlei uit, langs de autosloperij waar ik zo graag eens rond zou willen scharrelen, indien ik daar als negenjarig jongetje de moed voor op zou kunnen brengen.
Ik vind het heerlijk buiten. Geen Vlaamse pestkoppen, die mij mijn Nederlandse afkomst kwalijk nemen. Geen brede broertjes die de buurt terroriseren.
Bij de T kruising sla ik linksaf de Lindenlei in. De kruidenierszaak van mijn peetouders is nog onverlicht. De Chevrolet Impala uit 1959 staat voor de winkel tegen de stoeprand aan geparkeerd. Ik ga op een betonnen trede van het trappetje naar de winkel zitten en bewonder de kolossale, in twee kleuren groen uitgevoerde auto. Ik vind het de mooiste machine ter wereld. Het in een flauwe boog achterwaarts naar beneden lopende dak. De schuin liggende vleugels daarachter. De in een bocht van voren naar opzij lopende voorruit. Acht cilinders heeft deze auto, zo heeft mijn vader mij wijsgemaakt. Geen idee wat cilinders zijn, maar hij zei het met ontzag.
‘Hoeveel cilinders heeft jouw auto, pappa? Vier maar?’
Mijn peetoom Willy opent de winkeldeur en komt naar buiten. Hij draagt een gleufhoedje. Hij doet de schuifdeur achter zich op slot.
‘Goedemorgen Nonkel Willy.’
‘Zo jongen. Assisteert u mij eens effekes.’ Op zijn aanwijzingen duw ik een achter de Chevrolet geparkeerde aanhangwagen vol lege kratten tot vlak bij de trekhaak. Met enige moeite krijgt Willy de dissel op de kogel gehesen. Tante Yvonne ontsluit de winkeldeur en verschijnt in duster gekleed in de deuropening. Zij wenkt mij, stopt mij een rol snoep in mijn handen en woelt heel even met haar handen door mijn blonde haren.
Even later zit ik voor het eerst van mijn leven op de voorbank naast mijn peetoom. Aan het eind van de Lindenlei hangt nu een geelrossig schijnsel tussen de populieren. De voorruit verkleurd tot een blauwe rand bovenaan. Je kunt niet zien waar die precies begint.
Nonkel Willy start de auto. Een diffuus, laag gebrom wordt hoorbaar. Willy hanteert een aan de rechterzijde van de stuurkolom bevestigde pook. Daarnaast zie ik wel vijf klokken of wijzerplaten, éen grote in het midden, die in half uit het dashboards stekende cilinders zijn gemonteerd. Langzaam komt het gevaarte van zijn plaats en draait de weg op.
Onder de twee rechter klokken zie ik de woorden: Lock off on start.
Zachtjes fluisterend herhaal ik deze woorden. De auto lijkt over de weg te zweven. Via de Villerslei bereiken wij het centrum van Schoten. Even later draait Willy de Chevrolet de autostrade op. De motor buldert dof. De auto lijkt even te deinen en schiet daarna voorwaarts. Ik ben sprakeloos van bewondering. Mijn peetoom blijft maar stug voor zich uitkijken, alsof het allemaal niet veel voorstelt. Het kort naar rechts halen van de pook uitgezonderd, heeft nonkel Willy geen enkele keer hoeven schakelen. Hoe anders gaat dit in de Ford Taunus van mijn vader! Die moet bij elke bocht een uit de vloer oprijzende pook bedienen. ‘Even in de olie roeren.’ zegt hij af en toe tijdens deze handeling.
Nee, nonkel Willy hoeft nooit in de olie te roeren. In zijn prachtauto rijdend is dat niet nodig.
Na een uurtje naderen wij de groenteveiling van Sint-Katelijne-Waver. Nonkel Willy stuurt de auto geroutineerd de autostrade af en parkeert voor een aantal loodsen. Met enige moeite duw ik het zware portier open en spring met mijn boekentasje de auto uit. 
