|
|
‘Wies heeft de koffie klaarstaan.We kunnen er met een goed uur zijn.’ Met een ruk aan het stuur draaide ze de afrit op. Het parkeerterrein bij het restaurant was vrijwel leeg. ‘Alsof jij geen zin in koffie hebt,’ Maarten keek zijn vrouw aan, ‘Je hoeft je niet door Wies op te laten jutten.’ Els hield haar mond. Natuurlijk had ze trek. En ze moest plassen. ‘Nog last van je rug?’ vroeg ze. Hij liep scheef. ‘Als de bedden maar een beetje fatsoenlijk zijn.’
Een minuut of twintig later stonden ze weer bij de auto. Terwijl Els de sleutels pakte, liep Maarten terug. Z’n leesbril vergeten, dacht ze. Altijd het zelfde, maar dat mocht ze niet zeggen van hem. De paar dagen die ze bij hun vrienden gingen doorbrengen, zou haar de echtelijke ergernissen doen vergeten. Tegen Wies mocht ze alles zeggen. ‘Els, dit is Desiree,’ Maarten stelde een wildvreemd kind aan haar voor. Een jaar of tien, schatte Els. Desiree leek boos. ‘Wat is er aan de hand?’ ‘Vergeten.’ Hij keek haar veelbetekenend aan. ‘Desiree is vergeten. Ik zag haar staan, helemaal alleen.’ ‘Wie vergeet er nou een kind?’ Misschien was boos niet het goede woord. Bang eerder. Els bukte voorover naar het meisje. ‘Waar zijn papa en mama, Desiree?’ Het meisje haalde haar schouders op. ‘Weg.’ ‘Kom maar.’ Els pakte haar hand. ‘Je ouders komen je vast zo weer halen. Binnen kun je wachten, bij een aardige mevrouw of meneer van het restaurant.’ Desiree trok haar hand los. ‘Ze wil niet,’ stelde Maarten vast. ‘Wat voor auto hebben je ouders?’ ‘Een BMW.’ Ze hoefde niet na te denken, ‘een zwarte.’ ‘Waar gingen jullie heen?’ Els zuchtte. ‘Wat maakt dat nou uit. Die ouders komen zo terug. Het kind kan wachten in het restaurant. Daar kunnen ze eventueel de politie bellen, of wie dan ook. Toe, Maarten, we moeten verder.’ ‘Je ziet toch dat ze niet naar het restaurant wil. Als zij weet waar haar ouders naar toe gaan, dan kunnen we haar toch daar heen brengen.’ Zijn toon stond haar niet aan. ‘Hoe lang zijn ze al weg?’vroeg hij Desiree. Weer die schouders. ‘Niet lang. Ze gingen die kant uit.’ Ze wees. ‘Ze blijft er wel rustig onder,’ constateerde Els. ‘Omdat ze ons vertrouwt. Wij kunnen die mensen op de snelweg proberen in te halen. Haar hier achterlaten kan echt niet.’ ‘Jezus, Maarten. Je kunt niet zomaar een wildvreemd kind meenemen.’ ‘Kom, ga maar zitten, kind. Wij brengen je bij papa en mama. Hoe heten ze?’ Zonder te antwoorden ging het kind op de achterbank zitten. Zwijgend stapte ook Els in. ‘Ik wil ook wel rijden.’ ‘Je hebt pijn in je rug, weet je nog.’ Ze trapte het gaspedaal in en was niet van plan nog iets te zeggen. Hij voerde dit hele theater alleen maar op om haar dwars te zitten. Omdat hij geen zin had om het weekend bij Wies en Willie door te brengen. Eerst al dat gezeur over rugpijn. Hij kon echt niet helemaal naar de Ardennen rijden. En nu dit. Zo sociaal was hij anders nooit. Het kind ergerde haar. Maarten zat half omgedraaid in zijn stoel. Hij praatte met haar, over school, over thuis. ‘Soms vergeten ze eten te kopen voor mijn broertje en mij.’ Op onaangedane toon vertelde Desiree over haar ouders. ‘Ze gaan vaak uit eten, voor hun werk. Dan eten wij wat er in huis is. Als er wat is.’ Els dacht aan het berichtje dat ze laatst in de krant had gelezen over een moeder die twee jonge kinderen meer dan een week alleen thuis had gelaten. De moeder was op vakantie gegaan. Het bericht had haar geschokt. Stel dat ze zich teveel door haar ergernis liet leiden? Haar voet liet het gaspedaal los. ‘Misschien moeten we de politie inschakelen, Maarten.’ Hij knikte. ‘Nee,’ riep Desiree, ‘geen politie, ze ontkennen alles en later krijgen wij straf. Ik wil niet weer in de kast.’ Het bleef even stil. ‘Kast?’ vroeg Els. Desiree mompelde: ‘Niemand gelooft het.’ Els keek naar Maarten. Ze was niet langer boos op hem. ‘We moeten echt iets doen,’ fluisterde ze. Ze overlegden zachtjes. Maatschappelijk werk, kinderbescherming, jeugdzorg, vertrouwensarts, naar wie moest je toe met zo’n verhaal? In België, op zaterdag? ‘We zullen de ouders duidelijk zeggen wat we ervan denken en we geven het kenteken door aan de politie, meer kunnen we nu niet doen.’ Els bleef naar de weg kijken terwijl ze praatte. Maarten draaide zich weer naar Desiree, hij klopte haar vaderlijk op haar knie. ‘Dropje?’ Hij frunnikte een overjarige rol drop uit het dashboardkastje en Els gaf weer gas.
