Beetje verdwaasd kijkt hij naar zijn dubbel gezicht. Er zit een barst in de badkamerspiegel die zijn hoofd in tweeën splijt. Elke morgen moet hij erom glimlachen. Het creëert een dieptezicht dat een ongeschonden spiegel nooit kan evenaren. Maar vanochtend zit er ook een barst in zijn echte kop. Hij voelt soms een korte vlijmscherpe pijn. Beetje wat een aardappel moet voelen als het schilmesje een oog uitsnijdt. Een klein felrood duizendpootje kronkelt door zijn gesloten gezichtsveld als hij zijn ogen even met de handen afschermt. Nee, dit is niet de gewone katerpijn na een wijn-avondje. Hij heeft echter de tijd niet om zich bezorgd te voelen. Even snel als de pijn gekomen is, evensnel is ze weer weg. Ook het duizendpootje. En hij moet voortmaken nu. Er wacht hem een receptie. Even is het zoeken om zijn auto ergens tussen te krijgen. We zullen de laatsten zijn, zegt hij tegen de ingebeelde passagier op de zetel naast hem. Dat doet hij wel vaker, spreken tegen iemand die er niet is. Het heeft het grote voordeel dat die persoon hem nooit tegenspreekt. Zijn werk is zijn leven en zijn leven zijn werk. Dag en nacht. En een concrete persoon past daar voorlopig niet in. Voor het binnengaan laat hij zijn getraind architectenoog nog even over de buitenmuren van het gebouw gaan. Hiervoor heeft hij dus zijn ziel uit zijn lijf gewerkt. Nachtelijke angsten doorstaan dat het niet op tijd zou afgeraken. Maar het staat er wel degelijk. Goed gedaan, jongen, feliciteert hij zichzelf en geeft de marmeren stijl naast de toegangsdeur een welverdiend muurklopje. Binnen is de burgemeester al aan het speechen. Het wierookvat wordt driftig heen en weer geslingerd. Hoe goed de ouderlingen van de stad het nu wel zullen hebben in het gloednieuwe rvt. Als hij zo verdergaat, zal hij hier nooit resideren, maar stikken in zijn eigen bewieroking, denkt hij sarcastisch. Maar er zwaait toch een klein wolkje wierook zijn richting uit. De burgervader heeft hem opgemerkt en wenkt hem. Hij stelt hem voor aan de genodigden en vraagt een applaus voor de ontwerper van dit prachtig gebouw. Als hij een hekel heeft, is het wel aan applaus. Maar hij heeft een trucje om het te ontwijken. Hij stelt zich voor dat iedereen naast zijn handen klapt in plaats van ertegen. Hij moet dan altijd lachen om zijn vondst. En dat lachen interpreteren de anderen als iemand die gelukkig is met zoveel applaus. Verdomme, wat weten zij van zijn dagenlang gepieker over de haalbaarheid van zijn concept ? De keren dat hij in het holst van de nacht, na de zoveelste droom dat de muren van het gloednieuwe gebouw barstten, uit zijn bed sprong en in angstzweet naar zijn tekentafel liep om zijn ontwerp aan te passen. Maar met elke meter dat het gebouw concreet werd, groeide zijn zelfverzekerdheid syncroon mee. Hij had nog hoger willen bouwen. Tot in de wolken. Dan konden de oudjes met de lift meteen naar de hemel, in plaats van hun dagen af te tellen in de weliswaar luxueuze wachtkamers van de dood. Maar de financiën van de stad waren niet zo onuitputtelijk als zijn fantasie. 7 verdiepingen waren het maximum. De zevende hemel moest volstaan.
