Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2005  Herman de Mooij

Wolf in schaapskleren - Herman de Mooij

Depressie

Her, koffie.
Ik ben al een paar uur wakker, maar houd me slapend. Met een zachte kus op mijn voorhoofd probeert mijn lief me te wekken. Ik heb geen zin in daglicht. Zuchtend sla ik mijn ogen open en beantwoord haar liefde met een plichtmatige kus. Mijn geest protesteert tegen alweer een nieuwe dag. Een dag die eruit zal zien als gisteren en de dag vóór gisteren. Saai en niet om dóór te komen. Kom je eruit, Her, zegt ze zachtjes, het is prachtig weer en je moet echt wat gaan doen. Je weet wat de dokter heeft gezegd. Natuurlijk weet ik wat de dokter heeft gezegd, maar die heeft gemakkelijk praten, die heeft niet wat ik heb. Mijn hoofd voelt nog steeds aan als een blok beton, zwaar en gevoelloos. Depressiviteit als gevolg van langdurige overmatige spanning was de diagnose. Het zal allemaal wel. Het enige wat ik wil is met rust gelaten worden en geen gedachten hebben. Negatieve gedachten. Klotengedachten over iedereen die me dit heeft aangedaan. Pleurislijers, egoïstische mannetjesmakers zijn het. Tien jaar lang heb ik me de Jantandjes gewerkt, goede beoordelingen en bijbehorende gratificaties gekregen wegens geleverde prestaties, er komt na een aantal interims een nieuwe manager, een wolf in schaapskleren en nu lig ik hier, stijf onder de pillen. Alleen van de bijwerkingen zou je al depressief worden. Haar zachte hand op mijn hoofd brengt me terug bij de koffie. Heb je een beetje geslapen, lief vraagt ze. Met een matte glimlach stel ik haar gerust. Ze hoeft niet al mijn zorgen te delen. Als ik haar ook nog eens lastigval met mijn slapeloosheid gaat ze zich nog meer zorgen maken. Ja, ik heb wel lekker geslapen, lieg ik geeuwend, maar het duurde lang voordat ik in slaap viel. Uit haar bezorgde blik maak ik op dat ze aan mijn woorden twijfelt. Je lag anders flink te woelen in je slaap. Half in mijn kussen hangend kom ik overeind,neem een slok koffie en kijk haar schouderophalend aan. Ik kom er zo uit, zeg ik, indirect bedoelend dat ze op moet rotten. De koffie is lekker, zij is lief, maar nou even geen gezeik aan mijn kop. Als je gedoucht hebt gaan we een stukje fietsen, zegt ze terwijl ze opstaat. We kunnen langs het strand wandelen, dat is goed voor je en dan gaan we daarna in de Ruif een hapje eten. Zuchtend, steunend op een elleboog en met mijn andere hand een wanhopig gebaar makend, kijk ik haar aan. Ik voel, zoals zo vaak de laatste tijd, weer zo’n irritatiegolf in me opkomen. Natuurlijk is langs het strand lopen goed voor me, snauw ik, maar je weet dat we geen geld hebben voor etentjes. We staan weer eens rood en ik weet niet hoe we de eindjes aan elkaar moeten knopen. Ze heeft nog steeds moeite de situatie te aanvaarden en ontkent simpelweg de geldzorgen. De koffie smaakt me ineens niet meer. In twee grote teugen leeg ik het kopje omdat ik er nou eenmaal aan begonnen was en zet het dan met een smak terug op het dienblad. Ik kan de spanning niet meer aan. Geïrriteerd gooi ik het dekbed van me af en been ondanks mijn stijve spieren met grote stappen naar de badkamer. Nou, alleen een kopje koffie dan, zegt ze, staande in de deuropening, terwijl ze een kalmerende hand op mijn arm legt. Je moet echt iets gaan doen, want door in bed te blijven liggen word je niet beter. En ik wil graag dat je beter wordt. Ze meent het goed, ik weet het met mijn verstand, maar ik kan nu even niet tegen al die bezorgdheid. Hoewel ik weet dat ik haar tekort doe negeer ik haar en stap onder de douche. Het warme water stroomt over mijn blote lijf en ik heb behoefte de kraan op z’n heetst te zetten. Voorzichtig draaiend schurk ik me al puffend en steunend tegen de hete straal tot ik aan de temperatuur gewend ben. De pijn in mijn schouders verdwijnt heel langzaam, mijn stramme benen blijven aanvoelen alsof ik een marathon achter de rug heb zonder cooling-down.Terwijl ze aan het opruimen is kijk ik achteloos door een kier tussen de twee douchedeurtjes naar haar bewegingen. Het is ondanks haar leeftijd nog steeds een lekker wijf. Het ligt niet aan haar, maar mijn behoefte aan lichamelijk contact is de laatste tijd tot het nulpunt gedaald. Dat is weleens anders geweest, bedenk ik met spijt. Je moet maar weer eens gaan schrijven, zegt ze, terwijl ze over de wasmand buigt. Ze laat zich gelukkig niet uit het veld slaan door mijn stemmingen. Normaal gesproken had ik haar vanachteren bij haar lekkere kont gepakt en op z’n minst suggestieve bewegingen gemaakt. Op die manier zijn we al heel wat keren in bed geëindigd. Heerlijk, ze kan met een beetje goeie wil wel zes keer bij me komen. Nu voel ik zelfs nog geen begin van een erectie. Het wordt tijd dat ik van die klotepillen verlost word. Misschien, zeg ik, terwijl ik me afdroog. Alleen zou ik niet weten waarover. Als we na de lunch hand in hand richting strand fietsen voel ik me al wat beter. Het is misschien wel goed voor me als ik de hele toestand eens opschrijf, begin ik, er zit genoeg stof voor een verhaal in. Een kneepje in mijn hand en een knikje van haar blije gezicht zijn de stille blijken van haar steun. Dat is nou mijn lief, zonder woorden, een kneepje hier en een knikje daar, meer hebben we niet nodig.Verhalen schrijven kan ik wel, dat heb ik bewezen. Mijn eerste boek, waar ik in de avonduren en weekends twee jaar lang aan gewerkt had, was binnen twee weken uitverkocht en met de tweede druk ging het al niet anders. Daarna was de inspiratie weg. Problemen op het werk zorgden er in toenemende mate voor dat mijn gedachten door niets anders meer in beslag genomen werden. De eerste jaren op de zaak waren jaren van keihard werken, lange dagen en stress. Enorme stress om alles op tijd af te hebben, budgetten die doorlopend overschreden dreigden te worden en personeel dat eigengereid zijn gang wilde gaan. Ondanks alle moeilijkheden waren het prima jaren met tevreden klanten en een tevreden manager. Die tevredenheid werd zo nu en dan vertaald in een extra loonsverhoging en na afloop van elk groot project de nodige veren in konten. Die manager wist tenminste hoe je mensen moest motiveren. Dat was ook de periode dat ik ondanks alle drukte nog tijd kon vinden om te schrijven. Daarna, na de komst van de nieuwe manager, leek al het voorgaande er niet meer toe te doen. Waar denk je aan, vraagt mijn lief. Die vent moet dood, zeg ik.

