Veilig verbonden met hun boegbeeld drijven ze gelukzalig in de moederschoot van de aarde, een geothermische spa, een wellnesstempel in een verstild decor. Hij heeft hen het water in getrokken dat hen eerst samendrukt tot een stijve massa. Maar eenmaal het bloed de huid heeft doorstroomd, glijden ze in een comfortabele warmte hun gastheer ruggelings achterna doorheen een blauwe plas hemel, als krokodillenogen die dromend uit het water steken. Ze zijn met zijn tienen, verdeeld in twee identieke groepjes. Elkaars perfect spiegelbeeld. De lucht is helder en zangerig gevuld met slaapmakend geruis van wiegend water. De zilte jodium maakt elke levensvorm lichter en doet zweven. Waar zon en zee elkaar raken, glinsteren zilveren schubben. Alle besef van tijd en ruimte is opgegeven. Verzonken in een diep oceanisch bestaan. Als harmonie tastbaar zou kunnen worden, dan is dit harmonie. Vissen komen hen nieuwsgierig gezelschap houden. Misschien ademen zij wel harmonie. De tien zijn verduiveld knappe zwemmers. Al van in hun kindertijd vertrouwd met water. Eerst met de ronde poelen die boeren in de weiden hadden gegraven. Het brakke water was groen en rook naar koeienvlaaien. Je kwam er vuiler uit dan in. Later in kanalen waar voorbijvarende boten voor deining zorgden en opvliegende vogels uit de rietkanten hen opschrikten. Uren hebben ze samen gezwommen. Het water was hun avontuur en schuilplaats. Als volwassenen werd het een ontsnapping voor het dagelijkse leven. Met het afleggen van de kleren, bleven ook tijd en problemen achter op de oever. Het water als wondere kracht van bevrijding. Het alléénzijn smaakt naar geluk. De terugkeer altijd rijker dan het weggaan. De hemel boven water is anders dan boven land. Een diepere rust. Zoals je ervaart als je roerloos op de rug ligt, de handen naast je heupen het water strelend. Hoe verder ze zich van de kustlijn verwijderen, hoe dieper ze de schuilplaats tegen de luidruchtige wereld binnendringen. Schepen glijden geluidloos langs de horizon. Niemand vraagt zich af of die ooit nog terugkeren. Niemand vraagt zich ook maar iets af. Plots begint de enorme watermassa te deinen. De 10 schijnen het evenwicht te verliezen. De gastheer schat het naderend gevaar in en wil ze in veiligheid brengen dicht bij de kust. Maar het water biedt weerstand, verliest zijn frisse kleur en verspreidt een oliegeur. Met bovenmenselijke inspanningen wordt de haven bereikt. Wind jaagt er het vuil op. Gebonden droogvissen dansen aan kraamtouwen als opgehangen wasgoed. Meeuwen schreeuwen luidruchtig en binnenvarende bootjes stampen tegen de golven als misnoegde kinderen. Het ruikt naar olie en teer. Alle harmonie is zoek. Tijd en ruimte zijn terug. De gastheer stopt de 10 veilig in zijn warme wollen sokken en wandelt met hen over de schreeuwerige mensenwereld, dromend van een blauwe plas hemel.
|