|
|
Ik zal jullie het verhaal vertellen van de allerwitste kerstmis ooit. Het begon allemaal op een vrieskoude dag in december. Simon en Sarah mochten helpen om de kerstboom te versieren. Voorzichtig pakte Sarah een prachtig wit porseleinen kerstengeltje uit de doos met de kerstspullen. Dit kerstengeltje was Sarahs lievelingsversiering. Het was namelijk niet zomaar een kerstengeltje. Nee, het was een heel bijzonder kerstengeltje. Het had vleugels, gemaakt van echte, zachte, witte donsveertjes, die op en neer bewogen als je er tegenaan blies. Eén maal blazen, was al genoeg om het kerstengeltje drie keer rond de kerstboom te laten vliegen. En dan kon je niets anders doen dan kijken. Als betoverd kijken, naar dat prachtige kerstengeltje, waarvan de gouden glitters op het lijfje, fonkelden als sterren aan de hemel.
‘Mama,’ vroeg Sarah. ‘Mag ík het engeltje in de kerstboom hangen?’ ‘Laten we er om loten,’ antwoordde moeder. ‘Een getal onder de vijf…’ ‘Maar dat is niet eerlijk,’ mopperde Sarah. ‘Simon mocht het vorig jaar in de kerstboom hangen.’ ‘Nietes,’ zei Simon. ‘Welles,’ riep Sarah. ‘Ik ben aan de beurt,’ gilde Simon en hij stond op. ‘Nietes, het is mijn beurt,’ krijste Sarah en ze drukte het kerstengeltje dicht tegen zich aan. ‘Geef hier, Sarah,’ schreeuwde Simon. Zijn vingers grepen naar de witte donsveren vleugeltjes. Sarah drukte het lijfje van de kerstengel nog steviger tegen zich aan. ‘Jongens, hou op met dat geruzie,’ zei moeder boos. ‘Dadelijk maken jullie het engeltje nog stu…!’ Moeders stem stokte. Haar mond viel open.
Simon plofte met beide billen op de grond. ‘Kijk nou wat jullie gedaan hebben?’ riep moeder verontwaardigd uit. Simon keek naar beneden. Uit zijn handen staken een paar witte donsvleugeltjes omhoog. In Sarahs hand lag het vleugelloze engeltje. Alle goudglans was verdwenen. ‘S… s… sorry, mam,’ hakkelde Sarah. ‘Het spijt me,’ mompelde Simon, en hij gaf de vleugeltjes aan zijn moeder.
Plots stapte vader de huiskamer binnen. Achter zich aan sleepte hij een enorme kerstboom. ‘Wowy, geweldig, pap,’ juichte Sarah. Ze sprong op en gaf haar vader een knuffel. De kapotte kerstengel viel op het tapijt. ‘Hé!’ riep vader verbaasd. ‘Waar zijn de vleugeltjes gebleven?’ ‘Hier,’ zei moeder nors en ze vouwde haar handen open. ‘Als jij nog wilt, ga je je gang maar, Hans,’ mokte ze in het voorbij gaan. Maar ik heb geen zin meer om die kerstboom vandaag nog op te tuigen. ‘Dan doen we het toch gewoon morgen,’ zei vader opgewekt.
Die avond nam Sarah het kapotte kerstengeltje en de vleugeltjes mee naar haar slaapkamer. Voorzichtig legde zij de twee helften op haar nachtkastje en nestelde zich onder haar warme dekbed. Maar ze kon de slaap niet vatten. Telkens als ze wegdommelde, maakte een geluid haar wakker. Wat was dat voor geluid? Waar kwam het vandaan? Sarah speurde haar slaapkamer af. Ineens zag ze het. Het kerstengeltje op haar nachtkastje zat schokschouderend te snikken.
Sarah zakte door haar knieën. ‘Waarom huil je?’ vroeg ze vriendelijk. ‘Omdat er nooit meer een witte Kerst zal kohomen,’ jammerde het engeltje. ‘Nooit meer een witte Kerst komen? Engel, ik snap je niet.’ ‘Als ik geen vleugels meer heb,’ snifte het engeltje, ‘kan ik ook niet vliegen. En als ik niet kan vliegen, kan ik het niet laten sneeuwen.’ Even was het heel stil in Sarahs slaapkamer. ‘Kan jij het laten sneeuwen?’ vroeg Sarah verbaasd. ‘Ja,’ antwoordde de engel opgewekt, ‘maar alleen met Kerstmis. Alle andere dagen van het jaar zorgt de sneeuwheks, voor sneeuw.’ Zo plotseling als de opgewekte stemming van de engel was gekomen, zo plotseling verdween die weer. Het kerstengeltje sloeg de handen voor de ogen en jammerde: ‘En nu zal het dus nohooit meer sneeuwen met Kerstmis.’