De speech is ten einde. Alle aanwezigen worden uitgenodigd op de receptie. De ideale gelegenheid om mensen te ontmoeten die je aanstaan of helemaal niet. Zoals hoge ambtenaren die niet het minste besef hebben van gebouwen ontwerpen maar die hem doen glimlachen met hun onkundige uitspraken erover. Na een uurtje zijn de flessen leeg en druipen de meesten dan ook af. Even staat hij wat beneveld alléén te zijn als dat felrood duizendpootje ongevraagd weer opduikt. Vergezeld van de scherpe pijn. Zijn hoofd voelt weer als de aardappel die ontoogd wordt. Hij vreest tegen de grond te vallen, grijpt het tafeltje krampachtig vast en voelt gelukkig de welkome steun van iemand die hem bij de arm vat. Hij kijkt recht in de ogen van een bezorgde vrouw die hem vraagt of het gaat. Overwerkt, zegt hij. Ze leidt hem naar buiten. Beetje frisse lucht zal je goed doen, lacht ze hem toe. Steunend op haar arm bereikt hij de koele buitenlucht en leunt even tegen de marmeren stijl die hij bij het binnengaan nog even had gestreeld. Hier ben ik al terug, zegt hij hijgend. De vrouw interpreteert het alsof hij hersteld is van een voorbijgaande flauwte. Teveel gewerkt, herhaalt hij, het heeft niets te betekenen. Ekskuseer, mompelt hij, en bedankt. Hij voelt zich weer normaal funktioneren en stapt gespeeld opgelucht opnieuw het gebouw binnen. Zo dadelijk zal hij allerlei verhalen over wat vermoeidheid met een mens aanricht moeten aanhoren. Dat hij toch maar eens aan vakantie moest gaan denken. En als hij al wist waar naar toe. Hij weet waarheen. Naar de witte dorpjes, geplakt tegen de Spaanse bergen. Hij zal er vanavond nog zijn werk van maken om zo vroeg mogelijk te kunnen vertrekken. De oudjes hebben nu toch onderdak, wat houdt hem nog tegen ? Een dag later daalt hij op Spaanse grond de trap af van een blauwe boeing onder een nog blauwere hemel. De vriendelijke taxichauffeur brengt hem naar een klein hotelletje. Op het balkon van zijn kamer valt hij in slaap in een ligstoel. Het is als thuiskomen. Als hij wakker schiet, leunt hij even over de balustrade om het straatgedoe gade te slaan. Het steegje is omzoomd met terrasjes waarop Spanjaarden en toeristen genieten van de zon die nu op haar mooist is. Wit, rood, lichtbruin en bijna zwart… aan de huidskleur valt duidelijk te onderscheiden wie hier pas is of al enkele weken verblijft. De eersten aarzelend om te bestellen, de laatsten vlotjes bediend door hun 3de woordje Spaans te brabbelen. Precies de pikorde in een kippenhok. Hij gaat zich wat opfrissen tussen de vrolijke mozaïektegels van de badkamer, wrijft even over zijn beginnende stoppelbaard die zal moeten wachten op de scheerbeurt van morgenvroeg en duikt de avond in, richting haven. Jachten van allerlei grootte dobberen vastgemeerd ongeduldig ter plaatse, maar het leven is er allesbehalve vastgeankerd. Uit de cafeetjes langs de kade klinkt levendig geroezemoes. Meeuwen duiken krijsend in scheervlucht overal doorheen. Hij gaat zitten op een van de terrasjes. Zijn lege maag laat van zich horen en hij bestelt een bordje scampi. Ondertussen overloopt hij de laatste 24 uur. Hals over kop vertrokken naar de vlieghaven, de eerste boeing naar de eerste de beste plaats in Spanje, een hotelletje gezocht op goed geluk af, en nu zit hij hier : geen plannen, geen timing, geen zekerheid. Straks wordt hij nog meer overspannen dan hij thuis al was. Hij moet dringend een agenda opstellen voor de komende dagen. En dat is niet zo eenvoudig voor iemand die gewoon is vrij te handelen. Raar dat hij dat nu wil. Zit dat felrood duizendpootje daar voor iets tussen ? Hij vraagt de kelner om wat folders. Er is genoeg te zien voor een verblijf van 2 weken. Het vasthouden van het foldertje brengt al rust over hem. Elke dag van zijn verblijf wil hij een pootje van de duizendpoot uittrekken, desnoods 1000 dagen lang.