‘Wat een toffe kar!’ roep ik. Maar als ik op onderzoek uit wil gaan, roept Nonkel Willy me terug. Ik ben hier niet voor mijn plezier. Er moet gewerkt worden. En dus sjouw ik even later de lege groentekratten uit de aanhangwagen naar een afleverpunt. Willy verdwijnt in een kantoortje. Even later wandelen we gezamenlijk naar het veilinggebouw, dat een reusachtige, aula achtige ruimte omspant. Ik volg mijn peetoom langs een omhooglopend gangpad en ga naast hem achter een plankje met een rode drukknop zitten. Wij kijken uit op een podium waar op de wand erachter een klok van gigantische afmetingen is aangebracht. Aan tafels op het podium zitten drie mannen. Ze dragen allen hoedjes. De middelste van hen spreekt via een microfoon hol klinkende, voor mij onverstaanbare taal die door de ruimte galmt.
Karren vol groenten en fruit worden achter elkaar in een lange rij het podium opgereden. Willy zit verwoed te bieden. De naald van de klok raast heen en weer langs tien reeksen cijfers van éen tot tien, die tegen de rand van de wijzerplaat zijn aangebracht. Daarbinnen verschijnen analoge cijfers om het middelpunt van de wijzerplaat heen. Tientallen karren worden het podium op en weer afgereden.
Maar al snel begint het me te vervelen. Nonkel Willy heeft alleen aandacht voor groente en fruitprijzen, zodat ik ongezien weg kan glippen. Ik loop het veilinggebouw uit en wordt pootje gehaakt door een tweetal jongens, ouder en langer dan mij. Met een smalende uitdrukking op hun gezicht lopen ze bij me vandaan. Mijn boekentasje ligt een paar meter bij me vandaan. De schade valt mee. Geen gescheurde kleding, alleen een ontvelde rechterknie en brandende handpalmen. Van woede tranen mijn ogen. Ik kom overeind, raap mijn tasje op en begin de pestkoppen te volgen. Zij wandelen stoeiend en grappen makend naar een naast het veilinggebouw gelegen gebouw. Een man die naast een pick-up truck met dubbele voorruit staat, wenkt hen ongeduldig dichterbij. 
Om een stapel kratten heen glurend, krijg ik de indruk dat het hun vader is. Hij gebaart ze naast de auto te blijven staan en loopt de loods in.
Naast mij is iets aan het rotten. Ik draai me om en zie kratjes vol bedorven tomaten. Witte schimmel staat op de opengebarsten vruchten. Zou ik die pestkoppen ermee durven bekogelen?
Besluiteloos open ik mijn boekentasje en haal het plastic trommeltje met brood tevoorschijn. Als ik het niet dacht. Precies dezelfde naar zweetvoeten smakende smeerkaas, die mijn moeder tegen inkoopprijs in de supermarkt van nonkel Willy en tante Yvonne mocht kopen. Ik wordt misselijk van de stank. Opnieuw loer ik om de stapel kratten heen. De vader is in de deuropening van de loods verschenen en wenkt op ongeduldige wijze zijn zoons, die met zichtbare tegenzin in beweging komen. Nadat het drietal het gebouw is binnengegaan, kom ik in actie. Ik stop het trommeltje terug en storm op de pick-up af, haal de boterhammen weer tevoorschijn en trek ze uit elkaar. Met de smeerkaas richting de voorruit plak ik alle zes de sneden brood stevig tegen het glas van de beide ruiten aan. Met bonzend hart ren ik weer terug.
Vlakbij het veilinggebouw loop ik pardoes tegen mijn peetoom op, die verongelijkt vraagt waar ik heb uitgehangen. Ik vertel hem door éen van de veilingmedewerkers te zijn weggestuurd en kijk hem daarbij met grote ogen recht in het gezicht. En alweer werkt deze door mij tegen volwassenen ontwikkelde techniek: hij gelooft me. Ik krijg opdracht de door hem aangekocht goederen op te halen. Tomaten, kropsla, komkommers, bloemkool, uien. Een enorme kar vol kratten staat me naast het veilinggebouw in een loods op te wachten. Nonkel Willy manoeuvreert de auto achterwaarts totdat de aanhangwagen vlakbij de ingang staat. Uit alle macht probeer ik de kar eerst door te trekken, daarna duwend in beweging te brengen. Centimeter voor centimeter komt er beweging in de wielen. Ik trek de kar door de loods, waar het naar verbrande diesel en rotte groente stinkt. Maar ik moet een flauwe bocht nemen. Het gevaarte, eenmaal in beweging moeilijk te sturen, begint te kantelen. De bovenste kratten donderen eraf. Gebroken komkommers rollen over de grond.