‘Och lief engeltje, huil nou maar niet,’ suste Sarah. ‘Kan ik je soms helpen?’ ‘Uh, nee, nee, dat kan ik niet van je vragen?’ murmelde de engel. ‘Wàt kun je niet van me vragen?’ vroeg Sarah. ‘Ooh, nee, niks! Laat maar!’ wuifde het engeltje Sarahs vraag weg. ‘Engel kom op. Vertel het me.’ ‘Er is maar één iemand die mijn vleugels er weer aan kan toveren. Dat is, dat is de sneeuwheks!’ stamelde het engeltje. Maar nu ik geen vleugels meer heb, weet ik niet hoe ik bij haar moet komen?’ ‘Dan breng ík je toch naar die sneeuwheks,’ riep Sarah opgetogen. ‘Ik heb je tenslotte stuk gemaakt, dan help ik je ook weer heel maken. Vertel op, waar is die sneeuwheks?’
‘De sneeuwheks,’ vertelde de kerstengel, ‘woont in het diepvriespaleis. Het koudste en hoogste paleis op de hele wereld. Het diepvriespaleis staat op de top van de Roomijsberg en is gemaakt van miljoenen ijskristallen. De sneeuwheks woont er helemaal alleen. Ver weg van de bewoonde wereld. Ze is bang voor mensen. Mensen zijn warm. Mensen stralen. Mensen hebben een hart dat liefde geeft. De sneeuwheks weet zeker dat ze zal smelten als ze te dicht in de beurt van een mens komt. De enige die haar gezelschap houdt, is haar ijskonijn.’
‘Hoe weet jij dit allemaal zo goed?’ vroeg Sarah en ze keek de kerstengel verbaasd aan. ‘Dat weet ik zo goed, omdat …, omdat …,’ stotterde het engeltje, ‘omdat de sneeuwheks mijn moeder is.’ ‘De sneeuwheks? Jouw moeder?’ riep Sarah vol ongeloof. ‘Hoe kan een sneeuwheks nou een engel als kind krijgen?’ ‘Ik zal het je uitleggen, Sarah,’ begon de kerstengel, ‘mijn moeder is niet altijd een sneeuwheks geweest. Vroeger, nog voor ik werd geboren, was ze een sneeuwengel, net als ik. Ze was lief en warm en had een hart van goud. En prachtige witte donsvleugels. Ze werd verliefd op Ola, mijn vader, de ijsprins. En mijn vader werd verliefd op haar. Hun liefde was zo warm en vurig, dat mijn vader langzaam begon te smelten. Maar het deerde hem niet. Hij wilde niets liever dan bij mijn moeder, zijn. Mijn vader werd steeds zwakker. En zo kon het gebeuren dat op een zaterdagmorgen, toen mijn moeder naar de markt was om babykleertjes te kopen, mijn oma, de ijskoningin, bij mijn vader aan de deur klopte.’
‘Nu moet je weten Sarah,’ ging de engel verder, ‘dat de ijskoningin nooit aardig is geweest voor mijn vader. Toen mijn vader de deur opendeed en zijn moeder zag staan, verstijfde hij dan ook van schrik.’
“Ola, zoon, jij idioot,” schreeuwde de sneeuwkoningin. “Kijk toch eens waar je mee bezig bent? Je vergooit je leven voor een vrouw, een meisje nog. Moet je jezelf hier nu eens zien staan, pathetische ijsboer. Half weggesmolten voor een of ander vrouwsfiguur met vleugels.” “Mijn sneeuwengel is niet een of ander vrouwsfiguur,” antwoordde de ijsprins beheerst. Sylvia is de liefde van mijn leven. Ik smelt liever duizendmaal in haar vleugels, dan dat ik verander in zo’n koude, harteloze brok ijs als u bent.” De ijsprins keek zijn moeder doordringend aan en draaide haar de rug toe.
“Hier zul je voor boeten, zoon,” krijste de ijskoningin. Ze hief haar ijspegelstaf hoog boven zich in de lucht. En met een snerpende stem sprak ze een toverspreuk uit over haar eigen zoon: “Als jij zo graag bij je sneeuwengel wilt zijn, dan doe je dat maar als ijskonijn.” En aan de voeten van de ijskoningin hupte een schattig ijskonijntje rond.’