Hier wil hij herboren worden. Uit dit water en deze lucht. Even grenzeloos zijn als zij in zijn vernieuwingskracht. Dit wordt de eerste dag van zijn nieuwe leven. Er rest alléén de vraag : hoe vul je die in ? Misschien beginnen met iets waar hij sterk in is : gebouwen interpreteren. Hij loopt door het park naar een brede straat. De pompeuze gevels stralen weinig karakter uit. Ook van de majestueuze kerk beetje verderop raakt hij niet onder de indruk. Een kerk bouwen betekent voor hem niet meer dan een andere opdracht. Hij heeft geen godsdienst nodig om vragen over leven en dood te horen beantwoorden. Diep in hemzelf vindt hij de nodige basis om het leven aan te kunnen. Trouwens, de meeste kerken schreeuwen het omgekeerde uit van wat ze zeggen te zijn. En ze willen fungeren als godsbewijzen. Hij houdt van bewijzen, als man van de wetenschap, maar niet van godsbewijzen. Ze zijn opgesteld door mensen die al geloven, dus zijn ze niet neutraal. Voor de kerk staat een boom. Hij ziet een takje dat beweegt. Hij denkt : alles wat beweegt, wordt door iets bewogen. Een zacht briesje bijvoorbeeld. En dat briesje, als beweger, wordt op zijn beurt door iets anders bewogen. Tot bij de eerste beweger die zelf niet wordt bewogen. Geef het de naam God bijvoorbeeld. Ik moest theoloog geworden zijn, grinnikt hij. Een jong koppeltje dwarst het kerkplein. Uit hun houding blijkt diepe verliefdheid. Even filosofeert hij verder : hoe zou de jongeman kunnen bewijzen dat hij het meisje graag ziet ? Rationeel liefde bewijzen kan hij nooit. Maar daarom ziet hij haar niet minder graag. Dus hoeft een bewijs ook eigenlijk niet. Als die kerkgangers in hun god geloven, hebben ze eigenlijk ook geen godsbewijzen nodig. Ze blijven geloven, ongeacht een bewijs dat god bestaat of niet bestaat. Het takje aan de boom beweegt niet meer. Het verliefde stelletje is verdwenen. Er is even niets meer. En uit niets kan niet zomaar iets ontstaan. Zelfs geen felrood duizendpootje. Hij is nog nooit zo kalm geweest. Zou hij dan toch in een bevlieging een goede beslissing genomen hebben om naar hier te komen ? Hij heeft voor de eerste keer gewoon naar zijn buik geluisterd en niet naar zijn hoofd. Harmonie, waarnaar hij zo op zoek is in zijn ontwerpen, ligt hier gewoon op straat. Het beginnende donker, de zuivere lucht, de totale omgeving en hem : samen als vrienden van jaren. Hij keert op zijn stappen terug als hij om de hoek nervositeit gewaar wordt. Er is blijkbaar iets gaande op een binnenpleintje. Kinderen trekken aan de armen van hun moeder. Ze willen naar voren om iets beter te kunnen zien. Maar het kleine pleintje is al gevuld door het samengeklitte volk. Met elleboogstootjes drumt hij door de dichte rijen naar voren. Een obstakel gaat hij nooit uit de weg. Niet in zijn professioneel leven en nu ook niet. De afkeurende blikken neemt hij er dan maar bij. En de begeleidende woorden, die hij niet begrijpt, zullen ook niet van de vriendelijkste zijn. Hij staat nu dicht bij de plaats waar het optreden zal gebeuren. Een paar muzikanten en een groepje danseressen : het wordt dus een lokale volksdans of zo. Hij voelt de ziel van een volk vanaf de eerste gitaarklanken. En meteen een diepe eenzaamheid. Want die ziel is vreemd aan de zijne. Hoe verder het optreden, hoe zwaarder voelt het alléén-zijn. Blijkbaar is er nu een uitnodigingsdans bezig, want de danseressen wenken lukraak enkele dichtbijstaande toeschouwers. Hij wil van dat gevoel van verslagenheid af en springt mee op het al te kleine podium. In het begin kan hij nog een beetje de danspassen meedoen, maar het ritme wordt alsmaar opgedreven. Het gevoel erbij te horen geeft opgeven geen kans. Als een gelukkige gek houdt hij het vol tot hij plots zijn evenwicht verliest en van het podium in de menigte belandt. Hij grijpt naar zijn zere enkel, heft dan zijn hoofd omhoog als een schreeuw om hulp en kijkt in de mooiste zwarte ogen die hij ooit in zijn leven heeft gezien. Een wirwar van emoties tollen door zijn lijf : beschaamdheid, woede, pijn maar vooral een intens gevoel van léven. ..
|