 

Strand

Het torenuurwerk van de kerk geeft elf uur aan als we onze fietsen tegen een bushokje langs de boulevard zetten. We wandelen een stukje en lopen in beslag genomen door onze gedachten de dichtstbijzijnde strandopgang af. Mijn schoenen zakken weg in het mulle zand en ik moet haar hand loslaten om mijn evenwicht te bewaren. Ondanks de septembermaand heeft de zon nog flink wat kracht, een lichte bries geeft een aangename verkoeling. Het strandseizoen loopt ten einde, hier en daar zit een bejaarde Duitser veilig achter een glazen terrasafscheiding in het zonnetje te genieten van een consumptie. Als we over het hardere strandzand langs de vloedlijn lopen slaat ze haar arm om me heen en legt haar blonde hoofd tegen mijn schouder. Je moet je geen rare dingen in je hoofd halen, hoor, zegt ze en kijkt me met een bijna smekende blik in haar ogen aan. Ik zie aan haar dat ze verdriet heeft. Een passerende wandelaar kijkt naar ons, ik houd even in en zeg dan met grote stelligheid, maar zachtjes genoeg om niet door vreemde oren gehoord te worden: Die vent moet dood. Die vent verdient het niet om nog langer te genieten van de aardse dingen na alles wat hij mij heeft aangedaan. Haar lichaam spant zich in een plotseling opkomende paniek als een snaar. Met haar beide armen om mij heen geslagen trekt ze me tegen zich aan en met een bijna-schreeuw perst ze er een wanhopig Néééé uit. De woorden rollen over elkaar heen en in een nauwelijks te stuiten stroom probeert ze me te overtuigen. Je bent gek. Dat mag je nooit doen, dat is geen oplossing. Daar wordt iedereen alleen maar ongelukkiger van. Laat die vent, laat hij gelukkig zijn, die komt zichzelf nog wel eens tegen. Ze huilt hartverscheurend en legt haar hoofd opnieuw tegen mijn schouder. Oh Her, wees toch wijzer, stort ons niet in het ongeluk. Doe alles wat je wilt, ga voor mijn part in je eentje op vakantie, maar doe geen stomme dingen. Deze reactie had ik wel verwacht, maar ik heb er lang over nagedacht en ben voor mijzelf tot de conclusie gekomen dat er maar één oplossing is. Dood. Ik geef dus niet toe, haal een beetje verontschuldigend mijn schouders op maar ben overtuigd van mijn gelijk: Die vent moet dood. Ze droogt haar tranen voorlopig met de mouw van haar jas en we lopen langzaam verder. Ik zie de nieuwsgierige blikken van voorbijgangers en kijk terug met een blik waarin veel boosheid moet zitten. Kijk naar jezelf, bemoei je met je eigen zaken, denk ik. Ze denken zeker dat ik haar geslagen heb. Ze snikt en zoekt voor mijn gevoel naar de juiste woorden. Ik tel de stappen en kijk naar de afdrukken van mijn voeten in het harde zand. Bij elke stap pers ik wat vocht weg, waardoor het zand voor heel even iets lichter opkleurt. Ik moet terugdenken aan mijn kinderjaren. Een meeuw scheert met het geluid van een jengelende zuigeling over onze hoofden .Was ik maar zo vrij als die meeuw, zo zorgeloos. Een diepe zucht ontsnapt aan mijn droge keel. Met haar arm ingestoken in de mijne zegt ze, nog niet helemaal zichzelf Je zou toch weer gaan schrijven? Haar stem beeft, maar ze laat zich er niet door weerhouden. Ga dan over je gevoelens schrijven, en wat die hele geschiedenis met je doet. Dat lucht toch ook op? Maar een moord, Her, dat