|
|
Wanneer je in Groningen behept bent met 'enuresis nocturna ', ben je een 'bčrremieger '. Je staat 's ochtends met een doorweekte pyjama, rillend van de kou, op uit je drijfnatte, naar urine stinkende beddengoed. Omdat je bedplasser bent. De clandestiene kwaal gaat vergezeld van schuldgevoel, schaamte en een niet aflatende angst voor ontdekking door leeftijdsgenootjes en de vernedering die er het gevolg van zou zijn. Als kind was ik zo 'n bčrremieger.
Behoedzaamheid en permanente waakzaamheid waren geboden om het angstvallig bewaarde geheim van het verborgen gebrek niet per ongeluk aan de openbaarheid prijs te geven. En er werden voorzorgsmaatregelen getroffen. Niet meegaan op schoolkamp. Niet zomaar spontaan bij een vriendje overnachten. Buiten schooluren niet te vaak pyjama 's uitbundig aan het linnenrek laten wapperen. En op de bleek mocht niet opvallend veel wasgoed van mij liggen. Een breed assortiment aan kunstgrepen werd als tegenoffensief ingezet om het nachtelijke wildplassen te lijf te gaan. 's Avonds vóór het naar bed gaan niet meer drinken, de Chinese kruidendokter bezoeken, 's nachts minstens één keer de dader van z´n bed lichten om de waterval bijtijds in een po op te vangen, hetgeen zelden slaagde; een zeiltje op het matras leggen tegen doorlekken, een extra wekker laten afgaan. De stiefvader, een ex- KNIL militair, wist te vertellen, dat je als soldaat in de tropen, wanneer je de handicap nog steeds niet beteugeld had, met je natte plunje aan, in de zon te drogen werd gezet. Een niet aanlokkelijk vooruitzicht. Een vroom lid der familie had geadviseerd om in m´n avondgebed aandacht voor de kwaal te vragen. Ik bracht dit wapen in de strijd door vóór het slapen gaan in mijn gesprekken met de Hemelse Vader Hem eraan te herinneren, dat Hij ooit met het water van de Rode Zee korte metten had gemaakt. 'Als U het water van de Rode Zee kon tegenhouden, zodat de Israëlieten er droogvoets doorheen konden trekken, kunt U er vast ook wel voor zorgen, dat het bčrremiegen ophoudt, zodat mijn pyjama droog blijft en moeder ook niet langer speciaal voor mij achter de wastobbe hoeft te staan. Alvast bedankt, Heer! Amen.'
In een knus, piepklein huisje aan de rand van het bos in Westervelde, Drenthe woonden tante Riek en oom Tjeerd. Met een schare neven en nichtjes was het er een gezellige boel. Tante Riek was altijd goed gehumeurd en goedlachs. Ze werd nooit boos. Bij háár ging ik in de zomervakantie het liefst logeren. Gewapend met het bruine zeiltje van thuis, mocht ik dan in de bedstee in de huiskamer slapen. Met de deurtjes op een kier, zodat ik nog een poosje kon meegenieten van de huiselijke gezelligheid rond de tafel, onder het vale licht van de petroleumlamp.
De laatste zomer dat ik bij tante Riek zou logeren, kwam mij vlak vóór het zover was ter ore, dat ik de bedstee deze keer zou moeten delen met een ander jochie, een neefje van de koude kant, dat terzelfder tijd kwam logeren. Dat joch zou mij op heterdaad betrappen! Ik verkeerde dagen lang in staat van alarm en zon op middelen om de fatale ontmaskering te verijdelen. De kruidendokter en het avondgebed hadden nog niet tot het gewenste resultaat geleid. Ik dacht, dat het geen kwaad zou kunnen, de Chinees en Onze lieve Heer een handje te helpen. Nu was mijn moeder een verstokte breister. Truien, sokken, borstrokken, pannenlappen en van alles en nog wat zette ze op de pennen. De kluwens breigaren van het merk 3 Suisses , dat door haar als de 3 suis-jes werd uitgesproken, lagen opgestapeld in een breimand. Op de dag dat ik bij tante Riek zou worden afgeleverd, nam ik als voorzorgsmaatregel 14 stukjes garen in tantes lievelingskleur rood uit de mand, voor elke vakantiedag één. Vóór het op de avond van die dag bedtijd was geworden en ik samen met het andere logeetje in de bedstee klom, had ik een der eindjes van de 3 suis-jes, voorzien van een rode strik, zó strak om m´n tuitje gebonden dat het niet zou gaan lekken. Het jongentje naast me was direct in slaap gevallen maar het duurde uren voor ik in slaap sukkelde.
Midden in de nacht worden wij door tante gewekt. Een spookachtige verschijning duikt in het schemerdonker op in een witte nachtjapon, de slaapmuts scheef over de papillotten gezakt. Tante heeft de po in haar hand. Als het mijn beurt is en ik slaapdronken in de bedstee sta te waggelen, ziet tante Riek mijn blauw gezwollen en recht naar voren stekend piepje, dat ze gierend van de lach van de strik ontdoet. Ik spuit als met een hogedrukslang een straal urine tegen de rand van de po die als een spetterende fontein uiteenspat. Met druipende papillotten en een natte slaapmuts over haar ene oor hangend, begint ze nog harder te schateren en zegt: 'Jongen toch, wat een verrassing! Dat had je echt niet hoeven doen!' Ze droogt onderwijl haar gezicht af en zegt snikkend van de pret: 'Je hoeft er niet wéér zoveel werk van te maken, hoor!'
De volgende ochtend werd ik drijfnat wakker. Maar tot mijn grote opluchting had ook het jongentje in bed geplast. 'Hoera!' Het kereltje scheen het de normaalste zaak van de wereld te vinden en zat er totaal niet mee. In stilte benijdde ik hem om die koelbloedige en schaamteloze houding. Ik juichte van vreugde. Alle angst en spanning waren voor niets geweest. Het jongentje juichte, zonder te weten waarom, mee. We gingen buiten spelen. We deden wie vanaf een in het zand getrokken startstreep het verst kon pissen. Hij won. Onze lotsverbondenheid smeedde in die laatste, heerlijke zomervakantie bij tante een hechte vriendschapsband. We pisten gedurende de logeerpartij er 's nachts verder ongegeneerd op los…
Zomaar op een dag was de jarenlange nachtmerrie voorbij. De wekker was net afgegaan. Een nieuwe dag was aangebroken. Het ochtendzonnetje scheen de kamer in. Voor het eerst van mijn leven stond ik in een droge pyjamabroek naast m 'n bed. Zegevierend, als een triomfator. 'Hoezee…!'
|
|