‘Daar,’ riep Desiree, ‘daar rijden ze.’ In de verte reed een zwarte auto op de rechter weghelft. Els seinde met haar lichten en ging op de linkerbaan rijden tot ze naast de BMW reed. Een man en een vrouw begonnen te zwaaien zodra ze Desiree zagen. Ze lachten naar haar. Maarten staarde naar de bewegende handen. ‘Zijn ze dat?’ vroeg hij bezorgd. Ook Desiree lachte en zwaaide, de duimen omhoog. Goed hč, ik ben er weer, leek ze te zeggen. Jullie hoeven niet boos te zijn, ik ben dom geweest, maar heb het zelf opgelost. Maarten vond het pijnlijk om te zien hoe ze met gebaren haar ouders gunstig wilde stemmen. Els passeerde en stuurde naar rechts, van de weg af de vluchtstrook op. De BMW volgde en stopte vlak achter haar. Op de achterbank zat het kind te wippen. Maarten legde zijn hand op haar bovenbeen. Hij wreef. ‘Rustig maar, je hoeft niet bang te zijn. Wij praten wel eerst met je ouders, blijf nog maar even zitten.’ Maar zodra de auto stilstond, sprong ze er uit. Ook de ouders waren uitgestapt. Els en Maarten liepen naar de man en vrouw toe die over het kind gebogen stonden, Els voorop. Het meisje praatte hard en snel. Maarten zocht naar een beginzin. Sarcastisch leek hem bij nader inzien niet verstandig. De potige man zou het niet snappen. Net toen hij zijn mond open wilde doen, draaide Els zich om. ‘We kunnen beter maar gaan, Maarten,’ zei ze. ‘Desiree, heeft een levendige fantasie.’ ‘En hij heeft ook aan me gezeten,’ hoorde hij het kind zeggen. In een reflex keek hij naar zijn handen. Aan haar gezeten? Waar had ze het over? De vrouw begon te kijven. Ze hield het meisje tegen haar ruim bemeten boezem aangedrukt, terwijl haar rood gestifte lippen een reeks scheldwoorden produceerden die Maarten nog nooit gehoord had. Toen de voorraad uitgeput was, wist ze zinnen te maken. Ze schreeuwde dat Els en Maarten perverse oude lui waren, dat België vol pedofielen zat en dat ze de politie zou bellen als ze niet snel ophoepelden. Jammer genoeg hadden ze haast, anders zouden ze hen wel even mores leren. Haar hoofd had dezelfde uitbundige kleur gekregen als haar lippen. De groot uitgevallen vader zweeg, hij liep met trage passen om hen heen. Naarmate de vrouw harder schreeuwde, werden zijn rondjes kleiner. Els pakte Maartens arm. ‘Kom.’ Hij liet zich meetrekken, terug naar de auto, zijn hoofd omgedraaid in de hoop de ogen van het meisje te zien. Maar de boezem had het gezicht van het kind opgeslokt.
Wies en Willie waren er stil van. Zonder onderbrekingen had Maarten het hele verhaal verteld. Nu zweeg hij, de armen stijf over elkaar geslagen. Al die woorden hadden niet verteld wat hij voelde. ‘En wanneer ontdekten jullie het?’ Erover praten zou het alleen maar erger maken. Els ging er recht voor zitten: ‘Pas hier vlakbij, we wilden nog een doos echte Belgische bonbons kopen. Voor jullie. Bij de kassa kon ik mijn portemonnee niet vinden, zes keer mijn tas binnenstebuiten gekeerd. Ik geneerde me dood. Dat kleine kreng.’ Alsof het waar was. Els keek naar Willie. ‘En als hij nou nog het kenteken had genoteerd…’ Waar, wat Els steeds zei als hij iets vergat. Zoals haar portemonnee die hij in het wegrestaurant even had neergelegd om zijn bril in zijn zak te steken, zodat hij die niet zou vergeten.
|