Ontsnapt
De roofvogel staat weer hoog te beven ik verkeer verdreven in de dag en geef niet thuis wel of niet te zijn lijkt om het even
zij is voor tegendraadse zinnen over het koesteren van het kleine in de dingen van alledag ze leert me inzien hoe te keren
ik raak schuchter in mij thuis zolang er poëzie is met een eigen leven.
Uit zichzelf
Zij spreekt in rafels uit een gevallen taal één en andermaal oogopslag oogcontact naar wat is misgegaan
niet meer durven staan in het licht van het gewone een bloem, een stoel en tafel, de mensen die praten, een zoen, een hand -
gebaar dat achterlaat om bestaan te dragen
een teken van groeiend weten dat leven liefde met pijn kan zijn zoals hij, ik en zij ongelijk is aan wij
In ons keert zij tot zichzelf
Tafereel
Hij recht de rug en even valt het stil het ritmisch spel van hamer, zeis en spit Met scherpe blik en in gekruiste zit tikt hij de snede feilloos in zijn wil We gaan gehaast de zeis vooruit. Struinen in kniehoog gras tussen wormstekig fruit snel zoeken tot je op een gave stuit kort zwaaiend naar eksters in de kruinen En dan pas, dan ruilen we het spelen voor het tuinhuis en de zachte ogen waar de kater spinnend op haar schoot loert naar kraaien die iets willen stelen Uit zijn avondlicht sluipt hij gebogen om hem hier te houden dicht ik hem dood.
|