is toch niks voor jou, jij bent toch geen crimineel. Je zou de rest van je leven spijt hebben. Nu klinkt ze weer als vanouds, met de lieve zelfverzekerdheid van de vrouw die zichzelf niet op de voorgrond plaatst maar er wel degelijk is. Dat is één van de vele eigenschappen die ik zo in haar waardeer. Ik zwijg en word verscheurd door liefde voor haar en haat tegen mijn voormalige baas. We staan even stil bij een paar aangespoelde zeesterren en ik sla mijn armen om haar heen. Nog steeds zwijgend kus ik haar betraande ogen. Een heftige snik schokt door haar lijf. Mijn lief, mijn lieve lief, ik wil jou niet kwijt, ik zal geen stomme dingen doen als ik jou daardoor kwijt zou raken. Maar de frustraties over al dat onrecht kan ik alleen kwijtraken als die vent op één of andere manier uit mijn leven verdwijnt. Daarom moet hij dood. We lopen weer langzaam verder. De vastberadenheid waarmee ik mijn voornemen heb uitgesproken maakt haar radeloos. Ieder met zijn eigen gedachten lopen we zo zonder te spreken verder. Ik schop zo nu en dan uit frustratie een kiezelsteen weg. Af en toe verbreekt ze de stilte door het zachtjes snuiten van haar neus. Ze huilt nog steeds. Plotseling staat ze stil, heft haar hoofd naar me op en zegt, bijna smekend Schríjf dan dat je hem op een verschrikkelijke manier om zeep helpt, dat mag, daar word je niet voor veroordeeld en lucht misschien nog wel meer op dan zo’n ordinaire moord.
Ik ben verrast, weet niet zo snel een antwoord te bedenken. Mijn plan was een therapeutisch stuk te maken, non-fictie, de ellende van me af te schrijven, of hoe je het verder wilt noemen. Maar dit idee is veel intelligenter. Hier kan ik werkelijk alle fantasie die ik in me heb instoppen. Hem kwellen tot hij om vergiffenis smeekt. Het lijkt wel of het ruisen van de branding sterker is geworden. Als je wilt help ik je wel met het manuscript uit te typen. Maken we er een boek van, zoeken een uitgever en word je misschien wel een beroemde Nederlander. Je eerste boek zijn ze natuurlijk nog lang niet vergeten. Haar armen heeft ze om mijn nek geslagen en met een verlangende blik in haar ogen probeert ze me een uitspraak te ontlokken. Nou, zeg ik, licht tegenstribbelend als een ervaren tacticus, misschien heb je wel gelijk. De kus duurt lang en is intens.
We lopen armpje-om-middeltje en tongzoenend verder langs de vloedlijn. Ik merk niet dat het brakke water mijn schoenen aanvreet en voel een aangename spanning die ik maanden kwijt was. Op een doordeweekse dag is het nooit druk in de duinen. De prikkeldraadversperringen kennen we nog maar al te goed uit onze verkeringstijd. We zijn wat strammer geworden, onze bewegingen wat trager. Verder is er niet zoveel veranderd. Haar gesmoorde kreten winden me op en ze komt weer als vanouds.
Als we om twee uur op het terrasje neerzakken is De Duitse Badgast inmiddels verdwenen. We zijn de enige klanten. De uitbater heeft al een deel van de terrasinventaris in de winterstalling opgeborgen en komt met een verveeld gezicht de bestelling opnemen. Met de menukaart in de hand vraagt mijn lief met een stralende glimlach Koffie, Her?

Wolf in schaapskleren © Herman de Mooij

Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2005  Herman de Mooij