De avond valt geluidloos als een zich spreidend tafelkleed, alles toedekkend met de neerslachtigheid die het eigen is. Leunend tegen een hoek van het raam schuift Margot het venstergordijn wat opzij en kijkt de verlaten straat in. Hier en daar houwen hel verlichte uitstalramen vierkante gaten in de duisternis. Geen mens is er te zien. In de goot ligt een stuk kledij als haastig weggeworpen sluipvuil. Ze sluit de gordijnen en laat de slaapkamer baden in het zachte eigeel licht van de antieke plafondlamp. Alléén het helle spotje gericht op de wandspiegel laat zich de werkelijkheid niet vermommen. Starend naar haar spiegelbeeld ontkleedt ze zich ritueel en bestudeert elk plekje bloot dat zich aanbiedt. Niemand zou het haar aangeven dat ze de dertig voorbij is.
Twee straten verder trekt Serge de deur van zijn sjofele woning dicht. Een afschilferende verfrest dwarrelt op de stoep.. Het spaarzame licht van een straatlamp aan de overkant beschijnt bleek zijn kalend hoofd. De stad en zijn hart voelen even karakterloos. Hij maakte het niet tot nu toe in zijn het leven. Als kleine jongen droomde hij ervan een beroemd pianist te worden; de nieuwe Rachmaninov. Het icoon van de Russische romantische muziek. Een machtige en veeleisende persoonlijkheid, maar ook lief en teder. Dat laatste vond Serge bij zijn moeder, het veeleisende bij zijn vader. Beiden waren muzikaal aangelegd en overtuigd dat hun kind ooit tot de grootsten zou behoren. Vader noemde hem bij de geboorte zelfs Serge, afgeleid van Sergey, voornaam van Rachmaninov. Zijn gehele jeugd stond in het teken van een muzikale opvoeding. Maar echt lukken deed het niet. Hij bracht het niet verder dan huispianist in louche bars waar zijn muziek als sfeerschepping diende bij de amoureuze activiteiten van de klanten. De enige zekerheden in zijn leven werden armoede en koppigheid om door te gaan. En Margot, die hem wilde leren de piano te bespelen als een minnaar een vrouw, wat hij volgens haar nooit zou bereiken Als ze hem verweet geen talent te hebben, liep hij vloekend van haar weg, naar zijn krot, om haar 's anderendaags weer op zijn blote knieën terug om les te vragen. Hij is veertig nu. Alles is nog niet verloren, maar veel tijd rest er niet meer. Even worden de vier muren hem teveel. Met zijn handen diep in zijn zakken dwaalt hij door de stad. Automatisch loopt hij de richting uit waar Margot woont, kijkt even omhoog en ziet de gesloten gordijnen. Die zal al slapen, denkt hij bij zichzelf. Hij voelt de aandrang om te wildplassen, maar een portefeuille in de goot weerhoudt hem daarvan. Schichtig kijkt hij om zich heen alvorens als een straatjutter met zijn nachtelijke vondst opnieuw zijn krot op te zoeken.
Hij speelt in de nachtclub "Demi", afgekort naar de Griekse eigenaar Demitrio. De muren dragen fresco's van halfnaakte godinnen die niets aande verbeelding overlaten van wat hier te zoeken valt. Half naakte gezelschapsdames serveren halfgevulde champagnecoupkes in het halfduister. Er wordt gedanst en gefezeld met vrouwen waarvan de helrode lippen hun gelaat precies in tweeën splitsen. Schoonheden, al of niet op de retour, staren door hun zwaarmoedige mascara en wachten met eindeloos geduld op het low-gedrag van de upper-class. Echt zijn alléén de Ierse whisky, de Franse cognac en Serge, de pianist. Alhoewel, de piano heeft een ingebouwde computer die een groot deel van het werk overneemt. Elke avond speelt hij hier, tot de laatste gast de deur uitzwijmelt, dezelfde muziek. En toch wordt hij het nooit beu. Muziek volstaat voor een heel leven, maar een heel leven volstaat niet voor de muziek. Maar voor vanavond is het genoeg geweest. De laatste klant werd te opdringerig en de potige portier heeft hem niet onzacht de deur gewezen. In hemdsmouwen belandde die op de straatstenen, die niet fake waren, en haastte zich de achternageworpen jas bijeen te scharrelen en te verdwijnen.
‘Ik koop een vleugel,’ zegt hij.
Ze bekijkt hem schamper. Hij waggelt. Is weer eens dronken. ‘Rachmaninov is ook een merk van vodka,’ zegt ze schamper terwijl ze zijn bevende handen monstert. ‘Koop er twee, dan kan je wegvliegen van je sjofele job in de Demi. Trouwens, je kan niet eens op twee benen staan, wat zou jij dan aanvangen met zo'n ding dat er drie heeft?’ Haar hand streelt de blinkende lak van haar huispiano. Ze gaat op het krukje zitten en haar lange, dunne en sterke vingers strooien fragiele klanken de kamer rond. Ze speelt het pianoconcerto nr. 3 van Sergey Rachmaninov. Eenvoudig, sober maar technisch zeer moeilijk, klinkt de opening; allegro ma non tanto.
Hij weet dat nu een intermezzo volgt, romantisch en vol variaties. Hoeveel keer heeft hij niet geprobeerd dat te spelen, maar zoals Margot het nu doet, heeft hij nooit gekund. Ze raadt zijn gedachten.
‘Dat zal jij nooit kunnen,’ zegt haar blik. Een regelrechte vernedering voor hem.
De wraak is mijn: woorden die de Russische componist ooit boven zijn 1ste symfonie schreef en die nu door zijn hoofd spoken. Hij haat haar als ze haar linkerhand even de hoogte insteekt om hem te kennen te geven dat die hand bij hem te zwak is om de melodie over de rechterhand te laten uitstijgen. Er borrelt woede uit de krater van zijn muzikale vulkaan. Als ze de finale van het concerto triomfantelijk en krachtig wil afsluiten, barst hij uit. Brutaal slaat hij de klep boven het klavier met een harde klap op haar tere vingers. Hij vlucht in een leven gevuld met geld en waanzin.
Zij huilt om haar gebroken vinger. Het concerto blijft voor altijd onvoltooid
|