‘Is dat echt zo gebeurd?’ vroeg Sarah. ‘Ja, zo is het echt gebeurd,’ antwoordde het kerstengeltje. ‘Mijn moeder bleef een half jaar op haar ijsprins wachten. Toen is zij naar het kasteel van zijn moeder gegaan. Het konijntje, dat sinds de dag van de verdwijning, bij haar in de tuin rondhuppelde, vergezelde de sneeuwengel op haar tocht. Na een lange, zware reis bereikte mijn moeder eindelijk het kasteel. Haar hand klopte aan de poort. En haar hart klopte in haar keel. Het wachten leek een eeuwigheid te duren. Plotsklaps vloog de poort open. Een ijzige windvlaag trok langs mijn moeders schouder. Fonkelend wit en van een ijzige schoonheid verscheen de ijskoningin. “Sneeuwengel, wa, wat doe jij hier?” hakkelde de ijskoningin en ze keek of ze sneeuw zag branden.
“Ik kom voor uw zoon, de ijsprins,” legde de sneeuwengel beleefd uit. “Is hij thuis?” “Nee, natuurlijk niet,” snauwde de ijskoningin. “Jij domme, domme gans. Hij zit daar naast je.” De sneeuwengel keek om zich heen. Het enige dat ze zag, was het schattige wattige ijskonijntje. De sneeuwengel pakte het liefdevol op en begon het konijn te strelen. “Ben jij het, Ola?” vroeg de sneeuwengel. Het konijntje knikte. “Dacht je nu werkelijk dat mijn ijsprins jou, zonder iets te zeggen, achter zou laten? Ha, ha, ha, ha ha!” schamperde de ijskoningin. “Dat zou hij nóóit doen. Daarvoor houdt hij veel teveel van je. Hij smelt nog liever voor jou, dan dat hij mij smeekt hem terug te toveren in wie hij werkelijk is; de enige echte ijsprins.” “Dat is uw eigen schuld,” zei de sneeuwengel fel. “U heeft hem nooit liefde gegeven. U bent nooit aardig voor hem geweest. U gaf hem nooit eens een compliment, of een aai over zijn bol.” “Heeft Ola je dat verteld?” tierde de ijskoningin. “Dat is quatsch, onzin is het, hij heeft het allemaal gelogen,” “Mijn ijsprins is niet zoals u bent, ijskoningin,” ging mijn moeder verder. “Zijn hart is geen klomp ijs, zoals het uwe. Ola is warm, liefdevol en ...” “Nu is het genoeg geweest,” raasde de ijskoningin. Uitzinnig van woede hief zij haar ijspegelstaf en riep: “Maak van die engel iets geks. Tover haar om in een … sneeuwheks.” Op slag veranderde mijn moeders vleugels in een bochel. Haar prachtige porseleinen lijfje kromp ineen. Haar gezicht werd hard en oud, als gebarsten ijs. En haar neus werd scherp als een ijspriem.’
‘Ooh, wat verschrikkelijk!’ Sarah sloeg haar handen voor haar mond. ‘Toen,’ vertelde de kerstengel verder, ‘toen heeft de ijskoningin mijn moeder, samen met haar ijskonijn, verbannen naar het diepvriespaleis, hoog op de top van de roomijsberg. Daar ben ik geboren. Maar toen mijn moeder zag dat ze een prachtig wit engeltje had gekregen, heeft ze me te vondeling gelegd. Ze wist dat ik, net als zijzelf vroeger, een warm hart had. Ze was bang dat ik zou bevriezen als ik te lang in het diepvriespaleis zou blijven. Maar nog banger was ze, dat ze zelf zou smelten en dat ze dan niet meer voor me zou kunnen zorgen.’
‘Heb jij je moeder,’ vroeg Sarah, ‘de sneeuwheks bedoel ik, wel eens gezien?’ ‘Nee, nooit,’ antwoordde het kerstengeltje somber. ‘Ik durf niet naar haar toe te gaan. Dat is veel te gevaarlijk. Het is nog nooit iemand gelukt het ijspaleis te bereiken. De sneeuwheks heeft namelijk een sneeuwbol, waarin ze alles wat er op de aarde gebeurt, kan zien. Als zij vermoedt, dat er iemand met maar een sprankje warmte in zich, op weg is naar haar paleis, grijpt ze haar sneeuwbol, en schudt ze. Ze schudt zo hard en ze schudt zo lang, dat het gaat sneeuwen en stormen. Beneden in de steden sneeuwt het dan, maar op de top van de roomijsberg woedt er een sneeuwstorm, zó hevig dat niemand er tegenin kan lopen.