Willy foetert me uit. Zijn neus wordt wit van drift. Maar een vrouw in tuinbroek en met een hoofddoekje bemoeit zich ermee. Zij trekt mij tegen zich aan en maakt Willy duidelijk dat het toch echt veel te zwaar is voor zo’n manneke. Nonkel Willy bindt in. Ik merk dat ze elkaar kennen. Gezamenlijk roken ze sigaretjes. In de verte zie ik hoe mijn belagers en hun vader tevergeefs de in de smeerkaas vastgelopen ruitenwissers van de voorruiten proberen los te trekken. Een vuil grijs waas bedekt het glas. Witte boterhammen liggen op de motorkap. 
Lock off on start. Nu goed opletten, neem ik me voor. Nonkel Willy draait aan een knop, waarop de motor aanslaat. Het lijkt me dat hij iets mompelt. Dat zijn natuurlijk die magische woorden! Onderweg naar huis verontschuldig ik mij voor de gebroken komkommers.
Nonkel Willy haalt de schouders op. ‘Allez jongen, trek et oe nie aan.’
Het kost me de grootste moeite om met mijn vingers van de knoppen onder de magische woorden af te blijven.
Nadat ik mijn peetoom heb geholpen de vracht het supermarktje binnen te dragen, ren ik huiswaarts. Maar niet op een gewone manier. Met deels binnensmonds gebrom imiteer ik de acht cilinder motor van de Chevy. Mijn lippen trillen ervan. Ik draai aan het stuur, bedien de versnellingspook, sta stationair te trappelen. ‘Lock off on start’ mompel ik om vervolgens met enorme snelheid te accelereren. In een mum van tijd ben ik thuis. Maar ik heb nog geen genoeg van mijn rit en scheur het ouderlijk huis voorbij, sla rechtsaf met een scherpe bocht de Beukenlei in om via de Hagenlei de Lindenlei weer te bereiken. Dan kan ik mooi in het voorbijrijden nog een blik werpen op de machtige Chevy. De motor davert tussen mijn lippen door. Ik ren als een Impala, draai als een bezetene aan het stuur bij iedere bocht. Maar bij de kruising tussen Hagenlei en Lindenlei aangekomen rem ik sterk af. Stationair grommend zie ik aan de overkant van de Hagenlei de brede broertjes. Zeker drie jaar ouder dan ik is deze tweeling, die bestaat uit gespierde, breedgeschouderde jongens met forse dijen. Struise gasten. Maar zij hebben geen Chevrolet.
‘Hoerenzonen!’ roep ik zo hard mogelijk hun richting uit. Rennend komen zij op me af. Ze zijn sneller dan ik had verwacht. Als een gek draai ik aan mijn stuur. ‘Lock off on start.’ mompel ik. Als een speer schiet ik terug de Beukenlei in. Zij hebben me bijna ingehaald. Ik hoor hun gehijg zowat in mijn nek en geef nog wat meer gas. Bijna uit de bocht vliegend sla ik rechtsaf, richting het bos. Ik heb zoveel lucht nodig, dat ik de acht cilinder motor niet meer kan imiteren. Maar het stuur houd ik nog steeds stevig vast. Het asfalt vliegt onder me voorbij. Nooit eerder was ik zo snel. De brede broertjes verliezen terrein. Over mijn schouder kijkend, zie ik ze hijgend inhouden. Zij roepen mij nog wel te zullen krijgen. Ik minder vaart en rij met een rustige snelheid het bos tegemoet. Om de motor niet te oververhitten, stop ik even later onder een dennenboom. Ik schakel de motor niet uit, maar laat hem stationair draaien. Nadat ik weer op adem ben gekomen, spreek ik de magische woorden uit, bedien de schakelpook en rij langzaam verder.
De brede broertjes zijn nergens meer te zien. Misschien liggen zij verderop in hinderlaag.
Maar ik weet dat ik door het uitspreken van de magische woorden altijd zal kunnen ontsnappen.
Ik heb immers een Chevrolet Impala.
Ik ben een Chevrolet Impala.
En door niemand meer in te halen.

Lock off on start - Gilbert Keyzer

Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2017  Gilbert Keyzer