‘Wil jij je moeder dan nooit eens zien?’ vroeg Sarah, en ze keek het engeltje onderzoekend aan. Een twijfeling gleed over het gezicht van de engel. ‘Dat is veel te gevaarlijk,’ zei het engeltje. ‘Maar het moet. Mijn moeder is de enige die mijn vleugels er weer aan kan toveren.’ ‘Zal ik met je meegaan naar het diepvriespaleis?’ vroeg Sarah. ‘Dan ben je niet zo alleen.’ ‘Heel graag, Sarah,’ fluisterde de engel. ‘Dat zou fijn zijn.’
Sarah stond op en wreef over haar knieën. ‘Even wachten, engel,’ riep ze. ‘Ik ga me aankleden. Ben zo terug.’ Sarah snelde naar beneden om haar jas, muts en wanten van de kapstok te halen. Haar nieuwe moonboots, die ze van haar oma had gekregen, griste ze ook mee. Die zouden nu goed van pas komen. Toen ze haar kamer weer in rende, verstijfde haar hele lichaam. Een afzichtelijke gedaante stond in haar kamer. Het was groot en krom en had een enorme bochel op de rug en een neus, zo scherp als een ijspriem.
Sarah wilde gillen, maar ineens vloog het kerstengeltje voor haar ogen heen en weer. ‘Ssst, niet gillen,’ fluisterde het. ‘Je hoeft niet bang te zijn, Sarah. Dit is mijn moeder, de sneeuwheks. Ze doet je geen kwaad,’ stelde de kerstengel, Sarah gerust. ‘Ik kan weer vliegen. Kijk dan! Kijk dan!’ riep het engeltje opgewonden. ‘Mijn moeder heeft mijn vleugels er weer aangetoverd. Fijn hè!’ Ze wil je nog iets vertellen, Sarah, maar ze moet opschieten, want het smelten is al begonnen.’ Sarah keek naar de sneeuwheks. Rondom haar voeten lag een flinke plas water.
‘Lieve Sarah,’ sprak de sneeuwheks. ‘Ik wil je bedanken voor je moed. Ik vind het heel dapper van je, dat je jouw eigen leven op het spel durft te zetten, om mijn engelenkind haar vleugels terug te geven, zodat ze weer kan vliegen.’ ‘Ja, maar anders sneeuwt het nooit meer met kerstmis,’ zei Sarah. ‘Dat zou verschrikkelijk zijn!’ ‘Daar heb je gelijk in meisje, antwoordde de sneeuwheks. ‘Daarom ben ik ook naar jullie toegekomen. Om het weer te laten sneeuwen met Kerst. Maar ik ben vooral gekomen voor mijn eigen engeltje. Mijn hart brak toen ik in mijn sneeuwbol zag dat mijn engelenkind zoveel verdriet had. Ik wilde het troosten. Ik moest het troosten. Ook al wist ik dat dit het laatste was, dat ik ooit op aarde zou doen.’
‘Dankjewel mama,’ zei het engeltje en het vloog op de schouder van de sneeuwheks. Heel lichtjes drukte het een zoen op haar ijskoude wang. Dit was meer warmte dan de sneeuwheks verdragen kon. Het kleine plasje werd groter en groter, tot de sneeuwheks langzaam verwaterde. Sarah trok vlug een handdoek uit de kast, gooide die over de natte plek heen, en begon te deppen.
Maar wat was dat voor hards? Voorzichtig tilde Sarah de handdoek omhoog. Midden op het tapijt lag iets glimmends. Het was een hart, een hart van goud. Het was het gouden hart van de sneeuwengel. Al die tijd was het de kern van het bevroren hart van de sneeuwheks geweest. En nu …, nu was het vrij. Vrij om te stralen.
Sarah raapte het gouden hartje op, liep naar haar bureau, nam een stuk goudpapier en een schaar en begon te knippen. Ze knipte net zo lang tot een prachtig kroontje zichtbaar werd. Met een druppel lijm plakte ze het gouden hart in het midden op het kroontje. ‘Kerstengel, kom eens bij me,’ beval Sarah vriendelijk. Het engeltje vloog naar haar toe. ‘Voorzichtig schoof Sarah het kroontje op het hoofd van de kerstengel. ‘Nu draag je je moeder altijd bij je,’ zei Sarah. Als bij toverslag voelde het engeltje een magische gloed door haar lijfje stromen. Alle toverkracht van de sneeuwheks was, via haar moeders gouden hart, in de kerstengel gestroomd. ‘En nu moet je slapen,’ zei de kerstengel streng. ‘Hup, hup, je bedje in.’ Het engeltje toverde Sarah in slaap, gaf haar een kusje op haar voorhoofd, en vloog stralend naar de kerstboom.
‘Sarah, wakker worden!’ galmde Simons stem op de overloop. ‘We gaan vandaag de kerstboom optuigen. Opschieten luiwammes, je bed uit!’ ‘Ja, ja, ik kom al,’ geeuwde Sarah. Ze ging rechtop in bed zitten en rekte zich uit. Toen ze de twee stukken van de kerstengel wilde pakken, waren die verdwenen. Er stond nu een glazen sneeuwbol op haar nachtkastje.
Sarah pakte de sneeuwbol en bekeek hem van alle kanten. Midden in de sneeuwbol stond, boven op een berg van bolletjes roomijs, een prachtig paleis, gemaakt van ijskristallen. Op het balkon stonden twee kleine figuurtjes. Het ene figuurtje was een sneeuwengel met prachtige witte donsvleugels. En het andere figuurtje was een knappe prins met een zwaard van ijs. Het waren de sneeuwengel en de ijsprins. Ze staken vrolijk hun handen in de lucht en zwaaiden naar Sarah. Sarah zwaaide terug, met de sneeuwbol nog in haar handen. Zachtjes begon het te sneeuwen in de sneeuwbol. Sarah keek naar de witte vlokjes die naar beneden dwarrelden. Maar het sneeuwde niet alleen ín de bol…
‘Sarah, waar blijf je nou?’ Simon stapte haar slaapkamer binnen, liep naar het raam en trok, met één ruk, het gordijn open. Het felle licht verblinde Sarahs ogen. ‘Wow Sarah, kom eens kijken,’ riep Simon plotseling opgewonden. Sarah schoot haar pantoffels aan en liep naar het raam. Sneeuwkristallen in de mooiste vormen dwarrelden naar beneden. ‘Het sneeuwt!’ riep Simon blij. Sarah kon even geen woord meer uitbrengen. Zo prachtig wit had ze het in haar hele leven nog niet gezien. Toen Simon uit haar kamer verdwenen was, schudde Sarah nog eens met de sneeuwbol. En nog eens. En nog eens. Het leek wel of het telkens als Sarah schudde, een beetje harder ging sneeuwen buiten. Of verbeeldde ze zich dat maar?
Na het ontbijt was het dan eindelijk zo ver. De kerstboom mocht worden versierd. Achter elkaar aan liepen ze naar de woonkamer. Simon voorop. ‘Hé, da’s niet eerlijk’ riep hij verontwaardigd toen hij bij de kerstboom kwam. ‘Nou heb jij de engel al in de kerstboom gehangen!’ ‘Nietes!’ riep Sarah. ‘Welles! riep Simon. ‘Jongens, ophouden nou, voor er weer ongelukken gebeuren,’ waarschuwde moeder. ‘Hé, kijk nou eens,’ riep vader en hij wenkte Sarah en Simon. ‘De vleugels van het engeltje zitten er weer aan. Heb jij dat gedaan, Simon?’ vroeg hij bewonderend. ‘Nee,’ antwoordde Simon, ‘ik niet.’ ‘Ooh Sarah, wat lief van je,’ zei vader vertederd. ‘Heb jij de vleugeltjes er weer aangelijmd.’ ‘Nee, pap,’ antwoordde Sarah ‘ik ook niet.’ Iedereen keek nu naar moeder. Maar die schudde ook haar hoofd. ‘Ach Hans, grapjas,’ riep moeder lachend, ‘pest die kinderen niet zo. Jij hebt het zelf gedaan.’ ‘Ik weet nergens van. Echt niet,’ zei vader oprecht. Maar moeder en Simon geloofden hem niet. Toen niemand keek, gaf het kerstengeltje Sarah een knipoog.
Het kerstengeltje was zo blij dat het weer vleugels had, dat het niet kon stoppen met vliegen. En Sarah vond haar sneeuwbol zo prachtig, dat ze er maar mee bleef schudden. En daarom is er nog nooit zoveel sneeuw gevallen met Kerst, als in dat jaar. Het jaar dat de sneeuwheks weer een sneeuwengel werd en zij nog lang en gelukkig leefde met haar ijsprins. Het jaar van de allerwitste Kerstmis ooit.
|